Marshallhulp
De wederopbouw van Nederland was niet mogelijk zonder enorme hulp van buitenaf. De Marshallhulp, vanaf 1947 forse Amerikaanse leningen. Hard nodig, want na de Tweede Wereldoorlog lag Europa in puin, had Nederland een woningnood en had de samenleving een flinke zet nodig om weer op gang te komen. De Amerikanen wilden wel weten of dat geld een beetje goed besteed werd. En dus stuurden ze in 1949 twee topdiplomaten eropuit: Averill Harriman en Paul Hoffman.
In Italië werden de heren stevig gefêteerd met pasta en veel wijn, zoals Italianen dat kunnen.
In Nederland kwamen ze op zondag aan, en het ministerie van Algemene Zaken was die dag dicht. Het was een koele dag begin april, een dik pak wolken hing boven Den Haag en minister-president Willem Drees vond het zonde om het ministerie die dag speciaal voor de Amerikanen te openen, want het zou dan apart verwarmd moeten worden.
Hij nodigde de heren dus maar bij hem thuis uit, in zijn rijtjeshuis op de Beeklaan in Den Haag. Dat was onhandig, want de Amerikanen reden vanaf Schiphol met een speciaal ingevlogen Cadillac, en die auto was zo groot dat ze in de Beeklaan niet eens konden keren. Eenmaal bij de voordeur van huize Drees was er even verwarring. Toen de premier de deur opendeed, gingen de Amerikanen er voetstoots vanuit dat ze met de butler te maken hadden. Mevrouw Drees serveerde de thee, voor de beide heren voorzien van precies één mariakaakje.
Bij het vertrek sprak Harriman tegen Hoffman: “Aan een land waar de minister-president zo woont en leeft, is ons geld goed besteed.”
Het is maar goed dat de heren Harriman en Hoffman destijds in een rijtjeshuis, en niet op het paleis ontvangen werden.
Want de Marshallhulp uit Amerika werd na dit bezoek opgeschroefd. Sterker nog: Nederland was met ruim een miljard dollar één van de grootste ontvangers van Amerikaanse steun. Zonder deze investeringen zou ons land en ons leven er vandaag heel anders uit hebben gezien.