1. Inleiding gezondheidsvisie
Iedereen hoopt zo min mogelijk gebruik te hoeven maken van de zorg. Maar als het nodig is, moet de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit zijn. We mogen trots…
Hoe organiseren we een goed medisch zorglandschap, waarin specialistische zorg en toegankelijkheid hand in hand gaan? En waarbij de patiënt direct betrokken is? Hoe organiseren we onze ouderenzorg zo dat er geluisterd wordt naar de oudere en de zorgprofessional? Dat zijn geen gemakkelijke opgaven. In de afgelopen jaren hebben we veel tijd en energie besteed aan grote stelselwijzigingen en nieuwe systemen. Gemeenten kregen er veel taken bij in de Wmo en jeugdzorg. Voor intensieve langdurige zorg kwam de Wlz in de plaats van de AWBZ en iets langer geleden zijn ‘ziekenfonds’ en ‘particulier’ vervangen door de Zvw. Deze stelselwijzigingen hebben veel gevraagd van patiënten en mensen die in de zorg werken. De komende tijd wil D66 zich richten op een betere organisatie van de zorg binnen die systemen. We kunnen daarvoor leren van de coronacrisis, die de zorg hard raakt, maar ook sterktes en zwaktes toont. Waar nodig, geldt er voor grote wijzigingen geen taboe. Daarbij kiest D66 voor de sociaalliberale weg. Enerzijds is sturing vanuit de overheid gewenst, om samenwerking mogelijk te maken en om voor de kwetsbaren onder ons de basis op orde te hebben. Anderzijds moet er ruimte blijven voor de kracht van de markt, zodat innovatie en efficiëntie wordt beloond. Het draait om de juiste balans tussen beide, die volgens ons nu nog ontbreekt. We stellen daarom in dit hoofdstuk concrete wijzigingen voor. Zodat de zorg minder gericht wordt op productie, en meer op de mens. Onderling vertrouwen en regionale samenwerking zijn hiervoor de basis.
Tijdens de coronacrisis is de hiërarchische aansturing van de medische zorg, zonder financiële restricties, heel verstandig. Het biedt ons ook inzicht in hoe sommige zaken anders kunnen worden georganiseerd. Tegelijkertijd is het goed om te beseffen dat deze hiërarchische inrichting maar beperkt aansluit bij de normale inrichting van ons medisch zorglandschap. Deze kenmerkt zich door veel vrijheid voor de zorgaanbieder en individuele zorgverlener om de zorg in te richten zoals zij dit het beste achten, binnen de inhoudelijke normen van de beroepsgroepen en de kaders die de overheid schept. En waar de financiële kaders nu ondergeschikt zijn, zullen deze na de crisis wel weer op de voorgrond treden. We vinden het daarom belangrijk om ook vooruit te kijken, voorbij deze crisis. Er moet straks naar een nieuwe balans worden gezocht tussen de vrijheid voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars enerzijds en regie door de overheid anderzijds.
D66 kiest daarbij voor een betere regulering van de markt. Onze zorg staat er – ook internationaal – goed voor. Ons zorgstelsel heeft daar veel aan bijgedragen. Door de publieke elementen werken we vanuit dezelfde waarden. De private elementen zorgen voor keuzevrijheid en de kracht van het verschil. We willen ons stelsel daarom niet omgooien. Wel willen we het verbeteren. Er is de voorbije jaren niet genoeg gedaan aan verkeerde prikkels. De focus in de medische zorg ligt nog te veel op productie, en er is te weinig samenwerking en onderling vertrouwen. Daarom wil D66 daar waar nodig de scherpe randen van de gereguleerde marktwerking afhalen. Volgens ons kan dit heel goed binnen het huidige model. De Zorgverzekeringswet loopt uiteen van de ambulancezorg tot de wijkverpleging en de medisch-specialistische zorg. Ieder deel vraagt net weer om een andere balans tussen publieke sturing en private vrijheden. Soms kiezen we zelfs om bij een deel de marktwerking geheel uit te zetten als deze geen voordelen oplevert, zoals in de ambulancesector. Die ruimte laat ons stelsel. Er is geen one-size-fits-all, en dus moet ook geen zwart-wit beeld worden geschetst. Wel zien we over de volle breedte dat meer kan én moet worden samengewerkt. Het onderlinge vertrouwen moet nodig worden versterkt, tussen zorgaanbieders onderling en tussen de zorgaanbieders en de verzekeraars. Hiervoor moeten we durven bouwen op de zorgprofessionals; ruimte laten voor hun kennis en kunde. En moeten we de zorgverzekeraars als inkopers meer in hun kracht zetten. Dit vraagt in de eerste plaats om een betere sturing door een slagvaardige overheid. En in de tweede plaats om versterking van de samenwerking aan de hand van Regionale Zorgplannen. Zo kunnen we de toekomstige uitdagingen in de medische zorg samen het hoofd bieden.
