Lees voor

Tolerantie- toespraak – Sigrid Kaag

Op 28 september 2019 sprak Sigrid Kaag de Tolerantietoespraak uit in het Rijksmuseum in Amsterdam. “Dat politici die enkel angst ophitsen geen nuance aanbrengen, snap ik. Hoe verdrietig het ook is. Maar dat de nuance soms ook in het politieke midden lijkt verdwenen, baart mij zorgen.”

Dames en heren,U heeft er vast veel van meegekregen: twee weken geleden is het politieke jaar begonnen met de Algemene Politieke Beschouwingen. Die twee dagen zijn een hele zit, maar er is veel om van te genieten. Twee dagen lang discussie over fundamentele en principiële keuzes voor de toekomst van Nederland. Het is ook verantwoording afleggen. Een “botsing” van de grote politieke bewegingen en van belangrijke ideeën.

Het was dit jaar heel anders dan vorig jaar. Vorig jaar begonnen de beschouwingen met een fractievoorzitter die tegen een collega zei dat hij “zelf lekker op moest rotten.” En ze eindigden met een fractievoorzitter die zei dat meedoen aan het parlementaire debat “beneden zijn waardigheid” was. Dit jaar was de sfeer: niet de voorspelbare politiek van de verkettering, maar de verrassing van de verbinding.

Partijen waren welwillend. Waren bereid naar elkaar te luisteren. In die omstandigheid werd tussen conservatief en progressief zowaar consensus gevonden. In ieder geval over de toon van het debat. En daarna over de rol van de overheid in de samenleving, en de grenzen van de vrije markt.

U begrijpt dat het mij dit jaar heel wat beter beviel. Zo hoort het in Nederland.

Al blijft het een onverteerbare, on-Nederlandse dissonant, wanneer wordt gesproken over “een Marokkanengif dat door de straten van Nederland stroomt.” Onverteerbaar om een hele bevolkingsgroep op die manier weg te zetten. En on-Nederlands, omdat die extreme mate van intolerantie niet te is rijmen met de lessen van de vaderlandse geschiedenis.

Voor wie met historisch besef kijkt, zijn onze vrijheden en verworvenheden helemaal niet vanzelfsprekend. Integendeel. De geschiedenis leert ons dat vrijheid en verdraagzaamheid iets vraagt iets  ons allemaal. Continu.

Dankzij deze coalitie krijgen alle kinderen in Nederland de kans om diezelfde lessen hier te leren, in het Rijksmuseum. Lessen over de essentie van onze  Nederlandse en Europese identiteit. Over vrijheid en verdraagzaamheid. Want leren is nodig. De waarden “vrijheid’ en “verdraagzaamheid” zijn makkelijk uitgesproken.

Maar wie wil leren moet doorgronden. En wie wil doorgronden moet vragen stellen. Wat is vrijheid. Wat is verdraagzaamheid? Wat moet je er voor doen? Hoe kom je er aan? Is het typerend voor Nederland, voor Europa? Hoort het bij onze Nederlandse en Europese identiteit?

Een begin van het antwoord kunnen wij vinden in de geboorte en opkomst van de Remonstranten in de 17e eeuw. In een jonge Republiek die vergeleken met de rest van de wereld grote vrijheid kende. De periode en de namen waar wij nog steeds naar verwijzen als ons wordt gevraagd wat Nederland nu écht Nederland maakt.

Het land van Rembrandt, van Vermeer, van Vondel, van Spinoza, van Huygens, van Grotius, van De Ruyter en van de gebroeders De Witt en De La Court. De Zeven Verenigde Nederlanden waren het toevluchtsoord voor vrijdenkers uit alle uithoeken van Europa.

Tolerantie werd er gekoesterd, al was het maar om pragmatische redenen: een einde brengen aan religieus conflict. In de Unie van Utrecht in 1579 werd de persoonlijke vrijheid van godsdienst gegarandeerd. De Unie stelde dat “een yder particulier in sijn religie vrij sal mogen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal mogen achterhaelen ofte ondersoucken.”

