Onderwijsvisie: Onderwijs en zorg

Sinds 2014 hebben we voor leerlingen die in de klas extra ondersteuning of zorg nodig hebben “passend onderwijs”. Te denken valt aan dyslexie, hoogbegaafdheid, ADHD of autisme. Helaas heeft dat systeem niet zijn veelbelovende naam waargemaakt. Er zitten nu bijna 5000 kinderen thuis omdat er geen passende plek op school is. Het afgelopen jaar zijn er 2000 kinderen meer naar speciaal onderwijs doorverwezen. In de wirwar van regels zijn het kind, de ouder en de leraar uit het oog verloren. Rond passend onderwijs duiken regelmatig kafkaëske verhalen op van kinderen die vastlopen in “het systeem”. Zoals het gezin met drie gehandicapte kinderen, waarvan twee met de taxi naar school worden gebracht maar de derde niet mag meerijden en erachteraan moet worden gebracht. Of ouders die aan tafel zitten met 10 hulpverleners zonder dat iemand naar hen luistert en het kind thuiszit. Of Pim die vanaf speciaal onderwijs is gaan stapelen en nu zijn VWO diploma wil halen, maar dat niet mag omdat hij geen Frans of Duits heeft gehad. Zoals D66 al vreesde is met passend onderwijs de oude bureaucratie rond het rugzakje vervangen door nieuwe bureaucratieOndertussen zitten leerlingen, ouders en leraren nog steeds in de knel.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van passend onderwijs is gedecentraliseerd naar een nieuwe bestuurslaag: de regionale samenwerkingsverbanden. Deze samenwerkingsverbanden bestaan uit de gezamenlijke schoolbesturen. Zij mogen grotendeels zelf bepalen hoe ze het samenwerkingsverband inrichten. Hierdoor zijn er grote verschillen tussen de samenwerkingsverbanden. Scholen die leerlingen hebben uit een groter gebied hebben te maken met meerdere samenwerkingsverbanden die verschillende procedures en systemen erop nahouden voor zorgaanvragen. Bovendien werken deze scholen en samenwerkingsverbanden samen met diverse gemeenten met ook weer hun eigen systemen voor  zorg en jeugdzorg. Hierdoor krijg je de vreemde situatie dat er klasgenoten zijn met dezelfde zorgvraag, maar verschillende ondersteuning krijgen omdat ze in verschillende gemeentes wonen. Het beoogde maatwerk is doorgeslagen naar ongewenste kansenongelijkheid. 

In deze ingewikkelde bureaucratische knoop van passend onderwijs is veel afstemming en vergadertijd nodig en is het makkelijk wijzen naar elkaar. Dit gaat ten koste van de aandacht en het geld dat ook besteed had kunnen worden aan ondersteuning van leerlingen. Voor ouders en leraren is de samenwerking in het samenwerkingsverband nauwelijks te volgen. Maar ook de Algemene Rekenkamer stelde dat ze niet inzichtelijk krijgt waar de samenwerkingsverbanden hun geld aan besteden en tot welke resultaten dat leidt. Het intern toezicht bestaat uit belanghebbende schoolbesturen; de slager die het eigen vlees keurt. Er is een gebrek aan toezicht en verantwoording. Gevolg is dat in 2018 de samenwerkingsverbanden gezamenlijk 19 miljoen euro overhielden. In totaal hadden de samenwerkingsverbanden eind 2019 260 miljoen euro op hun spaarrekening. Een merkwaardig hoog bedrag aangezien de samenwerkingsverbanden geen reserve hoeven aan te houden omdat ze weinig risico lopen en geen langlopende verplichtingen aangaan. Bovendien kunnen de gezamenlijke besturen garant staan voor de risico’s. 260 miljoen euro die niet terecht komt in de klas, bij de leraar en de leerling, voor zijn of haar ondersteuning.

In 2017 hielden de samenwerkingsverbanden gezamenlijk 32 miljoen over wat ze toevoegden aan een totale spaarrekening van 260 miljoen.