Bij de introductie van de Zorgverzekeringswet was de gedachte dat marktwerking onder randvoorwaarden tot meer maatwerk, dynamiek en innovatie zou leiden en dat dit de betaalbaarheid voor de patiënt ten goede zou komen. Die patiënt ziet dat grotendeels terug. Doordat zorgverzekeraars dingen om de gunst van de verzekerde, is het voor hen lonend om innovatieve zorg te stimuleren. Als zij goede regionale initiatieven landelijk weten op te schalen, kunnen ze op termijn tegen lagere kosten een betere zorgkwaliteit bieden. Iedere zorgverzekeraar kiest daarbij een eigen aanpak en strategie, en investeert in andere projecten. De onderlinge concurrentie draagt zo bij aan betere zorg en meer keuzemogelijkheden voor de patiënt. Daarnaast kiezen veel mensen hun zorgverzekering op basis van de hoogte van de premie. In combinatie met de Hoofdlijnakkoorden prikkelt dit zorgverzekeraars kritisch in te kopen: geen onnodig dure zorg, of zorg van te lage kwaliteit. Zo houden we meer grip op onze zorgkosten. Tegelijk stelt de overheid publieke randvoorwaarden, zoals een acceptatieplicht voor verzekeraars, een vast basispakket onder regie van het Zorginstituut, de Inspectie (IGJ) die toezicht houdt op de kwaliteit en de NZa als marktmeester op de tarieven.
In de basis is dit een goede combinatie van publiek en privaat. Aan de andere kant zien we dat de voorbije jaren niet alles goed is gegaan. Terwijl de overheid binnen de zorgmarkt de ruimte heeft om de marktwerking in te kleuren, te reguleren. D66 wil allereerst dat de NZa strakker gaat toezien op de zorgplicht van verzekeraars, zodat patiënten zeker kunnen zijn van goede en beschikbare zorg. Bij de verantwoordelijkheid die we de verzekeraars geven, hoort immers ook verantwoording. Zo moeten de wachtlijsten in de wijkverpleging scherp in de gaten worden gehouden. En in de complexe GGZ was het zorgaanbod de afgelopen jaren niet op orde (zie paragraaf 4.3). Natuurlijk kunnen we met personeelstekorten niet alles voorkomen, maar we kunnen wel tijdig anticiperen. D66 wil dat de NZa in de toekomst in zo’n geval tijdig ingrijpt. Een aanwijzingsbevoegdheid of een last onder dwangsom moeten niet worden geschuwd als gesprekken en interventies onvoldoende resultaat opleveren. Verder willen we dat de NZa kritischer kijkt naar contracten daar waar kleine zorgaanbieders afhankelijk zijn van één dominante zorgverzekeraar. Als er sprake is van zo’n aanmerkelijke marktmacht kan een contracteringsplicht uitkomst bieden. Daar waar juist grote zorgaanbieders over aanmerkelijke marktmacht in een regio beschikken, kunnen zorgverzekeraars niet om hen heen. D66 wil dan dat met behulp van de NZa wordt aangestuurd op eerlijke meerjarencontracten. Deze contracten moeten uitgaan van zorg dichtbij de patiënt (zie paragraaf 5.3), innovatie en samenwerking. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) speelt hierin een rol. D66 wil graag meer samenwerking in de regio (waarover meer in de volgende paragraaf). Een fusie kan hier soms bij passen. Fusies mogen echter nooit leiden tot een geleidelijke uitholling van het zorgaanbod van kleinere ziekenhuizen. Hier moeten heldere afspraken over worden gemaakt. Ook moet worden voorkomen dat door een fusie een te groot conglomeraat ontstaat, waardoor de verzekeraars niet (langer) in staat zijn om voor hun verzekerden te sturen op de betaalbaarheid van de zorg en op het ontwikkelen van de zorg in de regio. De ACM moet daarom kritisch toetsen op de mededingingsrechtelijke impact en de toegevoegde waarde van een fusie ten opzichte van andere samenwerkingsvormen.