Twee jaar na de Unie zworen “we” – als ik zo naar onszelf als verre nazaten van die periode mag verwijzen – met het Plakkaat van Verlatinghe de Spaanse Koning Filips II af, onder andere vanwege zijn tirannieke religieuze opvattingen. Een triomf voor de tolerantie, zou je denken. Maar een generatie later zag het er weer heel anders uit.

Remonstranten en contra-remonstranten stonden tegenover elkaar in een heftige theologische discussie over predestinatie.Dit theologische conflict werd een politiek conflict, dat uiteindelijk leidde tot de onthoofding van Van Oldenbarnevelt in 1619 en een verbod op de Arminiaanse visie na de Synode van Dordrecht.

Johann Uytdenbogaert was gevlucht naar Antwerpen. “Zal men dan ene nieuwe secte oprichten?”, schreef hij naar medestanders. En zo geschiedde.

De Remonstrantse gemeenschap was een feit, maar zij leefde in ballingschap en bleef officieel verboden tot de stichting van de Bataafse Republiek in 1795. De vestiging van de Remonstranten en de godsdienstvrijheid in de 17e en de 18e eeuw waren niet het resultaat van een onafgebroken overwinningsmars naar vrijheid en burgerrechten.

Het was een kronkelpad. De geschiedenis meanderde. Vrijheid, burgerschap en natiebesef werden in de Republiek zwaar bevochten, voor sommigen tot aan het graf. De Republiek verkeerde in constant conflict met buitenstaanders, maar was ook intern doorlopend in conflict, in constante strijd.

De pragmatische tolerantie had weinig te maken met integratie of acceptatie. De Amsterdamse protestanten tolereerden Amsterdamse katholieken. Maar ze moesten hun geloof wel verhuld belijden. Zoals op een zolder, hier zo’n beetje om de hoek.

Vandaag de dag beschrijven historici dan ook steeds minder een romantische strijd voor meer vrijheid, en steeds meer een machtsstrijd dóór de Republiek en ín de Republiek zelf. Minder Erasmus, meer Machiavelli.

Hoe gaat het met ons – en met onze tolerantie – in Nederland anno 2019? Het antwoord zal natuurlijk verschillen met degene aan wie de vraag wordt gesteld. Ik kan u alleen mijn antwoord geven.

Wat mij betreft zijn we in Nederland de fase van louter nuchter pragmatische tolerantie al lang voorbij. Nederland is niet het langer het verzuilde land van de twintigste eeuw toen we de laatste na-ijlende effecten van de tolerantie van de Republiek hebben meegemaakt.

In de 21ste eeuw zijn onze verschillen in achtergrond, voorkeur, seksuele geaardheid, levensovertuiging, godsdienst -en ga zo maar door- er niet langer om door een homogene meerderheid of elite al dan niet oogluikend en schoorvoetend te worden geaccepteerd. Ze zijn er nu om gevierd te worden. Ze zijn essentieel onderdeel van onze gezamenlijke identiteit geworden.

We willen met al onze verschillen bij elkaar horen. We willen onze verschillen inbrengen als bouwstenen voor het beschermende huis van onze samenleving. We zijn hier samen thuis. En zijn daar samen trots op. En met dat thuis zijn en erbij horen gaat het steeds beter.

Iedereen zou het inmiddels moeten weten: in het onderwijs gaat het met de grootste migrantengroepen – Marokkaans, Turks, Surinaams en Antilliaans – de goede kant op. Eén op de drie kinderen met een Marokkaanse achtergrond gaat inmiddels naar de havo of het vwo. In 2005 was dat één op de vijf. Bij kinderen van Afghaanse en Irakese vluchtelingen is het aandeel nog hoger.

Ja: de ‘klassieke’ migrantengroepen hebben een hogere bijstandsafhankelijkheid dan Nederlanders zonder migratieachtergrond. Maar: voor de tweede generatie ligt deze afhankelijkheid lager dan bij hun ouders. En het verschil is het – zoals in alle domeinen – het kleinst bij de jongste geboortecohorten. Dat wil zeggen: het gaat de goede kant op. En snel ook.

