Kerdijklezing door Rob Jetten
Rob Jetten hield op 4 maart 2019 de Kerdijklezing, zijn eerste grote binnenlandse toespraak als fractievoorzitter. Lees zijn toespraak ‘De Nederlandse belofte, een vrij en waardig bestaan voor iedereen’.
Dames en heren,
Op maandag 16 februari 1874 dromde een mensenmassa samen aan de Goudsesingel in Rotterdam. In de ruime zaal van een handelsgebouw, grenzend aan de markt, hadden de leden van het ‘Comité ter bespreking van de sociale kwestie’ een bijeenkomst belegd over kinderarbeid.
Uit het hele land waren geïnteresseerden naar Rotterdam gekomen. Politici en intellectuelen, maar ook veel mensen uit wat toen ‘de stand der werklieden’ werd genoemd. Arbeiders, die nog geen stemrecht hadden, maar hier wél hun stem konden laten horen.
Het was die maandag een koude dag, maar binnen liep de temperatuur snel op. Niet omdat de aanwezigen het oneens waren. Wel omdat het in de zaal bijna voelbaar was ‘dat het zo niet langer kon’. Aan het onrecht dat kinderarbeid heette, moest een einde komen. Een wettelijk verbod was noodzakelijk. Na elke spreker klonk gejoel en geklap.
Ergens in die zaal zat een netjes uitziende, bebrilde jongeman. Die jongeman was Arnold Kerdijk. De jonge Kerdijk is niet stilletjes in een hoek blijven zitten. Een motie sprak uit dat een verbod op kinderarbeid ook betekende dat de overheid moest zorgen voor goed onderwijs. Die motie werd slechts afgedaan met een matig applaus.
Kerdijk nam het woord en eiste dat zo’n belangrijke uitspraak meer steun verdiende. Iedereen die tegen was, moest zich kenbaar maken en opstaan. Tot tevredenheid van de jonge Kerdijk bleef iedereen zitten. Dat vervulde hem met optimisme en hoop voor de toekomst.
Erfgenamen Kerdijk
Ik hoor u denken: met die netheid en bril zit het wel goed. Maar of die Rob ook vooruitstrevende ideeën heeft, moet hij nog maar bewijzen. Dat ik vandaag daarvoor de kans krijg, is een genoegen.De strijd tegen sociaal onrecht, tegen ongelijke kansen en tegen de donkere kanten van de industriële revolutie, beschouwde Kerdijk als de zijne. Het ideaal van een vrij en waardig bestaan voor alle mensen.
Hij richtte een school op voor maatschappelijk werk om armoede in Nederland te bestrijden. Hij ijverde al vroeg voor het algemeen kiesrecht. En hij gaf als medeoprichter van het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen steun en advies aan arbeidersverenigingen, vaak schouder aan schouder met de sociaaldemocraten.
‘Het is te vroeg, het gaat te snel’, verzuchtten Kerdijk ’s liberale geestverwanten dan vaak. Keer op keer kozen al die tevreden liberalen op het moment suprême voor het comfort van de behoudzucht.
Voor Kerdijk betekende liberalisme iets anders. Het was sociaal. Het was waar nodig radicaal. Sociaalliberalen zoals hij wisten heel goed dat echte vrijheid twee kanten heeft. Om echt vrij te zijn, moeten mensen vrij zijn van dwang, van onderdrukking, van beklemmende regels.
Maar ook moeten ze vrij zijn om iets van hun leven te maken, om zich te kunnen ontwikkelen, zich te ontplooien. Kerdijk wist dat dit vroeg om kansengelijkheid, om emancipatie, om gelijkwaardigheid. Om, kortom, sociaalliberalen met ambitie.
Dames en heren, Ik beschouw mijn partij als voortzetter van die politieke erfenis. Wij willen muren neerhalen. Muren die in de weg staan van wat ik de Nederlandse belofte noem: Een vrij en waardig bestaan voor iedereen. In de tijd van Kerdijk liepen die muren dwars door de samenleving. Ze waren hoog en leken gemaakt van het dikste beton.