Daarnaast wil D66 de productieprikkel in de medische zorg inperken. In de eerste plaats kan dit door de tarieven die de NZa vaststelt minder productiegericht en meer uitkomstgericht te maken. De kwaliteit van zorg voor de patiënt moet leidend worden voor de beloning. Daarnaast streven we ernaar dat de vrijgevestigde medisch specialisten net als hun collega’s in loondienst van de ziekenhuizen komen te werken. Hiervoor moet worden nagedacht over een uitkoopregeling en dient de Wet marktordening gezondheidszorg zo te worden aangepast dat medisch-specialistische zorg slechts mag worden gedeclareerd als deze door artsen in loondienst is verricht. Door te zorgen dat het honorarium van artsen niet langer is gekoppeld aan hun productie-aandeel binnen het ziekenhuis, kunnen we de ongewenste productieprikkel verkleinen. Bestuurders kunnen besluiten tot bijvoorbeeld samenwerking of verplaatsing en vervanging van zorg dan ook eenvoudiger nemen. Nu maakt de tegenmacht van vrijgevestigde specialisten, verenigd in een medisch specialistisch bedrijf, dit soms lastig. Tegelijkertijd hechten we er waarde aan dat bij deze stap de ruimte voor de innovatiekracht van artsen, die veel bijdragen aan de kwaliteitsontwikkeling van onze zorg, behouden blijft.
Zoals gezegd, bepaalt de overheid de randvoorwaarden waarbinnen zorgverzekeraars in ons land mogen opereren. Een van de belangrijkste voorwaarden is dat zorgverzekeraars iedere verzekerde voor de basisverzekering moeten accepteren tegen dezelfde premie, ongeacht iemands ziektelast in het verleden. Zo houden we de zorg voor iedereen toegankelijk. Sommige zorgverzekeraars hebben relatief meer verzekerden met hoge zorgkosten dan andere verzekeraars. Zij worden daarvoor gecompenseerd via de zogeheten risicoverevening. Deze compensatie heeft tot doel dat het voor zorgverzekeraars financieel loont om doelmatig zorg in te kopen, en niet om een relatief gezonde verzekerdenpopulatie te hebben. Uit onderzoeken blijkt echter dat de risicoverevening onvoldoende werkt. Het lukt het ministerie vooralsnog niet om op basis van risicocriteria zoals leeftijd, inkomen en medicatiegebruik tot een adequate inschatting van de zorgkosten van verzekerden te komen. Bepaalde groepen chronisch zieken zijn daardoor nog altijd voorspelbaar verlieslatend voor verzekeraars, terwijl gezonde groepen juist voorspelbaar winstgevend zijn. Dit maakt het aantrekkelijk om te sturen op het aantrekken van verzekerden met een laag risico, bijvoorbeeld door polissen en merken gericht op jonge hoogopgeleiden. De eerlijke concurrentie op basis van goede zorginkoop wordt zo ondermijnt. D66 acht het daarom van groot belang dat de risicoverevening de komende jaren aanzienlijk wordt verbeterd. Er mag vanuit het ministerie echt niet langer worden gesproken over een vereveningsmodel dat slechts onderhoud behoeft. De verbetering van het model moet tot een hoofdprioriteit worden gemaakt. Daarnaast moet wat ons betreft kritisch worden gekeken naar het grote polisaanbod van verzekeraars. Het is onwenselijk dat via inhoudelijk gelijke kloonpolissen, met andere marketing, op financieel voordelige verzekerden wordt gestuurd. Verzekerden zien daardoor ook door de bomen het bos niet meer.
