1. Inleiding gezondheidsvisie
Iedereen hoopt zo min mogelijk gebruik te hoeven maken van de zorg. Maar als het nodig is, moet de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit zijn. We mogen trots…
D66 wil dat iedereen zichtbaar zichzelf kan zijn. Ook in de zorg. Dat vraagt om het omarmen van verschillen en ruimte geven voor maatwerk. In dit hoofdstuk gaan we in op verschillende groepen mensen die zorg nodig hebben en de organisatie van die zorg. Mensen met een beperking verdienen dezelfde kansen om volop mee te doen als iedereen. We moeten oog hebben voor kinderen die opgroeien onder moeilijke omstandigheden of mensen die kampen met psychische problemen. En voor mensen die ouder worden, terwijl hun woning daar niet op is aangepast en nagaan of ze daar wat hulp bij nodig hebben. D66 wil dat er meer geluisterd wordt naar de patiënt of cliënt. Door bijvoorbeeld te faciliteren dat patiënt en arts samen tot een beslissing komen over de te nemen behandeling. Zo zijn we ook groot voorstander van het zelf regelen van zorg, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget. Zo wil D66 ruimte bieden voor de verscheidenheid van mensen in Nederland die zorg nodig hebben.
In een samenleving waarin er verschil mag zijn, kunnen mensen met een beperking volwaardig meedoen. ‘Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld, ongeacht handicap’: dat zou in artikel 1 van de Grondwet moeten staan. D66 heeft een wetsvoorstel in voorbereiding dat dit regelt. Verder is gelijke behandeling ook vaak een kwestie van doen in de praktijk. Zo moet er altijd een gebarentolk aanwezig zijn bij belangrijke informatievoorziening vanuit de overheid, zoals de persconferenties rond het coronavirus. Volwaardig meedoen moet uiteindelijk overal in terug komen. In het openbaar vervoer. Op websites van de overheid. Op straat. Daarom wil D66 werkagenda’s bij alle departementen zodat zij met meer passie uitvoering geven aan de afspraken uit het VN-verdrag voor mensen met een handicap. Openbare gebouwen moeten altijd toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. En de assistentiehond, die voor veel mensen van grote waarde om zelfstandig te kunnen leven, mag nooit worden geweigerd. D66 wil dat mensen overal welkom zijn, ook met assistentiehond.
Goede zorg voor mensen met een beperking vraagt om een andere organisatie van de zorg. Daarbij moet de kwaliteit van leven voor mensen met een beperking centraal staan. Om dat te bereiken is het nodig om maatwerk te leveren. Net zoals we zien in de medische zorg wordt de gehandicaptenzorg steeds gespecialiseerder. Instellingen en behandelaars richten zich steeds meer op een specifieke doelgroep. Dat is voor veel mensen met een beperking een goede uitkomst, mits zij inderdaad de zorg krijgen die voor hen op maat is. Daarbij loont het om al in een vroeg stadium te kijken welke zorg passend is. Een verhuizing omdat het op een locatie niet meer gaat, is voor alle partijen een heftige gebeurtenis die als het kan voorkomen moet worden. Zorgkantoren moeten hierbij meer samenwerken, omdat de gespecialiseerde instelling voor een specifiek persoon zich net buiten hun gebied kan bevinden.
Niet iedereen met een beperking is echter geholpen met sterk gespecialiseerde zorg. Als met gespecialiseerde zorg sociale structuren doorkruist worden, kan dat meer afstand scheppen tot naaste familie. Dat is niet altijd wenselijk. Het kan beter zijn om de zorg zoveel als mogelijk in de vertrouwde thuissetting te verlenen en het gezin daarbij goed te ondersteunen. In dit kader zien we goede ervaringen met het initiatief om zogenaamde copiloten te koppelen aan gezinnen. Zij ondersteunen gezinnen met een kind met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperking in het regelwerk rond de zorg en zijn een vast aanspreekpunt. Daarnaast moet het belang van het sociale netwerk een goede plek krijgen in het kwaliteitskader en het toezicht.
Er is meer onderzoek nodig naar mensen met ernstige gedragsproblematiek. Nieuwe behandelmethoden combineren de aanpak van gedragsproblematiek met andere zorgbehoeften. Samenwerking tussen professionals met kennis van langdurige zorg en ggz is daarom nodig. Er is behoefte aan plaatsen voor observatie, voor behandeling en voor wonen met zorg. Verder zien we in de gehandicaptenzorg ook veel vormen van innovatie. Dat kan de kwaliteit van zorg ten goede komen, zeker als de personeelstekorten blijven drukken op de sector. Bij Academy Het Dorp gebruikt men nieuwe technologie waarmee personeel bijvoorbeeld snel op de juiste plek kan zijn als er iets aan de hand is op de kamer en wordt gewerkt met een gebruiksvriendelijke robotarm waardoor mensen meer persoonlijke vrijheid hebben en minder afhankelijk zijn van anderen. Het is van groot belang dat professionals en ervaringsdeskundigen betrokken zijn bij de ontwikkeling van innovatie. De zorgverlening moet uiteindelijk ten dienste staan van hen. Op nationaal niveau moeten best practices gedeeld worden. Financiering mag innovatieve behandelmethoden niet in de weg staan.