1. Muren tussen mensen die mochten stemmen, en zij die dat recht werd onthouden.
2. Muren tussen mensen met goed betaald werk en goede woningen, en zij die dat ontbeerden.
3. En muren tussen mensen wier kinderen goed onderwijs konden genieten, en zij die het aan die kans ontbrak.
Die ambitie om muren neer te halen, leidde ook tot de oprichting van mijn partij in 1966.
1. De muren tussen regenten en burgers.
2. Tussen mannen en vrouwen.
3. En tussen het rijke Westen en landen die nog vochten tegen armoede.
In het revoltejaar 1968 sprak Hans van Mierlo op een partijcongres van een “steeds hogere steeds, ondoordringbaarder muur tussen machthebbers aan de ene kant en de gewone mensen aan de andere.” Er moesten bressen komen in die muur. Niet door er een kanon op te richten. Dat zou wanhopig zijn. Nee, Van Mierlo wilde “een revolutie maken voordat die uitbreekt, een stille revolutie, die kanalen graaft van de burgers en hun frustraties naar de centra van de macht.”
Nieuwe muren
Als ik onze samenleving vergelijk met die van 1874 en 1966, zie ik dat veel muren zijn geslecht. De werkloosheidscijfers zijn lager dan ooit. De economische groei is bescheiden, maar gestaag. En veruit de meeste Nederlanders zijn gelukkig.
Ik weet niet wat u denkt als u zoiets hoort, maar deze wereld van cijfers en gemiddelden is niet altijd de mijne. Het wijzen op ranglijstjes en percentages ruikt mij teveel naar geestdodende tevredenheid met de status-quo. Wie goed kijkt, ziet dat de Nederlandse belofte, van een bestaan in vrijheid en waardigheid, lang niet voor iedereen is vervuld.
De afgelopen decennia zijn nieuwe muren gebouwd.
1. Muren tussen mensen met en mensen zonder zekerheid.
2. Tussen mensen met wortels in Nederland en mensen met wortels elders.
3. En tussen mensen met macht en mensen zonder macht.
En daar wil ik het vandaag met u over hebben. Drie muren – en hoe we ze kunnen slopen.
Die eerste muur – tussen mensen met en mensen zonder zekerheid – ontstaat langs lijnen van opleiding. De hoogopgeleiden plukken de vruchten van globalisering. Voor hen is de wereld kleiner geworden. Met minder grenzen en meer kansen. Flexwerk staat voor hen voor vrijheid.
Aan de andere kant van de muur staan praktisch of middelbaar opgeleiden. Zij ervaren globalisering als een bedreiging. Perspectief op vast werk is voor hen een zeldzaamheid. Een koopwoning buiten bereik. En een huurwoning te duur. Deze groep ziet hun lonen nauwelijks stijgen, ondanks economische groei. Het besteedbaar inkomen van huishoudens is sinds 1977 nauwelijks toegenomen. En al sinds 2003 bestaat de banengroei in Nederland vrijwel alleen uit tijdelijke krachten, nul-urencontracten en ZZP’ers.
Die ongelijkheid is ook te zien bij vermogens in ons land. De rijkste 10% bezit 66% van het vermogen. Zekerheid wordt erfbaar. De ene groep blijft achter, de andere vermeerdert de welvaart en geeft het door. Er ontstaat, zo zegt de Franse geograaf Christophe Guilluy, een bovenkant mét en een onderkant zónder zekerheid. Met heel weinig daar tussenin. En met weinig mogelijkheden en kansen om je lot in eigen hand te nemen. Om je levenspad te beïnvloeden door hard te werken, door een stap extra te doen.
Een wereld waarin eigen initiatief niet meer beloond wordt, daar word ik als liberaal niet enthousiast van. Guilluy heeft dan ook een indringende vraag voor de winnaars: heeft u wel door dat de status quo in uw voordeel werkt, maar ten koste gaat van anderen? Het is niet zo dat mensen die in pak naar hun werk gaan, deze tweedeling niet zien.