In de medische zorg zien we steeds verdergaande specialisatie, een krappe arbeidsmarkt en druk op de betaalbaarheid van de zorg. Ziekenhuizen die goede zorg willen leveren, moeten daarom keuzes maken en zijn afhankelijk van goede samenwerking in de regio. Om goede zorg aan de patiënt te kunnen geven moet die samenwerking mogelijk worden gemaakt, intensiever worden en uiteindelijk de norm zijn. Bijvoorbeeld door middel van huisartsenzorg in een coöperatiemodel tussen stad en regio. Door kleine en grote ziekenhuizen vaker per vakgroep onderling kennis uit te laten wisselen en elkaar aan te vullen in het zorgtraject voor de individuele patiënt. Of de anderhalvelijnszorg waarin huisartsen en specialisten samen laagdrempelige hoogwaardige zorg leveren. D66 wil dit soort regionale samenwerking faciliteren, aanjagen en een vaste plek in het zorglandschap bieden.
De Hoofdlijnenakkoorden waren een goed instrument om vanuit de overheid samen met de veldpartijen de grote lijnen te bepalen en kunnen dat ook zijn in de komende periode. Om de samenwerking over de domeinen heen te bevorderen en de belangen beter op een lijn te krijgen, acht D66 het daarbij wenselijk dat op termijn één sectoroverstijgend Hoofdlijnenakkoord wordt gesloten. Dit akkoord moet dan samenwerkingsgelden bevatten en een collectiviteitsbeloning voor zorgaanbieders die door samenwerking de zorg in een regio aantoonbaar verbeteren.
Zoomen we wat verder in op ons medisch zorglandschap, dan zien we in iedere regio andere uitdagingen en knelpunten. De regio Drenthe is bijvoorbeeld moeilijk vergelijkbaar met de regio Rotterdam. De ene regio kampt met krimp, de andere met grote (sociale) ongelijkheid, maar op beide plekken dient goede zorg beschikbaar te zijn. Om de regionale uitdagingen het hoofd te bieden is goede sturing en coördinatie op dat niveau, regionaal, van essentieel belang. Dit vraagt in de eerste plaats om een verstandige verdeling van de verantwoordelijkheid. Op zorginhoudelijk niveau betekent dit dat de zorgprofessionals het voortouw moeten nemen. Zij weten het beste wat goede zorg inhoudt en wat daarvoor nodig is. De patiëntenorganisaties bewaken het belang van de patiënt en zorgen dat deze steeds centraal staat in de invulling. Het lokaal bestuur weet het beste welke wensen, zorgen en behoeften leven onder hun inwoners en kan hiervoor optrekken met de meer informele netwerken waarin hun inwoners verenigd zijn. En zorgverzekeraars zullen alle partijen en belangen moeten samenbrengen. Zij zijn immers wettelijk verplicht te zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg in de regio.
D66 stelt voor de benodigde regionale samenwerking tussen al deze partijen vorm te geven in Regionale Zorgplannen. Op enkele plekken pakken partijen dit al op, maar bevindt de visieontwikkeling zich nog in een pril stadium. Wij willen hier landelijk beleid van maken, en de juiste randvoorwaarden opstellen. De Regionale Zorgplannen die wij voor ogen hebben vallen onder de eindverantwoordelijkheid van de twee grootste zorgverzekeraars in een regio, plus eventueel een wisselende kleinere zorgverzekeraar die een tegengeluid kan bieden. Dit Regionaal Zorgplan geldt voor vier jaar en wordt jaarlijks geactualiseerd. Zosluit het Regionaal Zorgplan goed aan bij de gewenste meerjarige contracten voor zorgaanbieders en geeft de visie meer zekerheid over zowel op te bouwen als af te bouwen zorgcapaciteit. Als demografische basis voor de Regionale Zorgplannen dienen de regiobeelden en de regionale volksgezondheidstoekomstverkenningen, die door de zorgverzekeraars, het RIVM en de GGD’s worden opgesteld. Het Regionaal Zorgplan bevat de randvoorwaarden en concrete plannen over de benodigde zorg in een regio, door wie die moet worden geleverd, waar en hoe. Zo kunnen de juiste keuzes worden gemaakt om de zorg toekomstbestendig te maken met expliciete afspraken over het voorkomen, verplaatsen en vervangen van zorg. Dit vereist ook dat het sociaal domein tijdig wordt aangehaakt. Veel gezondheidsklachten hebben immers een onderliggende oorzaak buiten de zorg, zoals schulden, eenzaamheid of een verminderde zelfredzaamheid. In zo’n geval is het belangrijk om daar te beginnen aan de oplossing, niet in het medische domein. Dit vraagt om goede samenwerking en onderlinge bekendheid tussen de regionale zorgpartijen en sociale hulpverleningsinstanties, zoals de gemeenten, ouderenbonden, bewonersinitiatieven en welzijnsstichtingen.