Ook in de gehandicaptenzorg is het van groot belang aandacht te hebben voor de wensen van de doelgroep. Die doelgroep verandert namelijk sterk. Zo wordt de groep gehandicapten die intensieve zorg nodig heeft, steeds ouder. De hogere leeftijd zorgt vaak voor een opeenstapeling van aandoeningen, maar het zorgsysteem is daar nog niet goed op ingericht. Doordat veelal de focus ligt op gedrag en ontwikkeling, bestaat het risico dat medische problemen onderbelicht blijven. Ook is de doelgroep vaak afhankelijk van hun ouders, voor wie de mantelzorg op hoge leeftijd te zwaar wordt. Zij moeten meer ondersteuning krijgen en zorginstellingen moeten in zo’n geval tijdig het gesprek aangaan om eventuele toekomstige problemen te tackelen. Dit moet meer aandacht krijgen bij de relevante zorgopleidingen. Verder is het van belang dat de zorg goed blijft doorlopen als de ouder van een gehandicapte ook zorg nodig heeft. Hierbij wil D66 voorkomen dat een gezin te maken krijgt met Wlz-zorg voor het kind en Wmo-zorg voor de ouder. D66 wil dan maatwerk bieden voor de zorg binnen het gezin.
Speciale aandacht vraagt D66 voor mensen met een licht verstandelijke beperking. Bijvoorbeeld mensen met een laag IQ. Voor deze mensen is zorg in de sociale context van groot belang. Onderzoek laat zien dat ze zich vaak eenzaam voelen en de samenleving ze niet altijd ziet staan. Die blinde vlek moeten we zien weg te nemen door deze mensen meer onderdeel te laten zijn van de samenleving. Bijvoorbeeld door dagbesteding niet binnen de muren van een instelling te verlenen, maar midden in de maatschappij. De gemeente kan hierbij een rol spelen. De Academie van Zelfstandigheid biedt nuttige leerprogramma’s aan, die mensen in staat stellen zelfstandig(er) te leven. De overheid kan zelf ook duidelijker communiceren, zodat mensen met een licht verstandelijke beperking makkelijker mee kunnen doen.
Voor veel mensen is het belangrijk de eigen regie te voeren op hun leven. Zo ook in de zorg. Zelf bepalen wie de zorgaanbieder is en zelf afspraken maken over de manier waarop zorg verleend wordt, is soms ook nodig door de specifieke zorgbehoefte. Daar zijn gelukkig veel mogelijkheden voor in Nederland, zoals het persoonsgebonden budget (pgb) of de manieren waarop intensieve zorg in de thuissituatie kan worden verleend. Die intensieve zorg thuis gaan we, zoals eerder genoemd, financieren via de Zvw. Mensen hebben dan zelf de touwtjes in handen of kunnen hun zorg net wat anders inrichten dan met het gebruikelijke aanbod had gekund. Denk bijvoorbeeld aan zorgaanbieders die rekening houden met de culturele achtergrond van een patiënt, die van groot belang kan zijn in de ondersteuning bij de ziekte van Alzheimer. Of instellingen met de Roze Loper, waar extra aandacht is voor seksuele en genderdiversiteit.
Veel nieuwe zorgvormen worden op dit moment door mensen zelf opgezet om te kunnen voorzien in de zorgvraag van zichzelf of van hun kinderen. Soms is dat hard nodig om te voorkomen dat mensen moeten verhuizen naar een verpleeghuis of een andere instelling. Maar vaak is het ook om te borgen dat er rekening wordt gehouden met hun specifieke zorgwensen. Voor ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag sluit bijvoorbeeld zorg in natura niet altijd aan bij de flexibele zorg die nodig is. Dan is het zelf regelen via een pgb een goede oplossing of initiatieven waarbij de ouders zelf zorg op maat regelen in een passende woonvoorziening.
D66 wil de ruimte en ondersteuning bieden om dit soort initiatieven op te zetten. Lokaal, regionaal en landelijk. Het opzetten en onderhouden ervan is echter vaak nog (te) veel werk vanwege de hoge administratieve lasten. Toch is het wat D66 betreft wel de toekomst. Indien dit soort initiatieven niet perfect binnen het systeem passen, moet het systeem zich aanpassen en niet de mensen.
Helaas staat het persoonsgebonden budget nu onder druk. Enerzijds door sturing op zorg in natura door verzekeraars en gemeenten. Anderzijds door de enorme administratieve lasten die met het werken via een pgb gepaard gaan. D66 wil dat het vertrouwen in de pgb-houder weer voorop staat, zonder daarbij naïef te zijn. De keuze voor zorg in natura of een pgb mag nooit worden opgedrongen door een verzekeraar, gemeente of zorgaanbieder. De inzet van een onafhankelijke cliëntondersteuner moet hierbij helpen. Nieuwe pgb-houders dienen via een introductie (door bijvoorbeeld Per Saldo) goed kennis te maken met het pgb-houderschap. De check of de keuze voor een pgb weloverwogen is, zal voortaan niet meer onder de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en gemeenten vallen, maar onder een gespecialiseerd Wlz-zorgkantoor. Deze zal zich dus ook moeten specialiseren in pgb’s binnen de Wmo. Dit scheelt veel administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en gemeenten.
Zo kunnen we de overgang maken naar een systeem waarin er standaard vanuit gegaan wordt dat het zorgplan gelijk is aan de planning en de realisatie. Dit scheelt de pgb-houder veel administratieve handelingen. Tegenover deze versoepeling staan echter maatregelen om hard op te treden in het geval van fraude. Samen met Per Saldo en Zilveren Kruis heeft D66 maatregelen gepresenteerd om fraude via pgb’s door dubieuze bemiddelingskantoren en zorgaanbieders te verminderen in plaats van steeds verdergaande eisen te stellen aan de verantwoording. Daarnaast wil D66 voor mantelzorgers van naasten van een Wlz-indicatie een andere oplossing dan het pgb om voor inkomenszekerheid te zorgen, zoals omschreven in paragraaf 4.6.