Zoals eerder benoemd in het hoofdstuk over leraren, heeft passend onderwijs gezorgd voor een verhoging van de werkdruk van leraren. Er zijn meer leerlingen in de klas gekomen met een ondersteuningsbehoefte. In een gemiddelde klas zit tenminste één leerling met ADHD die niet lang op zijn stoel kan zitten, één leerling met dyslexie die opdrachten op de laptop maakt en niet hoeft voor te lezen en één leerling met autisme die graag een voorspelbare dagplanning heeft. Voor deze leerlingen moeten de leraren extra zorg aanvragen, verantwoording afleggen en administratie bijhouden. Tegelijkertijd hebben de leraren niet meer expertise, kennis, tijd of handen in de klas erbij gekregen om passend onderwijs goed in de praktijk te brengen. Leraren kunnen deze leerlingen niet altijd de ondersteuning bieden die ze nodig hebben, of het gaat ten koste van de tijd die leraren kunnen besteden aan andere leerlingen in de klas. Zo vertelde een lerares op de scholenreis dat ze een leerling in de klas heeft met gedragsproblemen. Bij een woedeaanval moet zij de leerling tot bedaren brengen. Maar ondertussen breekt ook de paniek uit bij de andere 25 leerlingen, waar niemand dan op kan letten. Dit frustreert enorm en het verhoogt de emotionele belasting en de werkdruk van leraren.

Kinderen met een complexere ondersteuningsbehoefte, zoals autisme, een chronische ziekte of een lichamelijke handicap, worden regelmatig door een school geweigerd. Scholen zijn door passend onderwijs niet inclusiever geworden. Dit komt enerzijds door een gebrek aan capaciteit op de scholen. Anderzijds is er angst voor het oordeel van de onderwijsinspectie. Want de inspectie kijkt naar resultaten en slagingspercentages, en een leerling met een ondersteuningsbehoefte zou onder gemiddeld kunnen scoren. Hierdoor komen de kinderen thuis te zitten. Bij het voortgezet onderwijs betekent dit dat havo/vwo-leerlingen naar het speciaal onderwijs moeten voor de passende ondersteuning. Daar wordt hen veelal hoogstens vmbo-tl geboden. Het is zeer frustrerend voor deze kinderen dat ze wat ze wél kunnen, niet kunnen doen door hun beperking. Het risico dat deze leerlingen uitvallen is dan ook groot.

In veel samenwerkingsverbanden worden leraren, ouders en leerlingen niet of nauwelijks betrokken bij de besluitvorming. Te vaak wordt er over een leerling gesproken in plaats van met de leerling, de ouders en de leraar. Terwijl daar de kennis zit van wat een kind nodig heeft. Ouders voelen zich niet serieus genomen en worden van het kastje naar de muur gestuurd. Als gevolg daarvan wordt er te laat en ineffectief gehandeld. Problemen worden onnodig groter en daarmee duurder. Dat schaadt leerlingen in hun ontwikkeling en hun kansen.

Een ander doel van passend onderwijs was om kinderen minder te labelen; ook dat doel is niet gehaald. Door het systeem van monitoren en presteren zet de diagnosedrang bij ouders en de school onverminderd door. Toetsprestaties zijn belangrijker dan het individuele leerproces. Kindgedrag zoals druk zijn, moeite hebben met lang concentreren, planning of lezen en schrijven worden in sommige gevallen te snel weggezet met een label van een psychiatrische aandoeningen. En er wordt snel gegrepen naar medicatie of therapie om kinderen rustig te houden in de klas, beter te laten presteren of om vermeend onderpresteren te rechtvaardigen. Psychiatrische aandoeningen worden opgerekt en het aantal kinderen zonder ‘label’ neemt af. Er is sprake van wat Bloemink “diagnosedrift” noemt. Er wordt te weinig gekeken naar de situatie en het eventueel tekortschieten van ouders en onderwijs. Scholen slaan soms de pedagogische oplossing over en verschuiven de verantwoordelijkheid naar hulpverlening en medische instanties. 