D66 wil dat de NZa vooraf deze Regionale Zorgplannen toetst en beoordeelt of hiermee de zorgplicht voldoende is ingevuld. Buiten de acute zorg en enkele eisen aan wachttijden, de zogeheten ‘treeknormen’, valt de zorgplicht nu namelijk lastig in te kaderen en te beoordelen, juist door de verschillen per regio. Ook houdt de NZa toezicht op de uitvoering. Houden partijen zich niet aan de gemaakte afspraken, dan kan de NZa hen ter verantwoording roepen en in het uiterste geval haar instrumentarium aanwenden. Door middel van een jaarlijks openbaar verslag kan de uitvoering van de Regionale Zorgplannen onderdeel worden van het publieke debat. De minister heeft als eindverantwoordelijke voor het functioneren van onze algehele zorg zo zicht op de uitvoering van de afspraken die zorgpartijen regionaal maken. En ook de Tweede Kamer is hierdoor beter in staat zijn controlerende taak te vervullen. De transparantie over de uitvoering van de Regionale Zorgplannen kan zo een positieve invloed hebben op de democratische legitimiteit van het zorgbeleid.
Voor deze Regionale Zorgplannen is een goede regio-indeling nodig. Dit vraagstuk wil D66 voorleggen aan de NZa, de IGJ en de Raad voor het Openbaar Bestuur, in samenspraak met belangrijke veldpartijen. Op basis van hun advies kan de minister vervolgens de geschikte regio-indeling opleggen. In Nederland hebben we immers al veel regio-indelingen. Zo zijn er elf regio’s voor een Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), ieder onder leiding van een traumacentrum. Ook is ons land onderverdeeld in vijfentwintig veiligheidsregio’s, elk met een eigen Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR). Daarnaast kennen we tweeëndertig zorgkantoorregio’s, waar in elke regio een zorgkantoor verantwoordelijk is voor de langdurige zorg van cliënten. We begrijpen dat achter elke regio-indeling een bepaalde ratio en oorsprong zit. Desalniettemin ziet D66 de verschillende regio-indelingen in de toekomst graag meer naar elkaar toegroeien. Meer uniformiteit zou zowel de overzichtelijkheid als de onderlinge samenhang en afstemming ten goede komen.
Binnen de Regionale Zorgplannen zien we een belangrijke rol weggelegd voor kleinere regionale ziekenhuizen, zoals het Admiraal de Ruyterziekenhuis in Goes en het Beatrixziekenhuis in Gorinchem. Kleine ziekenhuizen hebben het de afgelopen jaren niet altijd makkelijk gehad om mee te komen in ons medisch zorglandschap. Een landschap dat zich kenmerkt door steeds hogere kwaliteitseisen, een verdergaande specialisatie en beperkte mogelijkheid tot volumegroei. Op enkele plaatsen heeft dit tot sluitingen geleid. Van de verloskundeafdeling, kinderafdeling en met name ook spoedeisende hulpposten. Voor mensen leidt dit tot onzekerheid over het voortbestaan van het kleinere ziekenhuis in de buurt. Wij willen deze onzekerheid wegnemen door de bestendiging van hun positie in het Regionaal Zorgplan. Daarbij zien wij een onderscheid tussen kleine ziekenhuizen die het lastig hebben door de genoemde factoren, en ziekenhuizen die los van deze factoren niet goed functioneren op het vlak van de zorgkwaliteit, financiën en beleid. Wat D66 betreft moeten we in het laatste geval niet altijd koste wat het kost willen voorkomen dat een afdeling of ziekenhuis de deuren sluit. Daar is zowel de patiënt als de belastingbetaler niet bij gebaat. Wel vergt dit een zorgvuldige afbouw en heldere communicatie, iets waar het de voorbije jaren regelmatig aan schortte. De meeste, veelal op zichzelf goed functionerende, kleine ziekenhuizen verdienen wat ons betreft echter juist een herwaardering. Deze streekziekenhuizen vormen een belangrijk fundament van onze zorg, zeker voor kwetsbare ouderen die kampen met meerdere aandoeningen tegelijk. Samen met de gezondheidscentra in de eerste lijn houden zij de basiszorg in de nabije omgeving toegankelijk. D66 wil dit koesteren. De Regionale Zorgplannen kunnen hier in belangrijke mate aan bijdragen, door middel van een inzet op solide meerjarencontracten en intensieve samenwerkingsafspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars in zorgnetwerken. Denk bijvoorbeeld aan oncologische netwerken waarbij een complexe ingreep in een topklinisch ziekenhuis verder weg wordt uitgevoerd en de reguliere behandeling en controles in het kleine ziekenhuis dichtbij plaatsvinden.