In paragraaf 2.3 werd benoemd hoe de maatschappelijke context van grote invloed is op psychische problemen. Dat betekent niet dat alle psychische problemen maatschappelijk op te lossen of te voorkomen zijn. Voor veel mensen is snel beschikbare ggz hard nodig. Ondanks dat Nederland internationaal gezien goed presteert op het gebied van ggz, heeft een groot deel van deze mensen niet zelden het gevoel gehad in de kou te staan. Omdat de benodigde zorg niet beschikbaar was, de crisisdienst overbelast was of vanwege een te lange wachtlijst. De tekorten en wachtlijsten zijn een hardnekkig probleem. D66 doet voorstellen om de problemen in de sector aan te pakken waardoor mensen sneller de benodigde zorg kunnen krijgen.
De huisarts is het eerste aanspreekpunt voor wie met lichte ondersteuning niet geholpen is. Indien die lichte ondersteuning goed geregeld is via het gemeentelijke sociaal domein, krijgen de huisarts en praktijkondersteuner meer tijd voor ingewikkelde psychische klachten. Ook praktijkondersteuners die gericht zijn op ggz kunnen helpen om iemand met psychische problemen de aandacht te geven die hij nodig heeft. De wijze waarop de ggz in Nederland is georganiseerd, is complex en daardoor niet optimaal gericht op de patiënt. Patiënten hebben regelmatig te maken met elementen van ggz die vanuit verschillende wetten en ideeën komen. Een paar jaar geleden is ingezet op een nieuwe indeling waarmee meer laagdrempelige zorg via de huisarts en praktijkondersteuners loopt om onnodig zware zorg te voorkomen. Dat werkt op papier goed, maar een kenmerk van psychische aandoeningen is een zekere mate van onvoorspelbaarheid. Iemand met een (zwaardere) psychische aandoening kan periodes van diepe dalen kennen waarbij intensieve zorg nodig is, maar ook periodes waar iemand met minimale begeleiding zijn of haar weg in het leven vindt. De financiering uit verschillende potjes maakt het in de praktijk lastig de patiënt in zijn zorgbehoefte te volgen. D66 vindt dat geestelijke gezondheidszorg beter moet aansluiten op de verschillende situaties waarin iemand psychische zorg nodig heeft en de mate waarin die nodig is. De wijze van bekostigen mag dit niet belemmeren. Dit moet een aandachtspunt zijn bij de nieuwe financiering van de ggz.
Juist de mensen die het meest hulpbehoevend zijn, lijken de grootste problemen binnen de ggz te ervaren. Met beter beheer en betere indicatiestelling kunnen de wachtlijsten teruggedrongen worden. Voor een goede indicatie is voldoende tijd nodig. Nadat een zorgaanbieder onafhankelijk en op een eenduidige manier de diagnose heeft gesteld, moet de mogelijkheid worden geboden om zelf op zoek te gaan naar specialistische hulp. Ggz-organisaties hebben daarbij de verantwoordelijkheid hun specifieke kennis en expertises beter te inventariseren en met elkaar te delen. Huisartsen, zorgverzekeraars en cliënten moeten daarin actief geïnformeerd worden. De ervaringen die daarmee zijn opgedaan bij specialistische ggz-instellingen zouden breder gedeeld moeten worden. D66 wil hier specialistische behandelingen op meer plekken mogelijk maken, zonder te veel afhankelijk te zijn van een specifieke psychiater of afdeling. Dit voorkomt dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd. D66 wil centrale of regionale regie van de wachtlijsten, zodat mensen niet dubbel of verkeerd op wachtlijsten staan. Daarnaast kunnen psychologen door taakherschikking meer ingezet worden in de crisiszorg.
Ondanks een toename van personeel in de afgelopen jaren, en het feit dat we internationaal gezien een hoog aantal psychiaters hebben, kampt de psychiatrie in Nederland met een tekort aan personeel. Zorgverleners keren de psychiatrie de rug toe of kiezen voor zelfstandigheid. D66 wil dat psychiaters op termijn in loondienst van de zorginstellingen gaan werken, ook omdat werken in loondienst kan bijdragen aan meer doelmatige zorg. Dit biedt meer ruimte voor crisiszorg en het terugdringen van wachtlijsten. We moeten werken aan het vergroten van het werkplezier door meer ruimte te bieden aan de professional. Deze krijgt meer vertrouwen en inspraak. Vereenvoudiging van de complexe financieringsstromen in de ggz en daarbij horende verantwoording draagt ook bij aan behoud van meer professionals in de sector.
