Onderwijsvisie: Leraren
Obstakels van nu
Onderbezet, onderbetaald en overwerkt
Leraar is een fantastisch beroep. Je hoeft je nooit af te vragen of je werk ertoe doet. Want dag in, dag uit zie je het effect in de klas: Een nieuw inzicht, wat extra zelfvertrouwen, een bijdehand grapje. Vraag iemand naar zijn lievelingsleraar en je krijgt gegarandeerd een prachtig verhaal. Toch staat het leraarschap in een negatief daglicht. De werkdruk is te hoog, het salaris te laag en er heerst een ernstig tekort waardoor het op veel scholen elke dag weer gaten vullen is. Leraren hebben in de lesweek geen tijd voor professionalisering, voorbereiding en extra ondersteuning voor een leerling. Dit maakt niet alleen het beroep onaantrekkelijker, het is ook slecht voor de kwaliteit van het onderwijs.
Onderbezet
Al in 2007 waarschuwde een commissie van leraren dat er zowel een kwalitatief als een kwantitatief lerarentekort zat aan te komen. Het is onvoorstelbaar dat het tekort alsnog naar de huidige omvang is opgelopen. Al die tijd is het lerarentekort genegeerd of zelfs vergroot. Leraren zijn jarenlang niet betrokken bij overheidsbeleid. Veel hervormingen zijn mislukt omdat het ontbrak aan draagvlak onder leraren. Ondertussen nam ook op de school de afstand tussen leraar en management toe door bestuurlijke schaalvergroting. De groeiende problemen van de werkvloer – bijvoorbeeld rond de werkdruk en het salaris – kwamen niet op de radar van de schoolbesturen en de overheid.
De hele samenleving is de dupe van het tekort. Leraren zijn de belangrijkste factor voor goed onderwijs. Bij een tekort ontstaat er een bedreiging voor de onderwijskwaliteit. Er vallen lessen uit, collega’s die de leerlingen niet goed kennen moeten bijspringen of klassen worden samengevoegd. Door het kwantitatieve tekort worden er concessies gedaan aan de kwalitatieve eisen aan leraren en worden noodgedwongen onbevoegde mensen voor de klas gezet. Zo wordt een vak als wiskunde, waar veel leerlingen moeite mee hebben, regelmatig door onbevoegden gegeven. Niet vreemd dat internationaal vergeleken de wiskundescores van Nederlandse leerlingen dalen.
Scholen met kansarme leerlingpopulaties hebben bovendien meer last van de het lerarentekort. Lesgeven op dit soort scholen is doorgaans intensiever en emotioneel belastender. Ouders zijn moeilijker bereikbaar, er zijn meer kinderen met leer- en gedragsproblemen en er is veel armoedeproblematiek waardoor kinderen bijvoorbeeld niet hebben ontbeten of geen jasje aan hebben als ze op school aankomen. Bij een tekort kiezen (beginnende) leraren er begrijpelijkerwijs vaak voor om les te geven op andere scholen. Precies daar waar kinderen het onderwijs het hardste nodig hebben, komt nu de kwaliteit als eerste in het gedrang.
Het lerarentekort versterkt zichzelf doordat het afbreuk doet aan de aantrekkelijkheid van het beroep. Ook krijgen startende leraren direct veel op hun bord en worden onvoldoende begeleid. Hierdoor verlaat een kwart van de leraren binnen vijf jaar het onderwijs, met name ook door de praktijkschok. Al met al wordt er in 2025 in het basisonderwijs een tekort verwacht van 3.100 fte en in het voortgezet onderwijs vooral bij vakken als de talen, informatica, natuurkunde, scheikunde en rekenen/wiskunde van 1.350 fte.
Leraren zijn de belangrijkste factor voor goed onderwijs. Bij een tekort ontstaat er een bedreiging voor de onderwijskwaliteit.
Onderbetaald
Er is een kloof tussen het salaris van basisschoolleraren en dat van middelbare schoolleraren. Niemand kan deze kloof goed verklaren. Zowel de pabo als de tweedegraadslerarenopleiding zijn van hbo-bachelorniveau. Beide sectoren hebben ook academisch geschoolde leraren (eerstegraads en academische pabo). Deze kloof is vergroot omdat de basisschoolbesturen zich niet aan afspraken hebben gehouden met betrekking tot de functiemix., in tegenstelling tot middelbare schoolbesturen die zich wél aan de afspraken hebben gehouden. Hierdoor zijn basisschoolleraren onterecht niet in een hogere salarisschaal geplaatst. Bovendien hebben de lerarensalarissen lange tijd op de nullijn gestaan. Vanaf 2017 zijn de eerste stappen gezet met een extra salarisverhoging van 10% voor de basisschoolleraren, maar de kloof is nog niet gedicht.