Ja het is waar: in de criminaliteit zijn Nederlanders met een migrantenachtergrond relatief oververtegenwoordigd. Maar het aandeel personen dat als verdachte van een misdrijf wordt geregistreerd, is de afgelopen dertien jaar in alle groepen met ongeveer de helft afgenomen. Dit geldt voor Nederlanders met een autochtone achtergrond, en voor de vier grootste niet-westerse herkomstgroepen.

Ook hier doet de tweede generatie het beter dan de eerste generatie. Dus ook hier is de ontwikkeling positief. Het gaat dus eigenlijk goed met migranten in Nederland.

Het is verleidelijk om hier te wijzen op enkele wel heel opvallende “successen”. Maar ik vind het ongemakkelijk als mensen zeggen: “In Nederland kun je als Marokkaanse-Nederlander als je je best doet burgemeester van Rotterdam worden, of voorzitter van de Tweede Kamer.” Alsof je pas meetelt of goed geïntegreerd bent als je iets bereikt hebt dat zo uitzonderlijk is dat het maar door een paar mensen ieder decennium in heel Nederland wordt bereikt. Dat kan niet de maatstaf zijn.

Naast opvallende successen, kijkt men – en ik snap goed waarom – ook naar de uitschieters naar beneden. Naar gewetenloze Marokkaans-Nederlandse drugscriminelen die de samenleving ondermijnen. Een onacceptabele groep waarbij niets anders past dan te bestrijden met alle autoriteit die de Staat bezit. En ja: die uitschieters omhoog en omlaag zijn interessant. Maar de grote middengroepen zijn interessanter.

Ik sta hier wat langer bij stil, omdat feiten belangrijk zijn. En uiteraard niet alleen als deze ‘in mijn straatje’ passen. Ik zie ook scherp wat er fout gaat. Goed fout. We moeten ingrijpen als intolerantie de overhand dreigt te nemen.

Karl Popper beschrijft de tolerantie-paradox: als een samenleving grenzeloos tolerant is, zal de mogelijkheid om tolerant te blijven worden weggenomen door intolerantie. Om tolerant te blijven kan een samenleving intolerantie dus niet tolereren. Maar Popper bedoelde hier niet mee dat onwenselijke ideeën of gedragingen moesten worden verboden. Pas als er een concrete aantasting is van de vrijheid van anderen, kan daar sprake van zijn.

Als kinderen op salafistische moskeescholen te horen krijgen dat mensen met een ander geloof of levensovertuiging de doodstraf verdienen, is  dat onder geen enkel beding acceptabel. We moeten hier doortastend handelen, al betwijfel ik of we om die reden de Grondwet moeten wijzigen. Duidelijk is dat we hier de grens hebben bereikt die Popper trok.

Als honderden Nederlanders met een buitenlandse vlag demonstreren op de Erasmusbrug en volmondig een buitenlandse leider aanmoedigen, dan vind ik dat verontrustend. Het is een symptoom van een relatieve zwakte in de wil er onvoorwaardelijk bij te willen horen. Daar moeten we waakzaam voor zijn. Maar in dit voorbeeld bevinden we ons verder van Popper’s grens.

Als een niet-westers migrantenstel in de spreekkamer van een huisarts komt, weigert een hand te geven, en de echtgenoot per se het woord wil doen voor zijn vrouw, dan vind ik dat op zijn minst ongemakkelijk omdat het fundamenteel botst met mijn eigen levensovertuiging en wereldbeeld. Maar ik zal het niet gebruiken als het bewijs dat het met de wens van de hele groep erbij te horen niet goed gaat. Hier zou ik ook niet willen dat de Staat ingrijpt.

Het is belangrijk om de principiële verschillen tussen die voorbeelden te erkennen. En om te kijken hoe het met de grotere bewegingen gaat.

Dat de extremen in de politiek—de politici die het moeten hebben van ophitsen van angst—dit niet doen, dat snap ik. Hoe verdrietig het ook is. Maar dat de nuance soms ook in het midden verdwenen lijkt, baart mij zorgen. Want ook vanuit het politieke midden horen we dat veel te veel op het gebied van migratie en integratie niet goed gaat. En dat de wederkerigheid bij nieuwe Nederlanders ontbreekt.