De start van het leven is cruciaal voor de kansen van een kind. Dit begint bij de geboorte- en kraamzorg. D66 vindt het daarom van groot belang dat deze zorg voor iedereen in Nederland van hoge kwaliteit is. Dit vraagt om tarieven die verloskundigen, kraamverzorgenden en gynaecologen in staat stellen om persoonlijke zorg te kunnen leveren. Aan de hand van het lopende NZa-kostenonderzoek kunnen we hiervoor een passende beloning bepalen. D66 vindt keuzevrijheid een fundamenteel goed, juist bij de geboortezorg. We vinden daarom dat aankomende moeders zelf moeten kunnen beslissen waar zij willen bevallen. Als om medische redenen of vanwege de (grote) afstand gekozen wordt voor het ziekenhuis, mag hier geen eigen bijdrage voor worden gevraagd. En om te zorgen dat iedereen – ongeacht de portemonnee – een keuze heeft, willen we dat een ziekenhuisbevalling ook zonder indicatie voor iedereen betaalbaar is. Kraamzorg en jeugdgezondheidzorg dragen bij aan gelijke kansen, juist in het allerprilste begin. Daarom is het goed dat iedere ouder en nieuwgeborene bij professionals terecht kunnen met al hun vragen over de ontwikkeling van hun kind. Deze professionals moeten op een laagdrempelige wijze beschikbaar blijven voor advies en vragen. Omdat de gezondheid van een kind niet alleen voor en tijdens de geboorte maar ook in de eerste 1000 dagen na de zwangerschap belangrijke voorspellers zijn van mogelijke problemen op latere leeftijd, zowel psychisch als fysiek, dient deze hulp niet plots op te houden vlak na de geboorte. De jeugdgezondheidszorg is de aangewezen partij om eerder en beter problemen, medisch en niet medisch, te signaleren bij kwetsbare gezinnen. Daartoe moeten zij in staat worden gesteld, zowel qua opleiding als mogelijkheden voor langere en intensievere begeleiding.
De meeste kinderen groeien op in een veilige omgeving waar ze kansen krijgen om zich te ontwikkelen en te ontplooien. Om ieder kind met dezelfde kansen te laten starten in het leven is soms wat extra’s nodig. Sinds de start van de Jeugdwet zijn er meer kinderen die het lastig hebben in beeld, worden zij eerder opgevangen, zijn er minder uithuisplaatsingen en minder kinderen in gesloten jeugdhulp. Dat zijn de positieve kanten van de decentralisatie die D66 wil behouden. Aan de andere kant lopen veel kinderen, jongeren en ouders vast als zij gespecialiseerde hulp nodig hebben. Zo wordt zo’n 60% van de kinderen met een beschermingsmaatregel niet op tijd gezien. Jeugdpsychiaters sloegen alarm over tientallen kinderen met ernstige psychische problemen die zo lang moesten wachten op hulp dat het riskant werd. D66 wil dit aanpakken door de organisatie en financiering te vereenvoudigen, zodat professionals weer voldoende tijd hebben voor het verlenen van zorg.
Er zijn 42 jeugdzorgregio’s, 32 zorgkantoorregio’s, 26 Veilig Thuis-regio’s, 25 veiligheidsregio’s en 12 accounthoudende regio’s voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering. D66 wil dat de juiste zorg op de juiste schaal geboden wordt. Dat vraagt om vereenvoudiging en meer democratische legitimatie, waarbij in de regel gemeenten met dezelfde gemeenten zouden moeten samenwerken. D66 vindt dat het Rijk doorzettingsmacht mag hebben en gebruiken om regio-indelingen te vereenvoudigen en op elkaar aan te laten sluiten. Daarbij kan eventueel ook geleerd worden van het advies van de NZa over de regio-indeling voor de Regionale Zorgplannen zoals voorgesteld in paragraaf 3.1. Naast een betere organisatie moeten ook de administratieve lasten omlaag om mensen weer met plezier in de zorg laten werken. Met minder eisen vooraf en meer eenheid in verantwoording van verschillende gemeenten. Hiervoor is vertrouwen nodig vanuit het Rijk richting de gemeente en vanuit de gemeente richting de zorgaanbieder. Gemeenten en regio’s moeten hierbij gebruik kunnen maken van best practices uit de Zvw, zodat alle systemen beter op elkaar aansluiten.
De decentralisatie van 2015 is gepaard gegaan met een te grote korting op het budget. Daarom zijn er voor 2019, 2020 en 2021 extra middelen vrijgemaakt voor jeugdzorg bij gemeenten en wordt voor latere jaren onderzocht wat er structureel nodig is. Gemeenten hebben nu een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van weinig voorkomende, hoogcomplexe zorg. Dit zorgt voor een moeilijk uitlegbare risicodeling tussen gemeenten als zij opdraaien voor de kosten van andere gemeenten. D66 wil daarom naar een ander systeem waarbij op landelijk niveau wordt bepaald hoe het zorglandschap eruit moet zien voor deze weinig voorkomende en hoogcomplexe zorg en ook gezorgd wordt voor een landelijk dekkend aanbod (bijvoorbeeld uithuisplaatsing vanwege een onveilige situatie of verslavingszorg). Daar past een adequaat budget bij. D66 wil daarvoor een alternatief verrekenmodel met meer aandacht voor de specifieke uitdagingen van de gemeente en het aantal doorverwijzingen naar specialistische zorg.
Verder stelt D66 voor de jeugd-ggz voortaan te bekostigen via de Zvw. Op die manier zijn afzonderlijke gemeenten niet meer hoofdverantwoordelijk voor deze complexe groep jongeren en kan er een betere aansluiting plaatsvinden met de ggz voor volwassenen. Ook kan de inkoopervaring van zorgverzekeraars worden benut en is er meer eenduidigheid voor zorgverleners in de ggz. Net als bij de ggz voor volwassenen hebben gemeenten nog steeds wel een belangrijke taak in de nazorg voor het gezin om terugval te voorkomen. Gemeenten houden in het jeugdzorgveld de regie over de ambulante jeugdhulp, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering en zijn de spil in het netwerk in de aanpak van kindermishandeling, preventie, opvoedingsondersteuning en voorlichting.
