Lees voor

HJ Schoo-lezing – Sigrid Kaag

Op 6 september 2021 sprak D66-leider Sigrid Kaag de jaarlijkse H.J. Schoo-lezing uit. Deze lezing is traditioneel de officieuze opening van het parlementair jaar. De hele toespraak lees je hier.

De roeping van mijn generatie. Wat vrij zijn van ons vraagt.

Kijk de HJ Schoo-lezing van Sigrid Kaag terug.

Foto: D66 Beeld: D66-leider Sigrid Kaag spreekt haar H.J. Schoo-lezing uit.

Ik ben vereerd met de uitnodiging van Elsevier Weekblad om vanavond de dertiende H.J. Schoo-lezing uit te spreken. Mijn dank aan hoofdredacteur Arendo Joustra en zijn redactie voor de hartelijke ontvangst.

Deze lezing geldt als de traditionele start van het nieuwe politieke seizoen. Tradities geven zowel het persoonlijke als publieke leven ritme, structuur en herkenbaarheid. Tradities geven ons een comfortabel ‘business as usual’ gevoel. De dingen gaan zoals ze horen te gaan, zoals ze altijd gaan. Maar als morgen de Kamerleden en al het personeel hun weg zoeken in de nieuwe huisvesting van de Tweede Kamer, dan is het allesbehalve business as usual. Ze moeten aan de slag in uitzonderlijke tijden.  

Een pandemie, die in Nederland over haar hoogtepunt heen lijkt, maar die wereldwijd nog steeds duizenden slachtoffers per dag maakt. Een zomer waarin de opwarming van de aarde mensenlevens in gevaar bracht met verzengende hitte, verschrikkelijke branden en allesverwoestende overstromingen. En een dramatische terugtocht van Amerikaanse en andere internationale krachten uit Afghanistan, waar mensen zich in doodsangst vastklampten aan de wielen van de opstijgende C-17 transportvliegtuigen in de hoop het Taliban-bewind te ontvluchten.

Hendrik-Jan Schoo was in leven en werk een humanist. Had hij nog geleefd, dan had hij ongetwijfeld zelf op dit podium willen staan. Omdat hij misschien wel beter dan wie dan ook zijn licht had kunnen doen schijnen op wat dit soort grote veranderingen betekenen voor de wereld en voor de levens van mensen.

Wie om zich heen kijkt in de wereld van vandaag, loopt het risico somber te worden. We worden geconfronteerd met ongemakkelijke waarheden.

We kunnen niet om het feit heen, dat we de rekening gepresenteerd krijgen van de uitputting van de aarde. Misschien is niet iedere natuurramp één op één te herleiden naar de opwarming van de aarde. Maar dat de kans op en de intensiteit van zulke rampen toeneemt door klimaatverandering, staat vast. Onze generatie moet de realiteit onder ogen zien: klimaatverandering is niet meer een theoretisch risico, ver aan de horizon. Het is een existentieel gevaar, in het hier en nu.

We kunnen niet om het feit heen, dat ons onderwijs faalt in zijn fundamentele belofte: het bieden van een faire kans op succes. Waar iemand is geboren en welke opleiding zijn of haar ouders deden, bepaalt onevenredig de kans op studie, baan, huis en zelfs gezonde levensjaren. En om die ongelijkheid niet verder uit de hand te laten lopen, moeten de raderen van onze verzorgingsstaat steeds harder draaien.

En we kunnen niet langer om het feit heen, dat in het zonnige politieke en bestuurlijk klimaat van het keurig aangeharkte Nederland – waar we onszelf zo graag feliciteren met nuchter bestuur, redelijkheid, compromisbereidheid en rechtvaardigheid – onmiskenbaar een schaduw is gevallen. De realiteit van de toeslagenaffaire en het corona-crisismanagement leggen genadeloos bloot dat een goed functionerende democratische rechtstaat nooit een rustig bezit is. Dat wij de nodige lessen hebben te leren, als het gaat om medemenselijkheid, betrouwbaarheid, openheid en effectief bestuur. Dat geldt ook voor degenen die om het hardst roepen hoe onwijs gaaf ons ons ‘landje’ toch wel is. Veel te lang hebben we ons in de verdoving van de zelfgenoegzaamheid laten sussen door politieke bijziendheid.  

Ik zou nog meer vraagstukken kunnen noemen die in 2021 om onze aandacht vragen: overheden en techbedrijven die bevangen door een nieuwe goudkoorts niets ontziend data mijnen. Europese lidstaten die de beginselen van onze Europese waardengemeenschap en rechtsstaat met voeten treden. Of de stille ramp op de woningmarkt, die jong en oud raakt. 

Maar ik denk dat mijn punt helder is. Voor ons, in 2021 en de jaren die komen, staat er wat op het spel. En in zo’n tijd is het niet vreemd dat mensen somber worden. Of onzeker. Dat overkomt mij ook wel eens.