In het voorgaande kwam al naar voren dat wij betere, intensievere samenwerking noodzakelijk achten om de toekomstige uitdagingen in het medisch zorglandschap het hoofd te kunnen bieden. Een van de aspecten waar samenwerking tot nog toe maar moeizaam tot stand komt, is op digitaal vlak. De belofte van nieuwe technologie voor betere en efficiëntere zorg wordt al jaren gepredikt. Vooralsnog bleef het echter bij de belofte. Veelal was het resultaat dat verschillende zorgaanbieders allemaal eigen digitale toepassingen opzetten. Daarbij werden zij slechts in beperkte mate geholpen door de overheid, of zelfs gehinderd door verouderde regelgeving. De coronacrisis heeft ons geleerd dat dit anders kan. Door een gedeeld belang en een flexibelere opstelling vanuit de overheid, is in korte tijd aangetoond dat een groot deel van onze medische zorg al op een andere manier kan worden geleverd, die niet tijd en plaatsgebonden is. Zowel op het gebied van consulten, monitoring als eenvoudige diagnostiek. De snelle en brede implementatie van uniforme tools zoals de ‘corona check’ heeft velen positief verrast. In de toekomst moet deze werkwijze de standaard worden: dat zorgaanbieders op grotere schaal voor dezelfde eHealth-toepassingen kiezen, en daarbij onderling de resultaten en verbeterpunten delen. Daarnaast vindt D66 dat na de coronacrisis de mogelijkheid voor de patiënt behouden moet blijven om via apps en digitale consulten zorg op afstand te krijgen. Niet alle zorg kan digitaal geleverd worden, maar daar waar dit kan moeten patiënten niet afhankelijk zijn van hun postcode om hiervoor te kunnen kiezen. Dit ‘recht op digitale zorg’ voor de patiënt willen wij wettelijk verankeren, waarbij in de toekomst steeds nieuwe onderdelen van de zorg kunnen worden toegevoegd. Zo zijn zorgaanbieders gehouden mee te gaan met de moderne ontwikkelingen van hun collega’s. Deze digitalisering vraagt er aan de andere kant ook om dat we een extra inspanning moeten leveren om de minder zelfredzame burgers mee te nemen in deze ontwikkelingen. Zeker in krimpregio’s biedt digitalisering dan kansen om de medische zorg in versneld tempo dichterbij de patiënt te brengen. Dit betekent wel dat bij het opstellen van de Regionale Zorgplannen goed moet worden nagedacht over de impact die deze verplaatsing van zorg op termijn heeft voor de omvang van huidige grote zorgfaciliteiten, bijvoorbeeld van ziekenhuizen. Tot slot vindt D66 dat het tijd is om echt stappen te gaan zetten in het gebruik van (geanonimiseerde) medische data, voor meer inzicht in de werking en het nut van verschillende behandelmethoden. Zeker in het licht van de toenemende mogelijkheden op het gebied van kunstmatige intelligentie.
Klaar zijn voor de toekomst betekent voor veel mensen dat ze verzekerd willen zijn van een gezonde en goed verzorgde oude dag. Met betaalbare zorg van goede kwaliteit, in een veilige woonomgeving en dichtbij familie en vrienden. In de coronacrisis, toen bezoek niet meer welkom was in verpleeghuizen, hebben we gezien hoe lastig het is te moeten kiezen tussen leven en kwalitéit van leven. Dat dilemma zien we echter breder in de zorg terugkomen. Zeker de nieuwe generatie ouderen vindt kwaliteit van leven door midden in de samenleving te staan en het leven zo veel mogelijk te kunnen vormgeven naar de eigen behoefte. D66 wil dat de zorg daarop ingericht wordt. Dat is niet eenvoudig. Door de vergrijzing en personeelstekorten is de manier waarop we de ouderenzorg nu ingericht hebben beperkt houdbaar. D66 ziet daarom een toekomst voor meer nieuwe woon- en zorginitiatieven, bijvoorbeeld in geclusterde vorm. Hier zullen we op ingaan bij paragraaf 4.8 over wonen en zorg.