D66 vindt het belangrijk dat ouders en hun kinderen worden ondersteund om zoveel mogelijk zelf de touwtjes in handen te kunnen houden. Een goede manier om dit te doen is door te werken volgens een familiegroepsplan. Het recht daarop is opgenomen in de Jeugdwet. Met dit plan kan het gezin met behulp van familie, vrienden en anderen uit de omgeving zelf hun gewenste (zorg)oplossing bepalen. Gemeenten moeten gezinnen ondersteuning bieden bij het opstellen ervan. Hiermee wordt geprobeerd de regie en de betrokkenheid van het gezin zo veel mogelijk te behouden. Uithuisplaatsing gebeurt alleen wanneer het niet anders kan. Daarvoor moet ook gekeken worden of een andere gezinsvorm zoals pleegzorg of een gezinshuis passend is. Het aantal pleeggezinnen is helaas beperkt. Daarom moet de inzet erop gericht zijn om gezinnen bij elkaar te houden, meer te ondersteunen en te betrekken bij besluiten over de opvoeding. In gezinshuizen moet een goede balans gevonden worden tussen kleinschalige zorg enerzijds en de aanwezigheid van voldoende deskundigheid anderzijds. Bij een oplossing buiten het oorspronkelijke gezin moet het kind, waar mogelijk, gewoon naar de oude school blijven gaan. Als een vechtscheiding de oorzaak is van de problemen is het van groot belang dat jeugdzorg, kinderbescherming en de rechtsspraak gevolg geven aan de wettelijk voorgeschreven waarheidsvinding.
Kindermishandeling heeft een enorme impact op de ontwikkeling van een kind en zorgt niet zelden voor psychische problemen. In Nederland worden jaarlijks 119.000 kinderen slachtoffer van mishandeling. In 2016 gaven 20.800 kinderen van twaalf tot en met zestien jaar aan slachtoffer te zijn geweest van een ernstige vorm van seksueel geweld. Die aantallen choqueren, zeker als de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen waarschuwt voor onderrapportage. D66 steunt de oproep van de Nationaal Rapporteur dat hulp voor deze kinderen beter kan worden gecoördineerd. Hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld, seksueel geweld en kindermishandeling dient op landelijk niveau te worden ingekocht als complexe jeugdhulp. Een uitgestoken hand en serieuze hulp is nodig voor slachtoffers, getuigen en plegers van geweld. Innovatie kan hierbij aanzienlijk helpen, zo kan laagdrempelig contact via bijvoorbeeld een chatfunctie jongeren eerder de drempel over helpen om professionele hulp te zoeken. In Nederland worden jaarlijks een miljoen mensen slachtoffer van huiselijk geweld. Tussen de 200.000 en 230.000 personen hebben zelfs te maken met ernstig of herhaald huiselijk geweld. Het is belangrijk dat de overheid dit intensief blijft aanpakken en daarbij leert van goed en effectief beleid in het buitenland.
Daarnaast vindt D66 dat forensisch onderzoek bij kindermishandeling moet plaatsvinden in centra die daarin gespecialiseerd zijn. In 2018 is geld vrijgemaakt voor de start van zulke centra in drie regio’s. Dit wil D66 op landelijke schaal mogelijk maken. Hoewel er 15 centra voor seksueel geweld zijn, is de aanpak van seksueel geweld tegen kinderen grotendeels bij de gemeenten terechtgekomen en wordt in de helft van de regio’s nog niets met dit thema gedaan. De Nationaal Rapporteur beveelt een gecoördineerde aanpak op regionaal niveau aan. D66 vindt dat de regio’s deze aanpak snel moeten vormgeven.
Sinds 2015 zijn er meer zorgtaken bij de gemeenten terecht gekomen via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Denk aan dagbesteding en beschermd wonen. We zien daarvan de goede en minder goede kanten. Zo pakken veel gemeenten hun taak goed op en zorgen zij via de sociale wijkteams voor meer maatwerk en een totaalaanpak voor gezinnen waar meerdere problemen spelen. Maar veel gemeenten kampen ook met financiële tekorten op het sociaal domein. Zij zijn financieel verantwoordelijk voor de uitgaven, terwijl de uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet sterk ingekaderd is en voor een groot deel een openeinderegeling heeft. Vooral als zorgaanbieders zelf aan tafel zitten in het sociale wijkteam, wordt er minder preventief ingegrepen en meer doorverwezen naar gespecialiseerde zorg, zo blijkt uit onderzoek van CPB. De ondersteuning die hier geleverd wordt, is echter vaak van grote waarde voor de mensen. Zo is bijvoorbeeld hulp in het huishouden essentieel voor veel mensen om zelfstandig te kunnen blijven wonen en mee te doen in de samenleving. Daarnaast let deze hulp goed op of alles nog goed gaat en trekken zij vroegtijdig aan de bel bij problemen.
Juist de gemeente moet het overzicht houden in een wijk of gezin en de juiste oplossing aangrijpen. Een mooi voorbeeld is de sociale benadering voor mensen met beginnende dementie, zoals in experimenten van de Social Trials. Door de mensen en hun naasten beter te bevragen over hun zorgbehoeften op op medisch, psychologisch en sociaal vlak, kunnen de zorg en ondersteuning beter op maat worden aangeboden. Ook het opzetten van consultatiebureaus voor ouderen zijn goede initiatieven om gespecialiseerder zorg (langer) buiten de deur te houden. Op die manier kunnen ouderen op een laagdrempelige wijze geïnformeerd worden over hun gezondheid, zonder dat ze daarvoor meteen naar de dokter hoeven.