Hier wordt mijns inziens met een te brede kwast geschilderd. De feiten logenstraffen de stelling dat “veel te veel niet goed gaat”. En met die wederkerigheid zie ik het ook niet zo somber in. Kijk naar een groep Marokkaanse-Nederlanders die deze week steun vraagt bij hun strijd tegen de dwang van hun dubbele nationaliteit. Zij zijn Nederlanders, en vragen – en verdienen – onze steun.

Natuurlijk, we kunnen wijzen op de Klassieke Oudheid, het Christendom en de Verlichting. Meerdere politici doen dat. Ze zeggen dat “de waarden” uit die tijd onder druk staan. Dat wij onze identiteit, die zo vanzelfsprekend is dat we het er nooit over hadden, de laatste decennia stukje bij beetje kwijtraken. Maar ik zie dat toch echt anders. Identiteit is niet een statisch, monolithisch gegeven.

Ik ben vrouw, Katholiek, progressief liberaal, democraat en Nederlander. Ik was een diplomate en ben nu politica. Ik ben echtgenote en moeder van vier kinderen. Er zijn situaties waarin ik specifiek één van die elementen ben, en soms ben ik alles tegelijkertijd.

Identiteit is niet gegraveerd in graniet. Het wordt gevormd in ons hart, ons brein, onze ziel, en onze ervaring. Het is de ontwikkelende, altijd boeiende vorm van ons mens-zijn.

Er bestaat natuurlijk ook geen eenduidig pad van de Klassieke Oudheid naar het Christendom, naar de Verlichting, naar de moderne rechtsstaat, met een rechte lijn naar steeds meer vrijheid en gelijkheid. Wij stellen die waarden nu centraal, maar wij geven ze zelf vorm en inhoud.

We zijn schatplichtig aan onze voorgangers en de denkers die onze samenleving hebben gevormd. Maar onze idealen van vrijheid en gelijkheid zijn anderen dan dat van de slaveneigenaren Jefferson of Washington en de guillotine-gebruikers Marat en Robespierre.

Veel principes uit die verschillende perioden waar sommigen de mond van vol hebben stonden op gespannen voet met elkaar.

Wat we nu zien als ‘typisch Nederlands’, is in het verleden bevochten op de conservatieve krachten van het moment. Ook in het verleden werkten er nu eenmaal meer lobbyisten voor de status quo, dan voor de verandering. Ook toen was de status quo nu eenmaal wat gemakkelijker, want het bestond al. Mensen kenden het al.

Wij vinden het homohuwelijk – of liever, het huwelijk voor iedereen – een typisch Nederlands verschijnsel. Maar dat was het eeuwenlang niet, omdat het eeuwenlang niet bestond. De LHBTI-gemeenschap in Nederland kan pas twintig jaar trouwen.

Ik ben er trots op dat Nederland het eerste land was dat het huwelijk voor iedereen openstelde. U kunt er trots op zijn dat de Remonstranten dit bij de invoering ook volmondig steunden. Maar het is niet zo dat dit een vaststaand gegeven is, dat het een rechtstreeks gevolg is van onze cultuur en geschiedenis. Er is jarenlang vóór en jarenlang tegen gestreden.

De gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen vinden we ook een typisch Nederlandse verworvenheid. Maar tot ver in de negentiende eeuw was de ondergeschikte positie van vrouwen zo “logisch”, dat nergens expliciet stond vermeld dat ze niet in aanmerking kwamen voor bestuursfuncties.

In de Grondwet van 1848 stond niet dat vrouwen waren uitgesloten van het actieve en passieve kiesrecht. Volgens de letter van de wet konden vrouwen dus volledig deelnemen. U snapt wat er gebeurde: de geest van de wet werd leidend! Men vond het “vanzelfsprekend” dat als de grondwet sprak over “Nederlanders”, het uiteraard over mannen ging.

Pas in de jaren ’50 werd de ondergeschikte positie van vrouwen afgeschaft, en werden ze volledig handelingsbekwaam. En het duurde tot 1975 dat mannen en vrouwen voor de wet gelijk moeten worden beloond. Dit ging niet vanzelf.