Dit kan zeer negatief uitwerken voor kinderen. Het kan een negatieve leeridentiteit creëren (“ik kan het toch niet”). Het verlaagt bij leraar en leerling de verwachtingen, wat reflecteert in de resultaten en de motivatie. Voor sommige kinderen is een diagnose en professionele hulp juist nodig en is het dé redding. Helaas komen zij door de medicalisering op wachtlijsten en moeten vaak wachten op hulp. Dit is niet in het belang van kinderen en jongeren.

Kansengelijkheid gaat ook over kinderen met een beperking of ziekte. Het systeem van het zogenaamde ‘passend onderwijs’ heeft niet daadwerkelijk geleid tot passend onderwijs. D66 wil de weg inslaan naar inclusief onderwijs: elke school en opvang is toegankelijk voor alle kinderen. Niet langer kinderen gescheiden van elkaar laten opgroeien, maar samen spelen en leren. Dit is goed voor de brede ontwikkeling van kinderen én goed voor de samenleving als geheel. 

De vraag van de leerling moet centraal staan, niet het aanbod van de school. Bij elke aanmelding gaan ouders en school in gesprek over hoe ze het kind het beste onderwijs kunnen geven. Niet denken vanuit het systeem maar denken vanuit het kind. De expertise van het speciaal onderwijs wordt behouden en ingezet op alle reguliere scholen. Voor een beperkte groep kinderen met een complexe en zeer specialistische behoefte aan zorg en ondersteuning blijft (zo mogelijk tijdelijk) speciaal onderwijs een mogelijkheid.

Er is nog veel nodig om inclusief onderwijs te realiseren. Zo moeten de scholen over voldoende tijd, ruimte en geld gaan beschikken om ieder kind het beste onderwijs te geven dat bij hem of haar past. Het geld moet daadwerkelijk de klas bereiken in plaats van op de bankrekening blijven staan.  Er moet te allen tijde door de schoolleider en intern begeleider samen met de leraar worden gecheckt wat er nodig is om de kinderen goed onderwijs te geven. Bijvoorbeeld een onderwijsassistent in de klas, kleinere klassen en ondersteuning van experts. Ook hebben veel schoolgebouwen aanpassingen nodig. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het rolstoelvriendelijk maken van het gebouw of het inrichten van een rustruimte. Alleen zo kunnen we de voordelen uit inclusief onderwijs halen met minder leerlingen die noodgedwongen thuiszitten en minder doorverwijzingen naar het speciaal onderwijs. Onderzoek toont aan dat kinderen met een beperking die naar een reguliere school gaan meer, beter en sneller leren. Ze hebben een grotere kans op het vinden van een baan en hebben een rijker sociaal leven. De voorwaarden voor onderwijs dat écht voor iedereen is zijn echter ook in het voordeel van reguliere leerlingen. Zij hebben ook baat bij kleinere klassen, meer persoonlijke aandacht en opgroeien met verschillende kinderen.

Inclusief onderwijs is niet alleen een keuze. Het is ook een recht dat leerlingen hebben op grond van het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking. Het is hoog tijd dat dit ook de praktijk wordt in het onderwijs.

Passend onderwijs wordt in 2020 volledig geëvalueerd en hoogstwaarschijnlijk herzien. D66 waakt voor een nieuwe blauwdruk uit Den Haag. De herziening van het systeem vraagt om een groot visionair overleg tussen alle betrokkenen; besturen, schoolleiders, leraren, ouders, leerlingen, kinderopvang, gemeenten, (jeugd)zorg en overheid. Alleen zo kunnen we een ambitieus plan maken voor de weg naar inclusief onderwijs en een goede combinatie van onderwijs en zorg. In de jaren ’90 is eerder zo’n overleg gehouden het zogeheten “Schevenings Beraad”. Dit heeft het fundament onder het huidige onderwijs gelegd. Met elkaar moeten we bespreken: welke aanpak heeft zich succesvol bewezen? Wat moeten we veranderen? Hoe moeten partijen samenwerken? En bovenal, hoe gaan we scholen die inclusief zijn of willen worden de wind meegeven in plaats van met regelingen en wetten in de weg zitten? Net als bij de kinderen moet het credo zijn: wat zijn de mogelijkheden, in plaats van wat zijn de beperkingen.