Gemeenten hebben met de Wmo de verantwoordelijkheid om zorg dichtbij en op maat te regelen. De Wmo is een voorziening en geen verzekerd recht zoals de Wlz. Net zoals vrijheid niet gaat zonder verantwoordelijkheid, werkt het ook de andere kant op. Wanneer de gemeente financiële verantwoordelijkheid draagt, dient zij ook de daarbij passende beleidsvrijheid te hebben. Gemeenten moeten een visie hebben op ondersteuning die ze collectief willen aanbieden en waar ze mensen individueel verantwoordelijk willen laten zijn. D66 is van mening dat gemeenten deze vrijheid moeten hebben, mits zij in hun beleid aantoonbaar voldoende aandacht hebben voor degenen in een kwetsbare positie.
We moeten de gemeentelijke voorzieningen proberen te behouden voor de mensen bij wie de nood het hoogst is. Een eenzame oudere zonder financiële reserves moet dus bovenaan het lijstje staan voor hulp. Voor mensen met een hoger inkomen kan Wmo-zorg ook een oplossing zijn, maar dan is het vanzelfsprekender dat zij daarvoor een redelijke bijdrage betalen. Daarom komt er een inkomensafhankelijke component in de eigen bijdrage voor Wmo-zorg. Om gemeenten de eerdergenoemde beleidsvrijheid te kunnen bieden, moeten ook de randvoorwaarden duidelijk en op orde zijn. Denk aan het toezicht in de Wmo. Een onafhankelijke toezichthouder is bij veel gemeenten nog niet geregeld.
In paragraaf 3.2 hebben we het voorstel gedaan om gemeenten financieel te belonen als zij met goede Wmo-zorg of op andere wijzen Wlz-indicaties weten te voorkomen. Zwaardere zorg voorkomen we bijvoorbeeld door ouderen goed te ondersteunen wanneer zij een ingrijpende operatie hebben gehad of snel achteruitgaan. In dat geval kan een transferbureau of kunnen transferverpleegkundigen ondersteunen in de zoektocht naar passende zorg. Daarnaast wil D66 dat het Rijk mogelijk maakt dat best practices van gemeenten gedeeld kunnen worden en gemeenten van elkaar kunnen leren. Aanbesteden in het gemeentelijk zorgdomein kan effectief zijn om de zorg tegen de laagste kosten geleverd te krijgen. Vaak zien we echter dat aanbestedingen vooral administratieve lasten opleveren en weinig toegevoegde waarde hebben. In die gevallen wil D66 dat gemeenten niet hoeven aan te besteden. Dit vraagt eventueel om aanpassing van Europese regels.
Nederland telt veel mantelzorgers en vrijwilligers die onmisbare taken vervullen voor hun medemens. Tijdens de coronacrisis is nog maar eens duidelijk geworden hoe essentieel zij zijn. In dit stuk benoemen we vaak de zorgbehoefte van de groeiende groep ouderen. Laten we vooral niet vergeten dat zij ook een groot deel van de mantelzorg in Nederland verlenen. Zij helpen dus ook om die zorgbehoeften te vervullen. Veel mantelzorgers en vrijwilligers zijn echter overbelast. De overheid moet ze daarom helpen. D66 wil een mantelzorgakkoord tussen mantelzorgorganisaties, gemeenten, Rijk, zorgverzekeraars en werkgevers waarin van alle partijen wordt benoemd welke taak deze heeft om overbelasting bij mantelzorgers te signaleren en te voorkomen. Gemeenten moeten ook kijken of ze bij het verlenen van vergunningen geen onnodige obstakels opwerpen voor mantelzorgwoningen, waar kinderen dichtbij hun hulpbehoevende ouders wonen. Daarnaast bestaan er veel mooie initiatieven zoals de ‘mantelzorgruil’, waarmee familieleden kruislings mantelzorg verlenen en zo ook zorgen voor het welzijn van een naaste die verder weg woont.
Als steun in de rug voor huishoudens waarin iemand een langdurige, intensieve zorgbehoefte heeft en thuis woont, wil D66 een pilot voor automatische inkomenssteun zonder verdere verantwoording. Het behoeft namelijk geen controle dat de partner of andere gezinsleden (de naasten) de benodigde mantelzorg verlenen. We willen als samenleving ervoor zorgen dat stress door financiële problemen of baanzekerheid geen rol speelt. Deze inkomenssteun komt daarmee in de plaats van een pgb. Dit geldt echter alleen voor huishoudens waarin een naaste mantelzorg verleent voor iemand, die een intensieve zorgbehoefte heeft. Denk aan een ouder die de zorg heeft voor een zeer ernstig en meervoudig gehandicapt kind.
Een goede cliëntondersteuner heeft ook oog voor de noden en wensen van de mantelzorger en moet dus altijd aanwezig zijn. De cliëntondersteuner moet de mantelzorger ook kunnen helpen met niet-zorggerelateerde kwesties. Gemeenten moeten dus zorgen dat zij ook goed toegang hebben tot andere beleidsterreinen. Daarnaast moeten we er vooral zijn voor mantelzorgers in die gevallen dat het thuis steeds moeilijker gaat. Daarom heeft D66 in de afgelopen jaren gepleit voor een pilot voor logeerzorg als tussenvorm tussen thuis en het verpleeghuis. Op die manier wordt de mantelzorger even ontzien. Deze pilot zou landelijk ingezet moeten worden en gemeenten dienen hier meer ruimte voor te bieden. Uit het rapport van de landelijk aanjager respijtzorg blijkt immers dat veel gemeenten nog onvoldoende investeren in respijtzorg en dat de verbinding met het sociaal domein niet altijd goed gelegd wordt. Het is belangrijk dat respijtzorg tijdig, makkelijk en op maat beschikbaar is.