De vraag is wat we met al die onzekerheid moeten doen. Het kan brandstof zijn voor een zekere nostalgie, een heimwee, naar een tijd waarin de onzekerheden van vandaag nog niet bestonden. Sommigen in de politiek maken hier dankbaar misbruik van. ‘Onvrede en angsten worden gecreëerd, aangewakkerd en uitvergroot, om vervolgens een idyllisch en geïdealiseerd verleden als oplossing te presenteren,’ schrijft Ilja Leonard Pfeijffer in Grand Hotel Europa.

Dat is niet het verhaal dat ik vanavond wil vertellen. U zult van mij geen pessimistisch verhaal horen, over dat alleen een terugtocht naar vroeger ons kan redden. Maar evenmin ben ik van plan een lezing te houden vol naïef optimisme in een tijd die dat niet rechtvaardigt. 

Ik heb daarom besloten – geheel in de lijn van Schoo – het te proberen met een gezonde dosis realisme. Ik denk dat de uitdagingen waar we voor staan ons niet moeten verlammen, maar dat ze een opdracht zijn. Meer getrouw aan mijn katholieke achtergrond geformuleerd: een roeping. We moeten aan het werk.

John Kennedy trad aan als president van V.S. op een moment dat de ongebreidelde vermeerdering van nucleaire wapens het voortbestaan van alle leven op aarde acuut bedreigde. Hij hield zijn medeburgers voor dat toen voor het eerst in de geschiedenis – in zijn woorden – ‘de mens in zijn sterfelijke handen de macht hield alle vormen van menselijk leven te vernietigen’. Hij sprak vervolgens zijn medeburgers en zichzelf indringend aan op hun taak en verantwoordelijkheid. Hij zei: ‘In the long history of the world, only a few generations have been granted the role of defending freedom in its hour of maximum danger.’ 

Ik geloof dat wij ook zo een moment meemaken. Ook wij leven in tijden waarin wij niet langer om het besef heen kunnen dat de immense verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van onze planeet, van ons leven, in onze sterfelijke handen ligt. 

Kennedy vatte die dreiging op als een bedreiging van onze vrijheid. Dat doe ik ook. Daar wil ik het vanavond met u over hebben. Over wat onze vrijheid bedreigt. Over de uitdagingen waar we voor staan. Over wat dit vraagt van Nederland, van de politiek, en van de samenleving. 

U bent daarmee na vanavond overigens het best geïnformeerde publiek, want mijn spiekbriefje voor vanavond verschilt niet zo gek veel van mijn spiekbriefje voor de gesprekken aan de formatietafel.

Wanneer is een mens vrij? Dat is een bijna spirituele vraag. Maar voor mij als politica gaat het er om wat een mens nodig heeft om in vrijheid te leven. 

Is dat een vrijheid die ontstaat als we ons zo min mogelijk met elkaar bemoeien? Een ‘laat-maar-waaien’-vrijheid, waarin we ervan uitgaan dat ieder mens een eiland is? Het soort vrijheid dat van de politiek weinig vraagt, behalve niets doen? 

Mijn ideaal van vrijheid is anders. Die is gebouwd op de gedachte dat we als mensen verbonden zijn met elkaar. Ik geloof dat mensen pas vrij zijn als zij in staat zijn een vrij en waardig leven te leiden. Als zij zelf kunnen beslissen over hun leven en hun toekomst. Dat is het soort vrijheid dat succes niet voorstelt als een keuze, maar de vrijheid van keuze voorstelt als succes. Die vrijheid vraagt om een heel andere politiek. Een politiek waarin we ons verantwoordelijk voelen voor elkaar en waarin we mensen zo goed mogelijk in staat stellen zich te ontplooien.

En volgens mij is het precies deze vrijheid die in onze tijd onder druk staat. Mensen zien dat hun wereld verandert. En als we niets doen, beperkt hen dat in de mogelijkheden die zij hebben om zélf het leven vorm te geven. Liberalen hebben nogal eens geloofd dat alles goed kwam, als we maar vertrouwden op de vindingrijkheid van het individu. Ook voor de progressieve sociaalliberalen van D66 geldt dat tot op zekere hoogte. Aan de ene kant spreekt dat optimisme, dat vertrouwen, mij aan. Maar als we zien dat de krachten waar mensen tegen op moeten boksen zó groot zijn, dat de wereld schijnbaar onstuitbaar verandert in hun nadeel, dan is het tijd om moedige keuzes te maken. 

Om te beginnen voor het behoud van onze leefomgeving en de bescherming van onze manier van leven. Het is nu of nooit. Do or die. 

Als u mij dan een alarmist noemt, zal ik dat als een erespeld op mijn jasje dragen. Met evenveel trots als ik mij tooi met de geuzennaam ‘klimaatdrammer’ die Klaas Dijkhoff Rob Jetten eerder heeft opgespeld. 

De alarmbellen kunnen niet luid genoeg klinken. 