D66 vindt dat welzijn een belangrijke taak is van de gemeente en wil dat verpleging en verzorging thuis een taak blijft van de zorgverzekeraars en dat deze op termijn ook uitgebreid wordt naar de intensieve zorg thuis. Samenwerking tussen het sociaal domein en de zorgverzekeraars is cruciaal om de zorg voor onze ouderen in de wijk te optimaliseren. Daarnaast blijft ook uitbreiding van de verpleeghuiscapaciteit noodzakelijk en behoud van goede palliatieve zorg in een instelling of thuis.
Ouderen moeten zeker kunnen zijn van voldoende en goede zorg op de juiste plek, waarin de zorgbehoefte centraal staat. De knelpunten die we nu ervaren vragen niet altijd om oplossingen in grote wetten of een nieuw stelsel. Het zijn problemen die vragen om de menselijke maat binnen de kaders die we daarvoor hebben. We zorgen dat ouderen de zorg in hun buurt kunnen ontvangen, zodat ze dichtbij vrienden en familie kunnen blijven. We maken het verschil in kwaliteit van zorg en kwaliteit van leven door aandacht te besteden aan goed eten en een bekend gezicht. En we zijn eerlijk over de politieke afwegingen die we moeten maken. Ter illustratie: bij een gebrek aan menskracht kan één thuishulp beter drie appartementen schoonmaken dan één groot vrijstaand huis. Dat betekent dat we soms harde eisen moeten stellen aan de inkoop, maar ook moeten zorgen dat er voldoende levensloopbestendige huizen zijn die geschikt zijn voor ouderen. Bovendien moeten we mensen ondersteunen vroegtijdig rekening te houden met hun zorgbehoefte op latere leeftijd. Daarnaast moet het aantal voorzieningen voor tijdelijk verblijf op orde zijn, zoals eerstelijnsverblijf, dagbesteding, geriatrische revalidatiezorg of respijtzorg. Zo voorkomen we dat ouderen eerder dan voor hen noodzakelijk is, zijn aangewezen op een plek in een verpleeghuis. Als die sociale context goed geregeld is, kan deze ook meegenomen worden in de Wlz-indicatie. Maar er zijn gelukkig ook steeds meer ouderen die tot op hoge leeftijd vitaal blijven. Het is aan de politiek hen te betrekken in de verdere vormgeving van de ouderenzorg.
Helaas is in de ouderenzorg het personeel schaars. De politiek kan veel middelen ter beschikking stellen, maar met de huidige groei zou één op de vier werkenden zorgprofessional moeten worden om de vraag aan te kunnen. Dat is onhoudbaar. We zullen in de ouderenzorg meer moeten doen, met minder mensen. Daarom moeten we nú investeren in oplossingen waarmee de kwaliteit van zorg gewaarborgd kan worden met minder menskracht. Steeds meer ouderen kunnen gelukkig overweg met een tablet of een computer en zorginstellingen die daarin investeren zouden daarvoor de ruimte moeten krijgen in de bekostiging. Net als andere vormen van innovatie en arbeidsbesparende technologie. Bijvoorbeeld het plaatsen van sensors waarmee zorgpersoneel snel weet waar zorg nodig is of ParkinsonNET waarbij mensen met de ziekte van Parkinson snel in contact komen met een netwerk van duizenden hulpverleners én met elkaar. Of zie hoe in de coronacrisis het team van de Sociale Benadering Digitaal contacten opzette via versimpelde tablets voor mensen met dementie. D66 wil dat het niet bij pilots blijft. Digitale zorg moet ook verankerd worden in richtlijnen. En waar nodig helpen we ouderen de aansluiting te vinden met behulp van digitale coaches, thuis en in het verpleeghuis. Tijdens de coronacrisis zijn veel ouderen al (noodgedwongen) gewend geraakt aan digitale hulpmiddelen. We erkennen dat ouderen een drempel over moeten, maar uiteindelijk zijn de ervaringen vaak erg positief.