Overwerkt
Internationaal vergeleken geeft het Nederlands onderwijs veel uren les. We staan in de top 5 van landen met de meeste onderwijstijd. Een basisschoolleraar geeft per jaar 147 uur meer les dan het gemiddelde in OESO-landen. Hierdoor blijft er weinig tijd over voor leraren om bijvoorbeeld samen te werken met het lerarenteam, lessen voor te bereiden en differentiatie toe te passen tussen de leerlingen. Als een leraar dat wel doet, werkt hij of zij daar onbetaald voor over.
Veel les betekent dus niet automatisch beter onderwijs. Het gaat om de kwaliteit van lesuren, niet de kwantiteit. Onderwijs fungeert nu eerder als compensatie voor ondermaatse kinderopvang. Zie hieronder de vergelijking van het aantal lesuren met onze buurlanden en twee top presterende onderwijslanden Finland en Japan.
De werkdruk kent echter meer oorzaken. Er wordt veel gevraagd van leraren. De politiek roept om de zoveel tijd dat het onderwijs moet vernieuwen Of het onderwijs moet een maatschappelijk probleem oplossen zoals overgewicht. Sommige besturen hebben een doorgeslagen verantwoordingscultuur en daarmee een hoge administratiedruk voor de leraren. Ook zijn sommige ouders veeleisend. En door passend onderwijs hebben leraren vaak meerdere kinderen in de klas met extra ondersteuningsbehoeften die extra tijd of bepaalde expertise vereisen.
Leraren willen zelf ook alle kinderen in de klas het onderwijs geven dat ze nodig hebben. Maar als je veel uren lesgeeft in een grote klas én weinig scholingsmogelijkheden hebt, lukt dat simpelweg niet. De spanning tussen al deze vragen en vereisten enerzijds en de beperkte mogelijkheden om eraan te voldoen of te vernieuwen anderzijds levert werkdruk en stress op. Bovendien kent het leraarschap een hoge emotionele belasting. Leraren onderhouden een sterke band met hun leerlingen en zijn begaan met de persoonlijke problemen die automatisch de klas binnenkomen. Ongeveer 1 op de 4 mensen in het onderwijs heeft burn-outklachten. Dat is het hoogste burn-outpercentage in Nederland. Een veel gehoorde uitspraak op de D66 scholenreis was dan ook: “Ik werk vier dagen per week zodat ik vijf dagen kan werken”. Om hun baan volledig uit te kunnen voeren, hebben leraren meer tijd nodig waarbij ze niet voor de klas staan.
Voor de toekomst
Wie de kwaliteit van het onderwijs wil verbeteren moet eerst kijken naar de leraren. Zij maken het onderwijs. Zonder de stevige basis van goede en gelukkige leraren slaagt geen enkele onderwijsambitie. Daarom begint de visie van D66 op onderwijs met de leraar.
Om het lerarentekort terug te dringen zijn diverse maatregelen getroffen. Zo is het salaris verhoogd, is er extra geld voor het verlagen van de werkdruk en is er een halvering van het collegegeld voor 2 jaar aan de pabo. Maar dat is niet genoeg. Om het tekort structureel terug te dringen moet het beroep leraar veranderen naar een volwassen, professionele en vooral mooiste baan die er is.
Richtingwijzer 1:
Naar een eerlijk salaris
Leraren zijn een belangrijk onderdeel van de samenleving. Zij zorgen ervoor dat een dubbeltje wél een kwartje kan worden, dat kinderen zoveel mogelijk leren en hun talenten en persoonlijkheid optimaal ontwikkelen. Leraren leggen bij elke nieuwe generatie de basis voor verdere studie, werk, samenleven en deelname aan de maatschappij.
Kortom, leraren leveren ons per persoon én als samenleving als geheel ongelofelijk veel op. Zij verdienen dus in de eerste plaats een passende waardering. Het verschil tussen het salaris van een leraar in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is niet uit te leggen. Deze salariskloof moet dicht. Het salaris van basisschoolleraren wordt omhoog bijgesteld naar het niveau van hun collega’s in het voortgezet onderwijs. Lerarensalarissen groeien voortaan mee met de beloning in de marktsector. Hierdoor kunnen alle leraren in het funderend onderwijs in een gezamenlijke cao komen, waar ook de pedagogisch medewerkers onder vallen.
Om de aantrekkelijkheid van het beroep verder te versterken en leraren te behouden voor het onderwijs, komt er een nieuw functiegebouw. Met betere carrièreperspectieven en bijbehorende salarisstappen. Waar professionalisering wordt erkend, benut en beloond. Het nieuwe functiegebouw wordt echter niet opgesteld door de politiek, maar door de leraren zelf, door de beroepsgroep.