Vrijwilligerswerk is een belangrijk onderdeel van de samenleving. Het is goed als jongeren kennis maken met vrijwilligerswerk in de zorg via een vrijwillige maatschappelijke stage. Om vrijwilligerswerk te ondersteunen moeten onnodige obstakels weg. De overheid moet waar mogelijk de VOG voor vrijwilligers gratis maken en geen belasting heffen als de vrijwilliger een bescheiden vergoeding ontvangt voor het werk. Voor sommige mensen in de bijstand is vrijwilligerswerk een goede match. Op die manier zien meer mensen de waarde van vrijwilligerswerk.
Het eerste moment in de spreekkamer van een arts kan het begin zijn van een lang medisch traject. Zo’n traject zit vol keuzes en verschillende richtingen. In zo’n geval is het van groot belang dat de patiënt samen met de arts kan beslissen welke medische route hem het beste past. Het samen beslissen heeft vele voordelen. Artsen kunnen beter inspelen op de behoeften en voorkeuren van de patiënt. De patiënt krijgt meer keuzevrijheid en is tevredener. En uit onderzoek blijkt dat patiënten trouwer zijn aan hun behandeling als zij worden betrokken bij beslissingen. Hiervoor zijn vier zaken van belang. Allereerst is essentieel dat de arts de patiënt uitlegt welke mogelijkheden er zijn en de patiënt daarbij meegeeft dat hij of zij gehoord wordt en invloed heeft op de keuzes. Daarnaast moet het voor de patiënt helder worden gemaakt wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende opties, en welke uitkomsten te verwachten zijn. Ten derde is het van belang dat de voorkeuren, behoeften en persoonlijke omstandigheden van de patiënt steeds worden meegenomen tijdens het traject. En tot slot moet de informatievoorziening van patiënt en arts zo gelijkwaardig mogelijk zijn. Door de ontwikkeling van persoonlijke gezondheidsomgevingen (PGO’s) gaat dit de komende jaren gelukkig een vlucht nemen. Zo heeft iedereen straks eenvoudiger inzicht in zijn eigen gezondheidsdata en zorgdossier.
D66 wil dat alle voorgaande stappen in de toekomst standaard worden gevolgd. Zo kunnen de arts en patiënt samen tot een pad komen dat het beste bij de individuele patiënt past. Hiervoor moeten we in de eerste plaats zorgen dat er ook tijd is om samen te beslissen. Dit vraagt om een herwaardering van het gesprek tussen patiënt en arts. D66 wil hiertoe kijk- en luistergeld herintroduceren dat voldoende dekkend is om dit gesprek te kunnen voeren. De overheid en verzekeraars moeten hoge prioriteit geven aan het gebruik hiervan en het instrument moet goed bekend worden gemaakt onder artsen. Ten tweede willen we dat inventieve hulpmiddelen worden opgeschaald, zoals bijvoorbeeld consultkaarten in de spreekkamer. Deze geven direct inzicht in de opties bij een specifieke aandoening en belangrijke vragen van patiënten daarbij. Ten derde willen we het samen beslissen steviger in de geneeskunde- en vervolgopleiding verankeren. En ten slotte willen we dat het ministerie alvast met veldpartijen vooruitkijkt naar het samen beslissen in de toekomst. Ook gezien het feit dat steeds meer medische adviezen zullen worden gegeven met behulp van algoritmes en kunstmatige intelligentie, of zelfs op basis daarvan. Het is dus goed om nu alvast over de toekomst van het samen beslissen na te gaan denken.
De afgelopen jaren zijn de wachtlijsten in de zorg aan transgender personen enorm toegenomen, oplopend tot zelfs anderhalf jaar van inschrijving tot intake. Dit komt deels door een toename in de vraag en deels door structurele ondercapaciteit en gebrek aan spreiding van het aanbod. De toegankelijkheid, tijdigheid en bereikbaarheid van deze zorg is van groot belang voor transgender personen en draagt aantoonbaar bij aan hun welzijn. Deze aspecten verdienen dan ook verbetering. Daarnaast zien we dat in deze zorg op het gebied van samen beslissen tussen patiënt en behandelaar nog veel te winnen valt. De psycholoog wordt nu vaak ingezet als beoordelaar, terwijl juist diens rol als begeleider naast de cliënt kan worden versterkt. En bij hun medische behandeling kunnen transgender personen meer dan nu op gelijkwaardige voet worden betrokken. Ook bij reguliere zorgvragen, die niet met de transitie te maken hebben, worden regelmatig belemmeringen ervaren. Zo verhoogt een gebrek aan kennis over transgender personen geregeld de drempel voor toegang tot goede zorg. D66 ziet graag dat ook in de zorg stappen worden gezet om inclusiever te worden naar deze groep.