Het Rijk moet regie nemen om goede informatie-uitwisseling mogelijk te maken. Nieuwe innovatieve aanbieders in de wijkverpleging en ggz die nu moeilijk een kans krijgen in de contractering, zouden een aspirant-status kunnen krijgen om zich te bewijzen. Zij worden dan voor een beperkte tijd gecontracteerd en krijgen zo de ruimte om de innovatieve werkwijze uit te werken. Zorgaanbieders hebben een inspanningsverplichting personeel goed te ondersteunen in de overgang naar innovatieve werkwijzen. Verder zijn aanbieders van langdurige zorg vaak private partijen met veel vrijheid in de invulling van hun zorg. Dat is een belangrijk onderdeel van onze zorg, maar mag niet leiden tot excessieve winsten of slechte kwaliteit. Daarop moet goed toezicht worden gehouden en moet eventueel strakkere regelgeving worden opgesteld.
De ouderenzorg is sterk versnipperd over verschillende wetten en domeinen. Dat zorgt voor aansluitingsproblemen en complexe situaties bij zorgaanbieders die op meerdere gebieden actief zijn. De zorgverzekeraar, gemeente en het zorgkantoor hebben allemaal verschillende eisen en wensen.
D66 wil daarom nu inzetten op oplossingen die op de korte en middellange termijn werken, zoals het laten aansluiten van het sociaal domein op de eerdergenoemde Regionale Zorgplannen en regionale samenwerking tussen gemeenten. Ook moeten zorginkopers meerjarige contracten gebruiken om te investeren in oplossingen op de lange termijn. Gemeenten kunnen nu een financieel voordeel halen als er mensen van de Wmo naar de Wlz overgaan. Veel gemeenten pakken dat goed op, maar het kan ook ongewenste situaties in de hand werken. Bovendien hebben gemeenten een belangrijke rol in het voorkomen dat intensievere zorg nodig is. Dan is het niet logisch dat gemeenten die dat succesvol doen daar financieel nadeel van ondervinden. Daarom wil D66 dat gemeenten een financiële beloning krijgen als zij goed invulling weten te geven aan preventieve ouderenzorg en daardoor zorgen voor minder Wlz-indicaties. Aanvullend daaraan wil D66 de zorg thuis (extramuraal) uit de Wlz op termijn overhevelen naar de Zvw. Op die manier kan de stap naar intensievere zorg vanuit de wijkverpleging makkelijker geregeld worden. Het Sociaal Cultureel Planbureau benadrukte het belang hiervan nog in recent onderzoek. Ook valt de scheidslijn tussen Wlz en Zvw dan helder op de grens van extramuraal en intramuraal. Dat voorkomt de ongewenste concurrentie die nu ontstaat door overlap tussen extra- en intramuraal. Zorgverzekeraars hebben dan de mogelijkheid én verantwoordelijkheid om de extramurale zorg goed te regelen. Bovendien is dit een stimulans om nieuwe geclusterde woonvormen goed op te zetten. Een belangrijke voorwaarde is daarbij dat de risicoverevening uitvoerbaar is.
D66 wil dat de systematiek van de eigen betalingen van de verschillende wetten zo goed mogelijk op elkaar aansluit, zodat er geen perverse prikkels zijn of ongewenste gevolgen voor cliënten. Op dit moment verschillen de tarieven en berekeningen sterk per domein. Soms leidt dat tot berekenend gedrag of een zogenaamde “zorgval” als mensen voor minder zorg zelfs méér moeten betalen. D66 wil een eigen bijdrage vragen van mensen die wijkverpleging ontvangen, om meer aansluiting te hebben bij de Wlz. We zien ook dat het abonnementstarief heeft geleid tot de gewenste vermindering van de stapeling van zorgkosten, maar ook tot een ongewenste aanzuigende werking voor collectief gefinancierde zorg bij gemeenten. Daarom stellen wij voor om een inkomensafhankelijke component op te nemen in de eigen betaling voor de Wmo. We begrijpen dat we hiermee van sommige mensen een hogere bijdrage aan de collectief gefinancierde zorg die zij ontvangen. D66 vindt het echter gerechtvaardigd om van mensen met een hoog inkomen een eerlijke bijdrage te vragen voor hun zorg. Kwetsbare ouderen met een laag inkomen willen we op deze manier zoveel mogelijk ontzien.