  1. De Klas op Wielen is een fantastisch voorbeeld van een inclusieve school. In een gebouw waar vroeger 3 basisscholen zaten, zit nu een zorginstelling voor kinderen, een kinderopvang en een school. Doodnormaal is het voor die leerlingen dat de ernstig meervoudig beperkte kinderen met een zorgbegeleider in de klas komen; dat ze samen buitenspelen en racen met de rolstoelen of een middagje gaan helpen bij de zorginstelling. Kinderen met en zonder beperking gaan samen naar school en zijn bevriend met elkaar. De kinderen vinden het onbegrijpelijk dat plekken zoals de bioscoop nog rolstoelontoegankelijk zijn; dat gaan zij later echt anders doen. Voor de kinderen met een ernstige meervoudige beperking en hun ouders is het heerlijk om naar een ‘gewone’ school te kunnen gaan. Zo heeft India, die zelf niet kan spreken, pas sinds 4 jaar een spraakcomputer die ze bedient met haar oogbewegingen. Daarvoor kon ze zich niet uitdrukken en wist de omgeving ook niet wat er in haar hoofd omging. Het blijkt dat ze een slim, leergierig en grappig meisje is. Zij kan geen toets maken of voldoen aan verplichte lesuren, maar vindt het heel leuk om de lessen in de klas te volgen en kinderen om zich heen te hebben die zich kunnen uitdrukken. Je kan zien dat het haar voldoening geeft en gelukkig maakt. 

Doordat er geen passende plek op school kan worden gevonden, zijn er steeds meer thuiszitters en vrijstellingen van de leerplichtwet. Kinderen komen noodgedwongen thuis te zitten. Er is een toename van kinderen die vallen onder artikel 5a: “het kind is om psychische of lichamelijke redenen niet in staat naar school te gaan”. Het gaat om kinderen die volledig onderwijs niet aankunnen of meer aandacht of uitdaging nodig hebben dan de scholen aanbieden. In het schooljaar 2017-2018 hadden 5576 leerlingen deze vrijsteling. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Er is een gedeeld kenmerk van àlle kinderen: ze willen leren, ontdekken en uitproberen. De moeder van India vertelde ons hoe vreselijk het is om als ouder je kind het recht op onderwijs te moeten ontzeggen. Ondertussen zorgt de vrijstelling ervoor dat ook de overheid geen enkele verplichting heeft om een kind een vorm van onderwijs te bieden. De leerplicht is op dit moment een aan/uit knop. Je volgt alles of je volgt niks.

De leerplichtwet stelt vooral de school centraal bij de toelating, het volgen van onderwijs en de doorstroom. Op dit moment belemmert de wet het recht op onderwijs in plaats van dat het beschermt.

Hiernaast moet het leerrecht worden gesteld. Er mag geen enkele barrière worden opgeworpen voor het kind om naar school te gaan. Ook geen financiële barrière. Elke bijdrage die een ouder betaalt aan het onderwijs is op vrijwillige basis. Bij het leerrecht staat het perspectief van het kind centraal in plaats van de mogelijkheden van een school. Kinderen hebben al recht op onderwijs vanuit het VN-kinderrechten verdrag. Maar dit recht is nooit vastgelegd in Nederlandse wetgeving. Het leerrecht maakt flexibele en tijdelijke oplossingen mogelijk met als doel de weg terug naar de klas zo snel mogelijk te vinden. Want kinderen leren van kinderen en iedereen heeft baat bij een uitdagende omgeving. Ook de kinderen die zich niet kunnen uitdrukken. Vanuit het leerrecht volgt de zorgplicht voor scholen en de overheid. Ouders en leerlingen kunnen zich beroepen op het leerrecht. Scholen en gemeenten hebben dan een gezamenlijke verantwoordelijkheid om onderwijs beschikbaar te maken dat toegankelijk en passend bij de behoeften van het kind is.