Ook de godsdienstvrijheid zelf is een beginsel dat een lang pad heeft afgelegd. Het processieverbod werd pas in 1983 uit de wet gehaald. Die vrijheden en verworvenheden zijn bereikt door – vreedzame – strijd.

We hebben nu een nieuwe strijd te voeren. Ver verleden en recent verleden bewijzen dat onze vrijheden en verworvenheden niet vanzelfsprekend zijn. Verdraagzaamheid staat zelfs onder druk. Het gaat me dan om het verlies van een cultureel zelfbewustzijn, het verlies van een zeker optimisme. De huidige cultuur is doordrenkt van het gevoel dat we iets aan het kwijtraken zijn.

Michel Houellebecq schrijft in zijn laatste werk “Serotonine” over een samenleving die op zijn laatste benen loopt, en op ontploffen staat. “Niemand zal meer gelukkig zijn in het Westen, het geluk is een oude droom, de historische voorwaarden ervoor zijn gewoon niet meer voorhanden’, zegt hij.

Ilja Leonard Pfeijffer zegt in “Grand Hotel Europa”: “Wat Europa de wereld te bieden heeft, is zijn verleden…Ik wil niet net als het hotel waar ik verblijf en het continent waar het naar is vernoemd tot de conclusie komen dat de beste tijd achter mij ligt.”

Twee schrijvers. Twee radicaal verschillende wereldbeelden. Eén gedeelde opvatting: we raken iets kwijt.

Politici en maatschappijcritici laten zich meevoeren op de golven van het pessimisme en spreken met een zwaar gemoed over “het Avondland”, waar de zon langzaam op neerdaalt. Alleen een totale omslag zou ons nog van de ondergang kunnen redden, zo wordt beweerd. Ik deel deze wanhoop niet.

Ja, we bevinden ons in Nederland en in Europa in een overgangstijd. De transatlantische relatie staat onder druk. Onze Europese Unie hangt een chaotische Brexit boven het hoofd. Ongeveer 68 miljoen mensen zijn wereldwijd op de vlucht of intern ontheemd.  Onze levens worden in toenemende mate beïnvloed door de invloed van grote tech-reuzen.

In 2050 zullen er bijna 10 miljard mensen op aarde wonen. Economische groei en de opwarming van de aarde zorgen voor een enorme druk op het ecosysteem.

In mondiale zin is de ongelijkheid sterk gestegen sinds 1980. De armste helft van de wereldbevolking is rijker geworden, maar tegelijkertijd is het vermogen van de rijkste 1 procent twee keer zo snel gestegen dan dat van de onderste 50 procent.

In Nederland zelf zien we dat het besteedbaar inkomen van huishoudens sinds 1980 nauwelijks is toegenomen – een gegeven dat we uiteraard moeten adresseren. Al deze ontwikkelingen zijn niet het resultaat van “destructieprocessen” of “auto-immuunziektes” of van “elites” die zich tegen de samenleving hebben gekeerd.

Het heeft te maken met ontwikkelingen die 17 miljoen Nederlanders maar beperkt kunnen beïnvloeden. Technologische ontwikkelingen houden we niet tegen. Demografische veranderingen zorgen ervoor dat er in 2050 bijna 10 miljard mensen op aarde wonen. Uitputting van de aarde zorgt ervoor dat we naar een nieuwe economie moeten.

Het is de taak van politici mensen in staat te stellen die ontwikkelingen aan te kunnen. De verdeling van middelen, het verzoenen van verschillende ambities en verlangens, het beschermen van zwakkeren. Het bieden van mechanismen voor het oplossen van onze conflicten, en het ontplooien van allen die tot de samenleving behoren.

Politici zijn niet altijd in staat de problemen snel genoeg op te lossen. Dan ontstaan gevaren. Maar het is ook de taak van politici om weerwoord te bieden aan populistische wolven in het bos, die proberen zondebokken aan te wijzen voor de onzekerheden van nu en die in de toekomst.