En ook dat begrijpen mensen denk ik nu, in 2021, beter dan ooit. De verwoesting van de natuur is deze zomer dichterbij gekomen. Tegelijkertijd hebben lange wandel- of fietstochten tijdens de coronacrisis onze verwondering over de natuur geprikkeld.

De bescherming van ons leefklimaat raakt aan de kern van mijn bestaan en overtuigingen. De kern van mijn geloof. Ik zeg en doe het uit verwondering. Verwondering voor de schatten van de natuur en alles wat ons geschonken is. 

David Hume zei: ‘The life of a human is of no greater importance to the universe than that of an oyster.’ Die waarheid dwingt mij als politica alles te doen om al het leven op de planeet te beschermen. Het laatste alarmerende rapport van de VN heeft deze verantwoordelijkheid alleen maar versterkt. Dit is van cruciaal belang. Van levensbelang. 

In ons eigen land, ver onder de zeespiegel, wordt dat diep gevoeld. Volgens een Nederlandse onderzoeker kan de stijging van de zeespiegel in onze levenstijd nog de Wadden verzwelgen. Zoals het mythische Atlantis werd opgeslokt door de zee zouden onze eilanden verdwijnen door ons eigen toedoen. 

Dat kunnen we toch niet laten gebeuren? Hoe langer we wachten, hoe minder opties we hebben, hoe minder vrij we zijn. 

Natuurlijk is er politieke weerstand. Maar ik zie een patroon. Eerst ontkenden velen de klimaatverandering. Toen dat niet meer houdbaar bleek, veranderde het verhaal. De invloed van de mens zou niet vast staan. En nu we weten dat dit ook onwetenschappelijke onzin is, verandert het narratief opnieuw. ‘Haalbaar en betaalbaar’ is het nieuwe argument om niets te doen. 

Haalbaar en betaalbaar… Het is niet betaalbaar om Valkenburg op te zadelen met 400 miljoen euro waterschade. Het is niet haalbaar om honderden hectares natuur af te laten branden in Brabant. Het is niet betaalbaar voor de boeren om de landbouwgrond in Zeeland te laten verzilten. 

Het beschermen van onze economie, onze vrije manier van leven én onze natuur vraagt een drastische en ja, ook een kostbare, overgang. Dat is de grote opdracht van deze generatie. Dat is dan ook waar het zwaartepunt van het regeerakkoord in aanbouw zal moeten liggen. Het is de voorwaarde voor al het andere. U zult begrijpen dat ik geen geloofwaardig onderdeel kan zijn van een kabinet dat geen dramatische en ultieme versnelling inzet in de Nederlandse klimaatpolitiek. 

Ik voel mij dus geroepen. En ik ben ervan overtuigd dat de bescherming van onze manier van leven een gedeelde zorg is, die voorbij moet gaan aan alle politieke tegenstellingen.

Naast de gevaarlijke opwarming van de aarde beperkt ook sociaal-economische ongelijkheid de vrijheid. Hoe dat werkt zien we in Nederland op grote schaal. 

Nederland telt 614 duizend huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Veertigduizend mensen zijn dak-of thuisloos. Meer dan een miljoen mensen leeft in armoede. Duizenden kinderen gaan naar school zonder boterhamtrommel. In Nederland! Dat is zowel een groot onrecht als iets om je voor te schamen. 

Als student in het Verenigd Koninkrijk zag ik hoe de ideologische bezuinigingspolitiek van Thatcher voet aan wal kreeg in het Nederland van Lubbers. Na de crash van 2008 volgde een bezuinigingsronde waarvan een gedeelte uitlegbaar en noodzakelijk was, maar een gedeelte ook onnodig. D66 is toen ook te veel meegegaan in bezuinigingen op de overheid, waarbij ‘efficiency first’ in de praktijk neerkwam op ‘people last’.

Ik besef heel goed dat er tijden zijn waarin het nodig is om te bezuinigen. Ik voel me ook thuis bij een partij die degelijk financieel beleid hoog in het vaandel heeft. Maar roekeloze bezuinigingen hebben de wereld en ons land geen goed gedaan. Mensen hebben er een te hoge prijs voor betaald. 

De vraag is: wat gaan we nu anders doen? Waar ik naartoe wil is een politiek die weer durft te investeren in mensen en het nodige doet om ieder een gelijke kans te geven. Dat betekent perspectief op vast werk en opleiding, meer sociale woningbouw, gelijke betaling voor man en vrouw, meer geduld met kinderen in het onderwijs, meer goedbetaalde banen in de klas, een schooldag met huiswerkbegeleiding, kunst, sport en muziek voor iedereen, gelijke toegang tot het recht en een empathische overheid die je altijd te woord kan staan. 

Er zijn mensen die zullen zeggen dat dit minder efficiënt zal zijn en dat het meer zal kosten. Dat is gedeeltelijk waar. Maar ik zou hen er ook op willen wijzen dat het bieden van kansen voor iedereen de samenleving als geheel vooruithelpt. Niet alleen het rechtvaardigheidsbesef, maar ook de portemonnee. Een investering in kleinere klassen van anderhalf miljard euro levert drie en een half miljard euro op. Bij volledige gendergelijkheid groeit onze economie met 221 miljard euro.