Ook in mijn eigen omgeving, zie ik muren hoger worden. Mijn grootouders van beide kanten waren kleine, hardwerkende Brabantse ondernemers. De ene opa zat in de electro-installatietechniek. De ander had een slijterij en tabakszaak, samen met mijn onvermoeibare oma. Ze werkten zes dagen per week, gesterkt door één simpele overtuiging: ‘Onze kinderen krijgen het beter dan wij.’
En dat gebeurde ook. Mijn ouders, ooms en tantes kwamen goed terecht. Ze werkten hard en werden voor hun initiatief beloond. Mijn neefjes, nichtjes en ikzelf waren de eerste generatie die massaal ging studeren.
Dat geloof – de onwrikbare overtuiging dat de volgende generatie het beter krijgt – is aan het verdwijnen. Terwijl ik kansen én zekerheid kreeg als jonge manager bij ProRail, zag ik hoe familieleden en vrienden onzeker werden. Geen vast contract. Geen hypotheek. En soms zelfs geen huurhuis.
En dan kom ik nog uit een typisch middenklasse gezin. Ik ben de race van het leven meters voorbij de startlijn begonnen. Generatiegenoten met een minder stabiele thuisbasis begonnen de race meters achter de startlijn.
Onderwijs
Het begin van een antwoord ligt in beter en toegankelijker onderwijs. Maar om de emancipatiemotor van het onderwijs weer op volle toeren te laten draaien, moeten we radicale gelijke behandeling afdwingen. Voor ieder kind. Altijd en overal.
Hoe? Door af te rekenen met de ongelijkheid die buiten de klas ontstaat. Tienduizend kinderen per jaar stromen nu het basisonderwijs in met een taalachterstand. Dat is onverteerbaar. Daarom zeg ik: investeer in kinderopvang als instrument van ontwikkeling.
Zo komen kinderen op het vroegst mogelijke moment met elkaar in aanraking en krijgen ze dezelfde kansen. Maar ook als kinderen naar school gaan, slaat de ongelijkheid toe. Kinderen zonder huiswerkbegeleiding, pianoles en ouders met een museumkaart raken achterop bij kinderen die dat wel hebben.
Laten we die privileges toegankelijk maken voor iedereen. Laat ik het de nieuwe Nederlandse school noemen. Met sportvelden, theaters, muziekhallen, studieruimtes mét begeleiding en een gezonde maaltijd voor wie dat thuis niet krijgt.
Niemand wordt uitgesloten op basis van postcode of achtergrond. De nieuwe Nederlandse school is van en voor iedereen. Vrij toegankelijk. Een tweede thuis voor ieder kind.
Arbeid
Dames en heren, het kan niet blijven bij onderwijs alleen. De afgelopen jaren is een leger aan flexwerkers ontstaan dat armer, ongezonder en slechter verzekerd is dan mensen met een vast contract. We moeten daarom breken met business as usual. We moeten een vaste baan weer bereikbaar maken voor werknemer én werkgever. En we moeten mensen die ongewild als zelfstandige werken bescherming bieden.
Ik pleit ervoor een bodem af te spreken. Een minimumtarief waaronder je niet als zogenaamde ‘ondernemer’ mag werken. Omdat het onder dat tarief simpelweg onmogelijk is om je te verzekeren, een pensioen op te bouwen of te sparen.
Tegelijkertijd moet het voor échte kleine ondernemers makkelijker worden tegenmacht te organiseren. Zoals beroepsfotografen die afspraken willen maken over tarieven. Het probleem in Nederland is niet een gebrek aan werk. Het is een gebrek aan goedbetaald werk.
De overheid én werkgevers moeten zich daarom tot het uiterste inspannen voor fatsoenlijke lonen. Onze bedrijven hebben zelf de grootste verantwoordelijkheid. In periodes van voorspoed moeten de salarissen stijgen. Niet alleen in de bestuurskamer, maar ook in de postkamer. Dat gebeurt nu onvoldoende.
Het zou helpen als de vakbonden, die zich vastbijten in de dossiers van het verleden, ook eindelijk onversneden gaan pleiten voor de hogere lonen van de toekomst.