Bij het uitgangspunt van leerrecht hoort inherent dat het onderwijs algemeen toegankelijk is voor kinderen. De acceptatieplicht en het leerrecht worden daarom wettelijk verankerd.

De inclusieve school heeft een breder doel dan de leerlingen de eindtoets te laten halen. De school en de opvang spelen een belangrijke rol in het leven van een kind. Het heeft als doel samen met de ouders het kind veilig, gezond en gelukkig op te laten groeien. Dit is ook essentieel om kinderen optimaal te laten leren en ontwikkelen. De school is een vertrouwde omgeving voor ouder en kind en daardoor vaak de eerste plek waar signalen voor extra behoeften worden opgevangen. De school is dan ook de ideale centrale plek om jeugdhulp en zorg van kinderen te organiseren. Op dit moment wordt er veel op wijkniveau georganiseerd. Hierdoor blijven signalen te lang liggen en heeft de leraar bijvoorbeeld met verschillende wijkteams te maken. Door jeugdhulp op het niveau van de school te organiseren krijgen kinderen sneller hulp en kan erger worden voorkomen. Leraren, ouders en zorgverleners zijn nauwer betrokken en kennen elkaar. Hierdoor ontstaat er vertrouwen en worden bureaucratie en protocollen overbodig.

Uiteindelijk willen we dat elke school een zorgteam ter beschikking heeft. Bij kleinere scholen rouleert het team tussen de scholen. In het zorgteam zit ten minste een schoolpedagoog, een schoolverpleegkundige, een schoolpsycholoog en iemand van jeugdhulp. De teams kunnen naar behoefte worden uitgebreid met expertise zoals bijvoorbeeld met een schooltandarts. Het team houdt gezamenlijke bijeenkomsten waarin de klas besproken wordt met de leraar. Er kunnen ook inloopspreekuren gehouden worden voor leraren en ouders. Vanuit het kind wordt er in zijn geheel bezien wat er nodig is. Het team kan advies geven of interveniëren zonder het kind direct te diagnosticeren. In overleg met de GGZ-sector wordt ingezet op demedicalisering en minder diagnoses.

De zorgteams lijken in eerste instantie een kostbare ingreep. Maar er wordt gigantisch veel gewonnen door vroege signalering van zorgbehoeften en preventie van hogere curatieve kosten in de toekomst. Bovendien is het veel beter voor de ontwikkeling van elk individueel kind. Allereerst moeten de bekostiging van onderwijs, jeugd en zorg beter worden afgestemd en deels ontschot. Alleen zo kunnen we kinderen snel en flexibel zorg bieden op school.

De leraar is geen zorgverlener. Leraren zijn niet verantwoordelijk voor de zorg maar worden handelingsbekwaam gemaakt hoe zij elke leerling passend onderwijs kunnen geven, zo nodig met extra ondersteuning in de klas. Zij kunnen gebruik maken en advies inwinnen van de experts in het zorgteam. Hiermee worden leraren ontzorgd. Het, verlaagt daarmee de werkdruk en de emotionele belasting van het werk.

  1. Inclusieve scholen waar alle leerlingen samen leren en opgroeien, met de benodigde investeringen.
  2. Leerrecht voor ieder kind, zodat kinderen niet meer geweigerd kunnen worden van scholen en te allen tijde recht hebben op een vorm van onderwijs.
  3. Zorgteam op elke school, zodat er geen onnodige diagnoses zijn en op tijd gehandeld kan worden.
  4. Groot overleg over de toekomst van Passend Onderwijs met alle belanghebbenden.