De geschiedenis rolt niet over ons heen. Wij bepalen zelf hoe het hier verder gaat. Vooruitgang is een kronkelig pad dat we zelf bewandelen. Nederland en Nederland als lidstaat van Europa is een verhaal dat we nog altijd aan het schrijven zijn.

We kunnen hier trots zijn op hoe we universele rechten en waarden hebben verankerd. In relatieve zin hebben we dat altijd goed gedaan. Niet in de laatste plaats dankzij de inzet van de Remonstranten.

Maar ik wil hier niet het verleden idealiseren. Het is tijd om nieuwe stappen te zetten. De geschiedenis te gebruiken als dienaar van de toekomst. Daarbij is het sleutelwoord wat mij betreft strijdbaarheid.

Vrijheid en tolerantie zijn nobele doelen om na te streven. En ja, ze behoren ook tot ons cultureel erfgoed. Maar wie de geschiedenis overziet, kan niet anders dan concluderen dat ze weinig betekenen zonder onze inzet. Ze zijn geen rustig bezit. Een standbeeld waar we kalm omheen kunnen lopen, onszelf schouderklopjes gevend uit trots over het resultaat.

Integendeel, vrijheid en tolerantie vormen voor mij vooral een appèl. Een handelingsperspectief voor de toekomst. Het gaat mij nu en voor de toekomst om daadwerkelijke, oprechte verdraagzaamheid tegenover mensen die anders denken en tegenover mensen die zich “anders” gedragen.

Ook als iemand een mening is toegedaan, die anderen pijn doet. Zelfs dan – juíst dan – is het niet alleen van belang om andersdenkenden te ‘tolereren’, maar ook te begrijpen.

Die diversiteit is de zuurstof van onze democratie. En ja, diversiteit betekent ook conflict. Maar juist daarin schuilt vrijheid. Ik hoop dus dat we dat vertellen aan onze kinderen als zij dit museum bezoeken. Ik hoop dat we onze kinderen een indruk geven van hoe sterk de gemeenschap is waar ze toe behoren. Ik hoop dat we ze kunnen vertellen dat Nederland een bijzondere rol heeft gespeeld in het denken en handelen over “vrijheid”, en “tolerantie” en “openheid”, al zijn dat niet unieke Nederlandse termen.

Wat hier ontegenzeggelijk is gelukt, is om die begrippen levend te maken. Betekenis te geven voor ons eigen handelen. Niet omdat iedereen ze direct omarmde. Maar omdat mensen ervoor hebben gestreden.

Onze kinderen kunnen trots zijn op dat verhaal – ook als hun ouders niet in Nederland zijn geboren, en ook als ze zélf niet in Nederland zijn geboren -, omdat ze kunnen meeschrijven aan dat verhaal. Ik hoop verder dat wij tegen hen zeggen dat het belangrijk is om te weten “wie wij waren.” Maar dat het nog belangrijker is om te bepalen wie wij zijn. Daarom ben ik vol overtuiging teruggekomen na 25 jaar in het buitenland, om een klein beetje bij te dragen aan dat open en veelkleurige Nederland.

Het is een eer om in dit land minister te mogen zijn. Het is een eer om tijdens de Algemene Beschouwingen de fundamentele tegenstellingen in onze politiek respectvol te zien botsen. En het is een eer om achter een Nederlandse en Europese vlag op het internationale toneel te verschijnen, en te merken dat andere landen nog altijd weten wat een rijke geschiedenis en wat een enorme ambitie dat kleine Europese land te bieden heeft.

Dat komt ook door onze openheid, verscheidenheid en diversiteit. Laten we die verscheidenheid, openheid en diversiteit koesteren. Laten we dat met kracht beschermen. Laten we onze energie niet besteden aan een focus op onze verschillen. Laat ons concentreren op waar we nu samen zijn. Op hoe we samen verder gaan. Op hoe we samen verder komen in onze bonte verscheidenheid.

Vrijheid, diversiteit en respect vormen en blijven de zuurstof van onze samenleving. Zonder is er geen toekomst. Met hebben we de kans te leven, te ontwikkelen, en een betere toekomst tegemoet te gaan.