Willen we de grote uitdagingen aankunnen dan hebben we iedereen nodig. Dan kunnen we het ons simpelweg niet veroorloven om mensen te laten vallen.

De Franse politicologe Catherine Fieschi zegt dat de strijd voor de vrije samenleving naast kansengelijkheid ook grip op migratie vereist. Inderdaad, als we de vrijheid willen waarborgen van alle mensen die in Nederland wonen, moeten we ook de bevolkingsgroei door migratie in ogenschouw nemen.

De economische voordelen van migratie zijn goed gedocumenteerd. Lage geboortecijfers scheppen een behoefte aan verse werkkrachten. Vergrijzing legt een zware druk op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de verzorgingsstaat. Migratie is de beste hoop voor de economie. In het Verenigd Koninkrijk stelt de Office for Budget Responsibility daarom zelfs dat er tenminste 140 duizend immigranten per jaar nodig zijn. In Nederland is de vraag nu extra hoog: we hebben voor het eerst in lange tijd meer vacatures dan werkelozen.

De culturele voordelen van migratie zijn ook evident. Een blik op het verleden leert dat de uitwisseling van en botsing tussen culturen vaak de sleutel biedt tot menselijke vooruitgang. Migratie hoort bij het wezen van de mens. Door migratie is veel goeds ontstaan en ontwikkeld, inclusief wat wij nu zien en voelen als geheel eigen. De Nederlandse taal zou niet de huidige vorm hebben zonder de invloed van eeuwenlange migratiestromen en sprekers van andere talen, het Nederlandse volkslied is ontleend aan de heldendaden van een Duits-Franse prins die hof hield in Brussel, en de moderne Nederlandse keuken aan Turkse kapsalonchefs.

Een blik op heden leert echter dat we ons te summier en te pover voorbereiden op de impact die migratie direct en lokaal kan hebben. Als jouw dorp of stad door de jaren heen veel nieuwe mensen ontvangt – uit de EU of daarbuiten – zonder dat er is voorzien in nieuwe scholen, ziekenhuizen en woningen, kan je terecht stellen dat er niet genoeg aan jou is gedacht. Dat jij in je eigen vrijheid om te leven wordt beperkt.

We kunnen de voordelen van migratie alleen benutten als we migratie beheersen. Als we ons erop voorbereiden. We kunnen niet wachten op de volgende volkstelling om de sociale infrastructuur op orde te brengen. We moeten leren dit te doen nog vóórdat mensen in beweging komen. Alleen dan kunnen we zeggen de realiteit van migratie eerlijk onder ogen te komen. Alleen dan nemen we onze taak als overheid serieus om de noodzakelijke winst van de lange termijn in balans te brengen met de onevenredig verdeelde kosten van de korte termijn.

Als we dit doen bouwen we ook aan het draagvlak voor de opvang van mensen die vluchten voor oorlog, onderdrukking en geweld. En dat blijft nodig. De crisis in Afghanistan laat zien dat migratie geen maakbaar fenomeen is. Mensen die bescherming behoeven kunnen altijd op onze deur kloppen.

Ik ben blij dat zoveel Nederlanders – van alle politieke kleuren – zware druk hebben gelegd op politici om mensen uit Afghanistan weg te halen en hier in veiligheid te brengen. Dit is een enorme opgave en ons werk is verre van afgerond. Ik ben trots op al die mensen die hen kleren en speelgoed brachten totdat de opvang het niet meer aankon. Het laat maar weer eens zien: Nederlanders hebben een plek voor de ander in hun hart. Laten we die plek vrij houden en er zorgvuldig mee omgaan.

Een belangrijke rol in het eerlijk verdelen van vluchtelingen over ons continent is weggelegd, of zou weggelegd moeten zijn, voor de Europese Unie. Enkele lidstaten liggen hierbij dwars, ten dele uit nationalisme. 

Nationalisten streven naar macht ten koste van anderen. Nationalisme verblindt, zoals obsessieve liefde voor een voetbalclub een realistische inschatting van de kansen op een overwinning op zondagmiddag vertroebelt. Nationalisme is machtshonger, een dodelijk spel waarin de een moet winnen en de ander moet verliezen. Nationalisme lag ten grondslag aan de bloedigste oorlogen uit onze geschiedenis en is er nu op gebrand de structuren die zijn opgericht om oorlog te voorkomen af te breken. 

Tegenover de nationalisten staan de vaderlandslievenden, die de grip van Nederland en zijn burgers op de wereld willen vergroten zonder dat ten koste te laten gaan van de ander. Vaderlandsliefde, schrijft George Orwell in 1945, is ‘devotion to a particular place and a particular way of life, which one believes to be the best in the world but has no wish to force upon other people.’ Vaderlandsliefde houdt dan ook ruimte voor realisme en verbetering. Wie van z’n geboortegrond houdt wil en kan rekening houden met de tekortkomingen die nodig geadresseerd moeten worden. 