En het zou óók helpen als de top van ons bedrijfsleven met beide benen op de grond ging staan. De groeiende kloof tussen het inkomen van de gemiddelde CEO en de gemiddelde medewerker knaagt aan het vertrouwen dat de essentiële voorwaarde is voor de geloofwaardigheid van ons sociaal contract.
Eerlijk is eerlijk: we hebben nog geen Amerikaanse toestanden. Maar de loonkloof is ook in Nederland flink gestegen. De CEO’s van de 21 grootste Nederlandse beursfondsen verdienen ondertussen 83 keer zo veel als een gemiddelde werknemer. Van onze CEO’s mogen wij meer rekenschap verwachten van hun voorbeeldfunctie. Meer oog voor de uitstraling van hun gedrag. Waar is de zelfbeheersing gebleven?
Vermogen
Dames en heren, als we de muur tussen de zekeren en de onzekeren willen aanpakken, moeten we het óók hebben over vermogens. Onze belasting op vermogen, vermogenswinst en vermogensoverdracht is de afgelopen decennia steeds verder verlaagd.
Mensen die met veel pijn en moeite iets opzij zetten krijgen nauwelijks rente. Terwijl mensen met veel vermogen makkelijker risico’s nemen. Meer beleggen. En zo een hoger rendement halen. Met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Deze groep mensen schenkt hun kinderen belastingvrij een ton om een huis te kopen. En daarmee een nieuwe voorsprong in het leven.
Begrijp me niet verkeerd. Het is die trotse ouders en hun blije kinderen van harte gegund. Maar met het belonen van prestaties – iets wat ik als liberaal belangrijk vindt – heeft het weinig te maken. Daarom ben ik voorstander van een progressieve vermogensbelasting. Waarbij we grote vermogens boven de 1 miljoen zwaarder belasten. Zodat we kleine spaarders meer kunnen ontzien.
Dames en heren, de tweede muur die ik zie is die tussen mensen met wortels in Nederland en mensen met wortels elders. Wie mensen op straat naar hun maatschappelijke zorgen vraagt, hoort vaak: migratie en integratie.
In het rapport “De nieuwe verscheidenheid” stelde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid onlangs dat er een overeenkomst is tussen diversiteit enerzijds en een thuisgevoel en buurtcohesie anderzijds. Hoe groter de diversiteit, hoe minder mensen zich thuis voelen. Dat is het recept voor een nieuwe muur.
Aan één kant van de muur staan mensen met wortels in Nederland die onbehagen ervaren over migratie en de ‘culturele kwetsbaarheid’ die dat met zich mee zou brengen. Dat onbehagen voel ik zelf soms ook. Ik ben bezorgd over de emancipatie van de LHBTI-gemeenschap. Die lijkt soms, onder druk van culturele spanningen, een stapje terug te doen.
Toen ik afgelopen zomer met mijn vriend door Madrid liep, viel me op hoe gemakkelijk het daar is voor twee mannen of twee vrouwen om hand in hand te lopen. Met trots, zonder enige bedenking. Vrijheid zoals het moet zijn. Misschien kan niet iedereen in de zaal het zich voorstellen, maar homo’s in Nederland – in het land waar het huwelijk als eerst werd opengesteld – denken wel twee keer na voor ze dat doen. Uit angst voor negatieve reacties. Uit angst voor negatieve reacties. Soms uit angst voor agressie. Die angst wordt vaak geprojecteerd op mensen met een migratieachtergrond.
Mensen – en dat is de ironie – die juist vaak zélf worstelen met miskenning en uitsluiting. Zij staan aan de andere kant van de muur en krijgen het idee dat ze nooit echt bij Nederland zullen horen. Ook niet als ze hier geboren en getogen zijn. En ook niet als ze hun stinkende best doen op school of werk.
Neem in gedachten een opgroeiende jongen, Marokkaanse komaf. Zijn ouders kunnen hem niet helpen met huiswerk, maar hij doet z’n best. En elk jaar ziet hij wel ergens een nieuwsbericht op over een winkel die een vacature plaatst met de toevoeging: “Geen Marokkanen.” Of tientallen uitzendbureaus die op de vraag of ze alsjeblieft geen Surinamers of Turken willen sturen zegt: “Tuurlijk, gaan we regelen.”