De uitdagingen in de ouderenzorg kunnen niet losgezien worden van de woonopgave. Een goede woning op de goede plek kan immers het verschil maken tussen langer thuis wonen met ondersteuning uit het netwerk in de buurt of snelle opname in het verpleeghuis. D66 wil dat zorg buiten het verpleeghuis beter mogelijk wordt. De financiering van wonen en zorg wordt daarom op de lange termijn steeds verder gescheiden. Iedereen blijft verzekerd van dezelfde kwaliteit zorg, maar in verschillende woonvormen. “Thuis” betekent dan niet altijd het huis waar mensen altijd gewoond hebben, maar vaak een levensloopbestendig seniorenappartement. De verantwoordelijkheid over hoe en waar je woont ligt met name bij het individu zelf. Daarbij moet de overheid wel zorgen voor voldoende adequate en betaalbare woningen in de buurt. Voor de zorg zijn mensen collectief verzekerd, maar wijkverpleging en verpleegzorg groeien naar elkaar toe. Vanwege de groeiende zorgbehoefte en schaarste aan mensen en middelen is het goed als hulp gegeven kan worden vanuit het netwerk (familie of buren), zodat zwaardere hulp minder snel nodig is. In geclusterde woonvormen zoals het Knarrenhof in Zwolle gebeurt dit al op een mooie manier. Bovendien houden mensen zo voldoende keuzevrijheid waar zij oud worden of wie hun huisarts is.
Het verpleeghuis blijft een optie voor de groep ouderen bij wie intensieve zorg alleen in een instelling kan worden geboden. Er zijn steeds meer nieuwe en kwalitatief goede verpleeghuizen. Er zijn echter ook nog steeds verouderde verpleeghuizen, qua gebouw of dienstverlening (denk aan lekker en gezond eten), terwijl bewoners vaak sterk afhankelijk zijn van de instelling. We hebben in de coronacrisis gemerkt hoe kwetsbaar verpleeghuizen kunnen zijn. D66 stelt een nationaal programma met wettelijke doorzettingsmacht voor om deze verouderde complexen te vervangen.
Het gat tussen thuis en het verpleeghuis is op dit moment te groot. Voorbeelden van moderne geclusterde woon-/zorgcombinaties in het land laten zien hoe dit gat overbrugd kan worden en dat zij kunnen voldoen aan de eisen van deze tijd. We zien ze steeds meer. In april 2020 staat de teller al op ruim 90.000 woningen, maar dit is nog onvoldoende als we kijken naar de demografische ontwikkelingen. D66 vindt dat alle overheden zich maximaal moeten inspannen om tot meer woon-/zorgcombinaties te komen. Daarnaast is het belangrijk dat er meer ruimte komt voor ondersteuning aan elkaar in een netwerk. Zo zien we bijvoorbeeld de ontwikkeling van zorgcirkels in het oosten van Noord-Brabant, waarbij woningcorporatie, zorgorganisatie en welzijnsorganisatie samenwerken om de zorg rond een groep cliënten goed te regelen met het netwerk. D66 wil graag dat gemeenten en Rijk de opzet van dit soort zorgcirkels stimuleren. Een groot deel van de groeiende groep ouderen is nog vitaal en wil graag een steentje bijdragen. In dit soort zorgcirkels gebeurt dat op een mooie manier, waarbij vitale ouderen omkijken naar de zorgbehoevenden binnen hun zorgcirkel. Bij dit soort zorgcoöperaties is locatie en gepaste woonruimte essentieel. Gemeenten moeten hier ruimte voor maken. Samenwerking met de woningcorporatie is vervolgens essentieel om dit soort projecten ook toegankelijk te laten zijn voor ouderen met een bescheiden inkomen.
Het is geweldig als mensen zelf de handschoen oppakken om dit soort woon-/zorgcombinaties mogelijk te maken via een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Het blijft in een CPO echter moeilijk opboksen tegen de grote projectontwikkelaars. De gemeente moet hen ondersteunen in de administratieve lasten die nu tot veel vertraging leiden. Het Rijk kan ze ondersteunen via de stimuleringsregeling. Investeren in dergelijke tussenvormen zorgt ook weer voor doorstroming op de woningmarkt. Het is natuurlijk zonde dat alleenstaande ouderen vanwege hun beperkingen alleen op de begane grond van een eengezinswoning leven, terwijl gezinnen wachten op een betaalbare woning.
Iedere gemeente moet zorgen dat er voldoende levensloopbestendige woningen voor senioren gebouwd worden. In ieder dorp en iedere buurt. Die spreiding is van groot belang omdat het sociale netwerk vaak ook gevestigd is in een dorp of wijk en cruciaal is in het prettig ouder worden. Sociale voorzieningen in de buurt of een gemeenschappelijke ruimte in het wooncomplex zijn ook belangrijk om makkelijk voor elkaar te kunnen zorgen. Dat moet allemaal terugkomen in kwalitatieve woonvisies van gemeenten.
Het Rijk moet mensen en gemeenten ondersteunen met eisen voor levensloopbestendigheid in het bouwbesluit om meer aangepaste woningen te kunnen bouwen. Daarnaast moet er ruimte en bekendheid gegeven worden aan nieuwe financieringsmogelijkheden waarmee de overwaarde op het huis of pensioenvermogen ingezet kan worden voor levensloopbestendige aanpassingen. Provincies moeten kijken waar zij gemeenten de ruimte kunnen bieden, maar gemeenten ook aanspreken als zij nog onvoldoende levensloopbestendig bouwen of als zij nog onvoldoende werk hebben gemaakt van hun kwalitatieve woonvisie. Zeker bij kleine gemeenten is het van belang dat deze woonvisies regionaal worden opgepakt.
Daarnaast is het ook een eigen verantwoordelijkheid van mensen om hierover na te denken en op te anticiperen. Het kantelpunt komt meestal pas na een ingrijpende gebeurtenis zoals een operatie of val. Hier geldt weer dat vooruitkijken zwaardere zorgvormen kan voorkomen.