Dat is ook waarom mensen die van Nederland houden naar Europa kijken als oplossing. Europa kan Nederlanders beschermen tegen de catastrofale gevolgen van vergrijzing én die van ongecontroleerde migratie, tegen opwarming van de aarde, tegen geopolitieke agressie uit het Oosten of het Zuiden, tegen roofkapitalisten uit het Westen en het Verre Oosten. Nederland kan alleen soeverein blijven als we onze soevereiniteit delen in Europa. Europa, kortom, kan onze vrijheid beschermen en vergroten. 

Europa begrenst de beschaving waarbinnen wij kunnen zeggen: hier zijn we thuis. Europa – zoals George Steiner het samenvat – is het continent van cafés en publieke pleinen waar ideeën vorm krijgen; het continent van grote Europeanen als Erasmus en Spinoza. Europa is het continent van getemde natuur, zoals de Nederlandse bossen en heide. Europa is doordrenkt van geschiedenis, zoals de straten van Dordrecht en Delft. Europa is de spanning tussen de ene waarheid van het boek en de vele waarheden van de wetenschap. 

Europa is ook onze unieke manier van leven, die zich onderscheidt van het Amerikaanse model door gehechtheid aan sociale bescherming en van het Chinese model door toewijding aan democratie en rechtsstaat. Maar die manier van leven staat onder druk; van binnen en van buiten. De ondergangsdenkers hebben gelijk als zij wijzen op Europese verdeeldheid en vermoeidheid. Het volstaat dan niet om hen te herinneren aan de verworvenheden van de Europese integratie, waaronder driekwarteeuw onafgebroken vrede en spectaculaire economische opgang, ook al is het vergeten van de geschiedenis zoiets als het vergeten van je eigen hoofd. 

Ik geloof dat Europa alleen zijn belofte in kan lossen als het actie onderneemt voor de toekomst. Als het door verregaande eenwording een economische en politiek machtspositie in de wereld inneemt en daarmee betekenis geeft aan zijn morele gezag. 

Zoals ik eerder heb gezegd vond ik het moeilijk, zeg ik u eerlijk, onderdeel te zijn van een kabinet dat weinig deed om naar deze visie toe te werken. De vorige coalitie werd het zinnebeeld van de penny wise maar pound foolish-benadering in Europa. Wij liepen belangrijke fondsen mis voor onze wetenschappers en universiteiten vanwege kortzichtige en hardvochtige begrotingspolitiek. Ik heb zelf niet genoeg gedaan om een wijziging van koers af te dwingen. Dat reken ik mezelf aan. 

Nederland is nu gebaat bij constructieve creativiteit, bij zelfbewust optreden en bij generositeit en geduld. Wij zijn het onze eigen vrijheid verschuldigd. Ook daarom ijver ik voor een nieuwe coalitie, met nieuw elan, en nieuwe Europese overtuiging. 

Dit alles vraagt iets groots van de politiek. Het vraagt Leiderschap. Het is een opdracht waar ik vervulling aan wil geven, bewust van de beperkingen en de tegenslagen die daarin te voorzien zijn. 

Voor mij is leiderschap met zelfvertrouwen je waarden uitdragen en verdedigen. Krachtig je opvattingen uitdragen, steun winnen voor je idealen en open zijn over je afwegingen. Verder kijken dan politiek lijfsbehoud en jezelf en je partij ondergeschikt maken aan het publieke belang. Het voorrecht van je eigen positie inzetten voor diegenen zonder stem of kanaal. 

Leiderschap is voor mij dan ook het tegenovergestelde van regelen en ritselen zonder visie. ‘Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk,’ staat geschreven in de Spreuken. Als je de politieke managers te lang hun gang laat gaan, als politiek niet langer als middel wordt gezien maar als doel op zich, als beheren en accommoderen zijn uitgegroeid tot hoogste ideaal, betaalt de samenleving daarvoor de hoogste prijs. 

De topambtenaar Bernard ter Haar stelde zichzelf onlangs publiekelijk de vraag of er de afgelopen twee decennia door de overheid nog iets groots tot stand is gebracht. Hoe graag hij ook ongelijk zou hebben; hij kon niets verzinnen. Ik ook niet. Hoe lang ik er ook over nadenk.

Ik zie een direct verband met de manier waarop ons land nu wordt bestuurd. Als me iets is opgevallen in de jaren nadat ik terugkwam naar Nederland is het wel dat politiek hier wordt bedreven door koffie te drinken, relaties te managen, en binnenskamers spelletjes te spelen met partijpolitieke emotie. Het lijkt een politieke noodzaak, maar of het wenselijk is – en of je er daadwerkelijk iets mee bereikt – dat is de grotere vraag. 