Ik denk aan een vriendin met een hoofddoek die werd afgewezen voor een baan omdat ze — zo werd gezegd — “tijdens haar studietijd geen bestuursjaar had gedaan”. Dat ze als enige uit een gezin met vijf broers was gaan studeren, tegen de wil van haar vader op kamers was gegaan en daarmee waarschijnlijk meer levenservaring had opgedaan dan alle bestuursleden bij elkaar van welke vereniging dan ook, deed blijkbaar niet ter zake.
Ik was daarom nog nauwelijks verbaasd toen ik kennis nam van dit afschuwelijke feit: een autochtone sollicitant met een strafblad wordt in Nederland drie keer vaker uitgenodigd dan een sollicitant zonder strafblad, maar met een Arabisch klinkende naam.
De nieuwe Nederlandse burger
Wie die muur wil doorbreken, zal op zoek moeten naar een nieuwe opvatting van wat ons Nederlanders maakt. Die zoektocht kan uitmonden in een Nederlands variatie op de Franse ‘citoyen’ of het Amerikaanse ‘citizen’. De nieuwe Nederlandse burger.
Een nieuwe opvatting van Nederlanderschap heeft als basis dát wat dit land altijd heeft gekend: openheid, tolerantie, verdraagzaamheid. Een Grondwet die opent met het fundamentele uitgangspunt van de gelijkwaardigheid van alle mensen. En een land met een Canon waarin Europa het laatste venster vormt. Stuk voor stuk ernstig onhip. Net als ik. Maar stuk voor stuk belangrijker dan ooit.
Voor een nieuwe opvatting van burgerschap moeten we ons vooral de vraag stellen wat voor land we willen worden. “We have the opportunity to move not only toward the rich society and the powerful society, but upward to a great society”, zei Lyndon Johnson, de president die zwarte Amerikanen burgerrechten gaf.
We zijn pas groots als we niet alleen rijk en machtig zijn, maar als we er allemaal bij horen. Als we iets kunnen leren van de Amerikanen, en ik begrijp dat leren van Amerikanen wat onwennig aanvoelt in deze woelige tijd, is het dit: Dat we mensen niet moeten bevragen op hun afkomst, maar op hun bijdrage aan de toekomst.
Dus wat te doen? Eerst zetten we de logische, voor de hand liggende stappen. Bedrijven die mensen uitsluiten op basis van hun naam of voorkomen, krijgen zwaardere straffen opgelegd van de wetgever.
Die uitzendbureaus gaan we als overheid zélf bellen om te kijken of ze mensen selecteren op kleur, of seksuele geaardheid. En wie discrimineert, krijgt geen werk meer van de overheid. Dat doen we als sanctie, maar óók om duidelijk te maken dat Nederland geen ruimte laat voor discriminatie.
De nieuwe opvatting van burgerschap verankeren we ook op de nieuwe Nederlandse school. Niet als een apart vak, niet iets dat wordt weggestopt in het rooster tussen Nederlands en wiskunde. Maar als rode draad in het verhaal van al ons onderwijs. Van kleuterklas tot eindexamen.
Gemeenschapszin en broederschap dwing je niet af. Maar we kunnen onze kinderen wél voorbereiden op onze vrije samenleving. Op de nieuwe Nederlandse school is plek voor iedereen. Dit begint wat mij betreft met het wettelijk vastleggen van het leerrecht en een acceptatieplicht die scholen verplicht alle kinderen aan te nemen. Laten we ons inzetten voor scholen waar kinderen leren elkaar de vrijheid te gunnen zichzelf te zijn. Laten we, kortom, Kerdijk’s karwei afmaken.
Dames en heren, de derde muur is er een waar mijn partij al lang tegenaan schopt. Die tussen mensen met macht en mensen zonder macht. Denk om te beginnen aan ‘Den Haag’ Aan die vierkante kilometer waar wij ons nu bevinden. Macht die met een das en pak aan live op NPO Politiek verschijnt.