Richtingwijzer 2:
Naar minder lesuren
Ook de werkdag van leraren wordt anders. De lestaak van elke leraar in het funderend onderwijs gaat terug naar maximaal 20 lesuren per week. Dit betekent niet dat leerlingen ook korter naar school gaan, maar daar komen we later op terug. Leraren krijgen tijd voor ontwikkeling van hun onderwijs en van henzelf. En ook weer tijd voor die individuele leerling die wat extra nodig heeft. Dat maakt het leraarschap tot de volwassen, professionele en vooral mooiste baan die er is.
Het verlagen van het aantal lesuren verlaagt de tijdsdruk en draagt daarmee bij aan het verlagen van de werkdruk. Het creëert een betere verdeling op een werkdag tussen lesgeven en andere taken. Dit is slechts één kant van het verhaal achter de werkdruk in het onderwijs. Zoals eerder genoemd, spelen de mate van autonomie en emotionele belasting ook een grote rol. Hier komen we later op terug bij de hervorming van het systeem en de combinatie zorg en onderwijs.
De nieuwe invulling van het leraarschap maakt een fulltimebaan aantrekkelijker. Meer fulltimers zijn goed voor de professionalisering van het beroep. Zij kunnen sneller meer ervaring opdoen, intensiever samenwerken en meer nascholing volgen.
Door het aantal lesuren te verlagen, verhoogt de professionaliteit en het werkplezier van leraren. Daarmee is het een enorme impuls voor de kwaliteit van het onderwijs. Professionalisering kost veel tijd in het onderwijs omdat lesgeven gebaseerd is op gedrag en routines. Het vereist een constante koppeling van nieuwe kennis aan de dagelijkse lespraktijk. De vrijgevallen tijd biedt ruimte aan leraren om in teamverband te werken aan beter onderwijs aan de hand van ervaringen uit de klas. Dit zorgt er ook voor dat het onderwijs responsiever wordt voor verbeteringen en vernieuwingen. Leraren hebben namelijk de tijd om nieuwe vaardigheden aan te leren. Dit komt allemaal ten goede aan de kwaliteit van het onderwijs. De overheid voorziet in lerarenbeurzen die zowel de kosten van de opleiding als de vervanging op school vergoeden. Zo krijgen leraren de ruimte om op de opleiding én op school verder te ontwikkelen.
Net afgestudeerde leraren zijn startbekwaam maar logischerwijs nog geen volleerd docent. Teveel leraren stoppen na een paar jaar les te hebben gegeven. Zij hebben dus extra ondersteuning en voorbereiding nodig en geven dus minder les. Zij staan de eerste twee jaar 16 uur voor de klas en krijgen supervisie van een ervaren leraar die medeverantwoordelijk is en praktijkkennis overdraagt. Het is vergelijkbaar met een traineeship binnen het bedrijfsleven of de coschappen binnen het ziekenhuis.
Richtingwijzer 3:
Naar een professionele beroepsgroep
In crisismomenten ontstaan soms de mooiste initiatieven. Zo ontpopte POinActie zich in razend tempo tot een volwaardige vakbond die een zelfbewuste, professionele en betrokken beroepsgroep vertegenwoordigde. Het lukte om plichtsgetrouwe leraren in actie te laten komen voor het beste onderwijs voor alle kinderen. Beroepsgroepvorming van, voor en door leraren laat waarschijnlijk niet lang op zich wachten. Dat is ook hoognodig.
De zorgsector laat zien het goed is als de beroepsgroep zelf gaat over bijvoorbeeld de opleiding, een register en het nascholingsaanbod. Dat werkt veel beter dan een van boven opgelegde ‘Haagse Blauwdruk’. Het zorgt voor een betere koppeling tussen praktijk enerzijds en opleiding en beleid anderzijds. Leraren weten zelf het beste wat nodig is voor huidige en toekomstige leraren. Zij moeten dus de verantwoordelijkheid en de ruimte krijgen om constant te sturen op verbetering van hun beroep. De beroepsgroep kan leraren ondersteunen bij belangenbehartiging, opleidingskansen en contacten. De vorming van de beroepsgroep moet aan de leraren zelf blijven. De overheid moet de vorming faciliteren met de benodigde middelen.
Op de scholenreis hebben we op de Marnix academie en de Hanze Hogeschool (aanstormende) leraren gesproken die barstens vol goede ideeën zitten om het onderwijs te verbeteren. Zoals voor de verrijkingen van de lerarenopleidingen, tweedegraads vakdocenten in het basisonderwijs en de samenwerking met ouders. We kunnen alle vertrouwen hebben in de beroepsgroep.