Laat ik de olifant in deze mooie kamer van de Rode Hoed niet uit de weg gaan. Het gehalte Haags gedoe in deze formatie is veel te hoog. Er lijkt meer tijd te worden besteed aan wat er geschreven wordt in de krant dan de geschiedenis die wij zelf willen schrijven. Ik voel me daar niet bij op m’n gemak. 

Soms heb ik het gevoel dat ik me op een ander spoor begeef dan mijn tegenstrevers en collega’s in de politiek. Laat ik een voorbeeld geven. 

Ik sta al sinds de verkiezingen te popelen om over de inhoud zaken te doen, de idealen van D66 zo goed mogelijk in een regeerakkoord te krijgen, onze verkiezingswinst te vertalen naar een meer progressief regeerakkoord en een meer progressieve kabinetsploeg. De weken dat we met de VVD schreven aan het hoofdlijnenstuk gaven na maanden van politieke patstelling daarom eindelijk de energie om aan die inhoud te werken. Samen hebben wij het leeuwendeel van de grote tegenstellingen tussen onze partijen – de ene conservatief, de andere progressief – kunnen overbruggen. Dat gaf vertrouwen. 

Het gaf nog meer vertrouwen dat andere partijen inhoudelijk enthousiast reageerden. De nieuwe formatiefusiefractie van GroenLinks en PvdA meer dan het CDA, maar beiden zagen veel aanknopingspunten. Alleen de ChristenUnie had bezwaren. En dat is ook te begrijpen. Je kunt veel vragen van Gert-Jan Segers, maar je kunt hem niet overvragen. De seculiere politiek van twee liberale partijen ligt ver van de overtuigingen van de confessionelen. 

Het is voor mij dan ook moeilijk te bevatten dat we nu nog niet aan tafel zitten met de enthousiaste partijen. En ik denk ook voor de mensen in het land. 

Misschien was ik al die tijd al te goedgelovig. Want hoewel ik het niet had uitgesloten dat we hier zouden belanden, hoopte ik toch anders. Ik dacht dat het menens was, dat werken vanuit de inhoud. 

De vraag is dan: hoe verder? Ik denk dat alle partijen zullen moeten werken aan de grote reparatie. Wederzijdse blokkades — soms inhoudelijk, soms ook niet – hebben een kabinet niet dichterbij gebracht. In een al te gefragmenteerd politiek landschap. 

Voor mij is het aan de zes partijen om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Een bijzondere rol is weggelegd voor de grootste partij. Na een zomer vol inhoudelijk werk zijn helaas potentiële bondgenoten op niet-inhoudelijke gronden uitgesloten. 

Het is nu de verantwoordelijkheid van de grootste partij om de impasse te doorbreken. De inhoudelijke steun en het politiek vertrouwen te herwinnen, met name van links. Dat is ook belangrijk voor de stabiliteit. Progressieve slagkracht in kabinet en parlement is in mijn ogen essentieel om de grote vragen van deze tijd – de klimaatcrisis en de kansencrisis – van antwoord en oplossingen te voorzien. 

Een goed kabinet in de Nederlandse traditie is een kabinet dat uit conservatieve en progressieve krachten bestaat. Een evenwichtig kabinet dus. Waar het evenwicht ontbreekt gaat het mis. Rutte, Wilders en het CDA kunnen daarover meepraten. 
Ons land is in fundamentele zin gematigd. We verdragen elkaar. We geven elkaar de ruimte. En gunnen elkaar een aandeel in de toekomst van ons land. Dat is waarom ik me blijf inzetten voor een stabiele, progressieve, evenwichtige coalitie die alle Nederlanders vertegenwoordigt. In welke variant dan ook.

We moeten samen aan het werk. Want het stikstofprobleem laat zich niet oplossen door duizend kopjes koffie of gewichtigdoenerij. Het klimaatprobleem laat zich niet oplossen als politici in rondjes praten naar de laagste gemene deler.

Daarmee zeg ik niet dat we niet meer met elkaar moeten praten. Juist wel. Want leiderschap vraagt naast zelfvertrouwen en zakelijke daadkracht ook een vorm van nederigheid. We moeten elkaar zo goed mogelijk proberen te begrijpen en niet uitsluiten dat er zaken zijn die je zelf nog niet goed begrepen hebt en uitgelegd moet krijgen.

Als we geloven dat onze vrijheid het beschermen waard is, dat we aan het werk moeten met elkaar, dan zullen we ook beter naar elkaar moeten leren luisteren. Elkaar zien als potentiële bondgenoten.

Niet te veel denken in zwart wit, maar ook oog hebben voor grijstinten. Voor elkaars menselijkheid. Dat is ambitieus, gelet op de verlammende polarisatie in de samenleving en in de politiek. De online filterbubbels die wij om ons heen weven doen de stammenstrijd uit de oertijd herleven. Hoe kunnen we de verbale burgeroorlog ten einde te brengen, of ten minste temperen?