Voor het Vragenuurtje, of voor een chique jaarlijkse lezing in een dure sociëteit. Macht die voor steeds meer Nederlanders een ‘ver van je bed show’ is, die je als toeschouwer kunt gadeslaan, maar waar je geen wezenlijke invloed op kunt uitoefenen.
Dat gevoel is zo sterk dat een derde dreigt af te haken bij ons democratisch bestel. Alle reden dus om nog altijd ongerust te zijn over de ernstige devaluatie van onze democratie. Besluitvorming is vaak besloten, controle op de macht schimmig.
Veel beslissingen – ik kan het weten! – worden weggeorganiseerd naar regionale samenwerkingsverbanden, overlegtafels, kabinetsformaties en dichtgetimmerde regeerakkoorden. Hoe kunnen mensen meedoen en meebeslissen als de macht het licht van de openbaarheid schuwt? Om te beginnen moeten we het debat terugbrengen in de Tweede Kamer.
De formatie van het huidige kabinet was een lastig proces. Het duurde oneindig lang en het regeerakkoord is…hoe zal ik het noemen…niet bepaald een stuk op hoofdlijnen. Ik betwijfel sterk of dat een geschikte vorm is voor de toekomst. Ik zou het liefst af willen van te gedetailleerde coalitieakkoorden, die geen ruimte laten voor nieuwe inzichten en gezond debat in het parlement.
Laten we niet te bang zijn voor een politieke praktijk van wisselende meerderheden. D66 heeft zich decennia gericht op het veranderen van de instituties van onze democratie. Dat is onverminderd actueel. Maar laten we niet vergeten dat politieke cultuur – de manier waarop mijn collega’s en ik omgaan met de rol die ons gegeven is – ook van grote invloed is op het vertrouwen dat mensen hebben in onze democratie. Het is een dure plicht niet alleen onze instituties, maar ook onze politiek cultuur te democratiseren.
Laten we om te beginnen de voorstellen van de Staatscommissie Parlementair Stelsel serieus nemen. Wij kennen in Nederland een traditie van staatscommissies die hard werken. Mooie voorstellen doen. Een dik rapport uitbrengen. Om die vervolgens in diepe lades te zien verdwijnen. Dat is nou een traditie om mee te breken. De commissie Remkes heeft weloverwogen voorstellen gedaan. Laten we daar iets mee doen.
Wat spreekt mij aan? Ik denk dan als eerste aan het nieuwe kiesstelsel, waarin volksvertegenwoordigers een echt mandaat van de kiezer hebben. Een stelsel met een lagere voorkeursdrempel en een sterkere band tussen kiezer en gekozene. Met goede ondersteuning van Kamerleden, zodat wij onze wetgevende én controlerende rol kunnen versterken.
Ik denk ook aan een gekozen formateur, zodat de kiezer richting kan geven aan de totstandkoming van een kabinet. Zo’n gekozen formateur moet op termijn leiden tot het eindelijk in vervulling laten gaan van een langgekoesterde wens van het merendeel van de Nederlandse kiezers: de direct gekozen minister-president.
En laten we ook zorgen voor wat de commissie Remkes “een vorm van tegendruk” noemt. Een noodrem die met name tegemoet komt aan de behoefte van de mensen die afhaken bij het systeem: een correctief bindend referendum over concrete binnenlandse wetgeving.
Zijn we er dan? Nog lang niet. Want over politiek Den Haag valt de schaduw van een andere stille macht. De macht die zich sms’jes aan de premier denkt te kunnen permitteren. Marktmacht.
Ik sta voor een échte vrije markt. Een markt met duidelijke spelregels en een strenge marktmeester die hard durft op te treden. Dat is de overheid. Dat zijn wij. Want, zoals Jan Terlouw zei: ‘Een markt die niet aan zeer strikte randvoorwaarden is gebonden […] streeft ernaar om zo gauw mogelijk niet meer een vrije markt te zijn’.
Waar hebben we het dan over? Grote bedrijven—waaronder techreuzen als Facebook, Google en Amazon—hebben nu meer macht dan sommige staten. Ze ontwijken belasting, vermijden democratische verantwoording, weigeren realistische arbeidsvoorwaarden te hanteren voor hun personeel, spelen met uw en mijn data, en offeren kostbare reserves van de aarde op, om nog meer winst te kunnen maken.
Dit soort bedrijven heeft een plekje aan de ene kant van de muur gekocht en wordt onvoldoende aangesproken. Het kapitalisme met dit soort schaduwzijden, moeten we van zichzelf redden. Daarom: tijd voor democratische tegenmacht! Net als iedereen, moeten ook bedrijven een eerlijke belasting betalen.
Dat dwingen we alleen af als we eensgezind optreden met de Europese Unie. Ik ben voorstander van een Europese digitax en één Europees tarief voor de dividendbelasting. Zodat grote, machtige bedrijven niet de kans krijgen om landen tegen elkaar uit te spelen en een aanhoudende race naar lagere belastingtarieven kunnen afdwingen. Alleen zo kunnen we de gezondheid van onze democratie en rechtsstaat, en dus de belangen van mensen, beschermen.
De Nederlandse belofte
Dames en heren, een vrij en waardig bestaan voor alle Nederlanders. Dat was het doel van Arnold Kerdijk. Dat was het doel van generaties aan sociaal-liberalen na hem. En dat is ons doel, hier, vandaag. Terwijl de Amerikaanse droom in duigen valt, strijden wij met hernieuwde energie voor de Nederlandse belofte.
De belofte van een land waarin mensen echt vrij zijn. Niemand klein wordt gehouden, niemand wordt betutteld. Waarin mensen écht zeker zijn van hun kansen. De belofte van een samenleving waarin iedereen zich gelijkwaardig Nederlander weet en iedereen thuis is die kiest hier te wonen. De belofte van een liberale democratie waarin mensen zelf het laatste woord hebben.
Het is aan ons allen de muren te doorbreken die het inlossen van die belofte nu in de weg staan. Omdat mensen niet leven bij de gedachte hoe de wereld is, maar bij de hoop hoe die zou kunnen zijn.
Omdat wij ons succes meten in ons welzijn. In ons geluk. Daarvoor hebben we een gevoel van zekerheid nodig. Van vrijheid. Van geaccepteerd zijn. Gewaardeerd en erkend worden. Van erbij horen. Van samen zijn.
We zijn op een basaal niveau met elkaar verbonden. Ons levensgeluk, onze eigen ontplooiing en verwezenlijking als mens is afhankelijk van het geluk en de ontplooiing van de ander. Dat is wat ons ten diepste beweegt. Wat ons vooruit drijft naar de toekomst. De toekomst die we altijd beter willen maken.
Met het oog op de toekomst moeten wij iedere dag de vraag beantwoorden: wat moet ik doen, hoe moet ik handelen? Wat is goed? Dat maakt ons tot mens. En in de politiek zou het niet anders moeten zijn.
Het is aan de politiek de muren te slopen die ons verdelen. Met hetzelfde gevoel als dat heerste in die zaal aan de Goudsesingel in Rotterdam. Het gevoel dat ‘het zo niet langer kan’. Want juist het geloof dat het anders kan, beweegt mensen ertoe naar de stembus te gaan. Te protesteren. Hun mening te delen. Lid te worden van een politieke partij. En in mijn geval volksvertegenwoordiger te worden.
Een vorige generatie politici verkondigde geregeld de gewoontewijsheid dat de politiek kan bijsturen, kan managen, maar vooral haar eigen grenzen in het oog moet houden. Laten we ons van die benauwdheid bevrijden. Laten we de sloophamer pakken en die muren te lijf gaan.
Voor mijn generatie moet politiek weer de plek zijn waar grote idealen de drijvende kracht zijn van het debat. De plek waar verandering tot stand komt.
Dat was het in de tijd van Kerdijk. Dat moet het nu weer worden, eens te meer.
Gesproken tekst geldt.