Ik laat me inspireren door Pauli Murray, de zwarte activiste die al in het midden van de vorige eeuw streed voor raciale en gendergelijkheid. Zij zou in 1977 de eerste zwarte vrouwelijke priester worden van haar kerk. Met louter positieve en inclusieve methoden probeerde zij de segregatie ongedaan te maken. ‘Als mijn broeders een cirkel trekken om mij buiten te sluiten,’ schreef zij, ‘zal ik een grotere cirkel trekken om hen in te sluiten. Als zij zich uitspreken voor de privileges van een nietige groep, zal ik schreeuwen voor de rechten van de hele mensheid.’

Het is de essentie van wat wel de common humanity-benadering genoemd wordt: onvermoeibaar appelleren aan gemeenschappelijke waarden, altijd, onder alle omstandigheden en bij alle vraagstukken waarmee we geconfronteerd worden. 

In Frankrijk levert die benadering een belangrijke bijdrage aan het doorbreken van taboes in het vastgelopen integratie-debat. Mila, zestien jaar oud, beledigde Allah en moet sindsdien dag en nacht bewaakt worden. Maar, zoals wel vaker in noodsituaties, uit onverwachte hoek duiken bondgenoten op. 

De Imam van de moskee van Parijs trotseerde de woede van zijn geloofsgenoten, de irritatie van half Frankrijk, en nodigde Mila uit voor een bezoek aan de moskee. Niemand nam het hem in dank af, maar hij deed het toch. Hij gaf invulling aan de woorden van Pauli Murray. Hij trok een grotere cirkel rond zijn geloof zodat Mila daar nu ook binnen valt. Hartverwarmend. En is dat niet e pluribus unum – uit velen één? 

Een vergelijkbare doorbraak van empathie hebben we nodig in het door fanatisme geteisterde identiteitsdebat. Identiteitspolitiek begon in de tweede helft van de twintigste eeuw als een emancipatiebeweging en als een welkome aanvulling op het liberalisme, dat te weinig oog had voor het lot van mensen anders dan witte heteroseksuele mannen. 

Meer recent is er grote nadruk komen liggen in het publieke debat op de noodzaak van een groter bewustzijn van vooroordelen, racisme en discriminatie. Dat vraagt ook van ons om voorzichtig te zijn met taal. Nog te vaak liggen oordelen besloten in woorden en uitdrukkingen die het individu dat anders is marginaliseren. 

Het gaat pas verkeerd als fanatisme de overhand krijgt. Fanatisme heeft het in zich om alles te bederven waar het zich mee verbindt. Verschillen worden dan tegenstellingen en individuen in hokjes gestopt, met al het wantrouwen dat daar dan bij komt kijken. Hoe fouter het hokje, hoe verdachter. Zoals een columniste gekscherend opmerkte: ‘Ben je blank, hetero en hoogopgeleid, dan moet je sowieso je bek houden.’

Er is ook een andere identiteitspolitiek, met diepere wortels. Dat is die van Marten Luther King, die als geen ander appelleerde aan gedeelde waarden in de verbindende taal van religie en patriottisme. Terwijl hij gemeenschappelijke waarden benadrukte, maakte hij er een zaak van dat sommige landgenoten niet als volwaardig bejegend worden omdat zij tot een bepaalde groep horen. Zij spraken hun opponenten steeds als medemensen aan, of zelfs als broeders en zusters, en appelleerden onvermoeibaar aan de ook door hen beleden waarden. 

Deze beweging is terug van nooit weg geweest. Zo brachten de voorstanders van het homohuwelijk deze verzoenende aanpak met veel succes in de praktijk. Zij appelleerden louter aan gedeelde waarden en universele beginselen. Een vader zei: ‘Mijn zoon diende in Irak en vloog in een gevechtshelikopter. Elke dag riskeerde hij zijn leven voor onze vrijheid. En nu zou, terug in zijn vaderland, niet mogen trouwen met de partner van zijn keuze?’  Zelfs verstokte conservatieven gingen toen door de knieën. 

Uitgerekend tijdens een pro Trump-rally in Washington trad een Black Lives Matter-activist in de voetsporen van Marten Luther King. Hij had een tegendemonstratie georganiseerd. Gebalde vuisten in de lucht, scheldpartijen over en weer, de situatie leek elk moment uit de hand te lopen. 

Toen deed de organisator van de pro Trump rally een onverwachte zet. In een vlaag van grootmoedigheid gaf hij de BLM activist twee minuten spreektijd. Ga daar maar aan staan. Ben je zwart en een activist, en dan krijg je twee minuten om Trumpaanhangers toe te spreken. Wat zeg je dan? 

‘Wij willen niets dat van u is,’ begon hij, ‘we want our God given right to freedom, liberty, and the pursuit of happiness.’ En daarmee had hij de juiste snaar te pakken. Mensen die zich van hem hadden afgewend, draaiden zich naar hem toe. Sommige juichten. Vanuit de menigte riep iemand: ‘All lives matter’. Een precair moment. Die uitdrukking wordt doorgaans gebruikt door diegenen die de slogan Black Lives Matter willen ontkrachten. 

Maar de spreker wilde zijn publiek nu niet meer kwijtraken en reageerde: ‘You’re right, my brother, you’re right. You are so right. All lives matter, right? But when a black live is lost, we get no justice. That’s’ why we say: black lives matter. If we really want to make America great, we do it together.’ 

De menigte begon te zingen en scandeerde ‘USA USA USA’. En op dat moment waren de twee groepen niet meer ‘wij’ versus ‘zij’. Natuurlijk, de verschillen waren niet weg. Maar doordat de activist een grotere cirkel trok rond alle aanwezigen, verloor de vijandschap zijn scherpe kantjes, waarna het weer mogelijk werd om constructiever met de tegenstellingen om te gaan.

Werkt die benadering dan ook bij hele grote problemen? Ja, juist dan. Juist dan, gaan het bevorderen van saamhorigheid én het oplossen van problemen hand in hand. Als de nood hoog is en het is alle hens aan dek, dan zijn mensen bereid hun verschillen aan de kant te zetten, of daar constructiever mee om te gaan, om samen te werken aan het hogere doel. 

Tegenover het denken in wij en zij, in goed en fout, in elkaar uitsluitende hokjes en definities, zou ik een inclusief Nederland willen inbrengen, waarin onze gedeelde waarden centraal staan, onze gastvrijheid, onze empathie, onze verdraagzaamheid en ondernemerszin. 

Ik zeg niet ‘Nederland moet Nederland blijven’. Want dan blijven we dus zitten met de problemen van het Nederland van vandaag, waar groepen tegenover elkaar staan, klimaatbeleid hopeloos achter loopt op de rest van Europa, sociaaleconomische ongelijkheid welig tiert en waar Peter R de Vries op klaarlichte dag geliquideerd wordt. 

Nederland moet Nederland worden; een land waar de verschillen tussen groepen van oudsher groot zijn, maar waar we er zakelijk en constructief mee omgaan. En als regering en parlement dan het goede voorbeeld geven, constructieve debatten voeren, en wat meer begrip en empathie voor elkaar tonen, dan kunnen mensen dat toch zeker ook? 

En misschien, als het meezit en we allemaal ons best doen, kan er zelfs iets als vaderlandsliefde groeien. 

Wat mijzelf betreft: ik heb mijn leven lang gewerkt in het buitenland. Maar dat heb ik gedaan uit de typisch Nederlandse overtuiging dat de wereld niet eindigt in onze duinen, maar begint bij onze stranden. Dat vrijheid en menselijke waardigheid het waard zijn om voor op te staan op alle plekken in de wereld waar het aan mensen wordt ontzegd. 

Ik heb dat uit liefde gedaan voor mijn land en vanuit de overtuigingen die als een rode draad door onze geschiedenis en tradities lopen. Vaderlandsliefde is gehechtheid aan de liberaal-democratische waarden waar Nederland groot mee is geworden. Een agenda van Nederlandse trots voor de jaren twintig van de 21ste eeuw zou gericht kunnen zijn op de waardigheid en kansen van iedere inwoner van Nederland. Het kan de zorg en bescherming van alle individuele Nederlanders centraal stellen, hoe ze ook denken of liefhebben of eruitzien. 

Daar speelt de overheid een sleutelrol in. Ja, ook in andere landen pleiten de autoriteiten voor vaderlandsliefde. En dikwijls zijn dat landen waar de staat nou niet direct zelf blijk geeft van liefde voor het land en zijn burgers. Maar waarom zou onze overheid dat niet kunnen doen? Waarom zou de overheid niet zo dienstbaar kunnen worden dat op een dag de begrippen ‘de overheid’ en ‘de gemeenschap’ als synoniemen door elkaar worden gebruikt? Waar de overheid als levenslange bondgenoot wordt ervaren en de politie als je beste vriend? ‘When the state is not kind,’ schrijft Ali Smith in Autumn, ‘the people are fodder’.

De rol van onze generatie bij het hoofd bieden aan de grote gevaren die ons bedreigen is cruciaal. Het nu afwenden van de klimaatramp is cruciaal. Dat is allesbepalend.

Onze verantwoordelijkheid is niet alleen maar zwaar of beangstigend. Dat is het natuurlijk ook. Maar het is ook een taak die eervol is juist omdat hij zo allesbepalend is, die ons richting en energie geeft, die ons saamhorig maakt. 

Daarom begon ik net met Kennedy’s woorden dat ‘only a few generations’ geroepen zijn.

Hij liet erop volgen:

“I do not shrink from this responsibility – I welcome it. I do not believe that any of us would exchange places with any other people or any other generation. The energy, the faith, the devotion which we bring to this endeavor will light our country and all who serve it.”

Laten we niet weglopen voor de verantwoordelijkheid die onze generatie op haar schouders geworpen krijgt. Laten we haar verwelkomen. Laten we ons koesteren in de energie, het geloof en de toewijding die de vervulling van onze taak vraagt.