Beeld: Bob Brewer

Tijdens mijn onderzoek naar de geschiedenis van de Mr. Hans van Mierlo Stichting stuitte ik op een treffende passage uit een oude editie van ons politiek-wetenschappelijke tijdschrift Idee. Meine Henk Klijnsma, schrijver van een proefschrift over de Vrijzinnig-Democratische Bond, verwoordde in 1987 een sentiment dat tot op de dag van vandaag actueel is:    
 
In het vorige nummer van ‘Idee 66’ is uitgebreid aandacht besteed aan het vraagstuk van de instabiele aanhang van D66. Duidelijk bleek hoe belangrijk het is om een manier te vinden om de wijdverbreide waardering van de politieke ideeën van D66 te laten resulteren in een duurzame binding van grote groepen kiezers aan D66. Er moet iets zijn, een gevoelige snaar, waardoor kiezers zich kunnen identificeren met D66. Een verkiezingsprogramma schiet in dat opzicht tekort. Het is daarom gewenst dat er wordt nagedacht over de vraag hoe kan worden ingespeeld op ‘wij-gevoelens’ bij het D66-electoraat. Ideologische identificatiepunten zijn in dat licht onontbeerlijk. 
 
De volatiliteit – dat wil zeggen, beweeglijkheid – van het electoraat van D66 loopt als rode draad door de geschiedenis van de partij. Van Mierlo vergeleek de electorale golfbewegingen van de partij eens met de vlucht van een kwikstaart: ‘dan weer vliegt het vogeltje omhoog, dan weer naar beneden’. Waarom lukt het D66 niet een stabiele groep kiezers aan zich te binden? Klijnsma signaleerde dat D66 sinds haar ontstaan altijd op zoek is geweest naar (ideologische) houvast. Tot op de dag van vandaag blijkt het moeilijk een eenduidig verhaal te vertellen dat kiezers blijvend aan D66 weet te binden.  
 
En dat is opvallend, want D66 heeft zich ondertussen allang ontwikkeld van pragmatische vernieuwingsbeweging tot een volwaardige sociaal-liberale politieke partij. Die ontwikkeling ging niet zonder slag of stoot. Historisch gezien zouden we misschien zelfs wel kunnen stellen dat oeverloos discussie voeren over de pragmatische dan wel de ideologische grondslag van de partij hetgeen is dat D66’ers het meest met elkaar verbindt. Ik zal in deze blog dan ook niet pretenderen deze discussie wel even te beslechten.  Wel durf ik het aan enkele, in de woorden van Klijnsma, ‘ideologische identificatiepunten’ te noemen waar de sociaal-liberalen van D66 zich toch allemaal in zouden moeten kunnen vinden. 
 
Ten eerste is dat een drang naar radicale democratisering. In het Appèl uit 1966 smeedden de initiatiefnemers al ‘een plan voor een nieuwe vitale democratie’. Staatkundige vernieuwingen, andere politieke spelregels en een algehele democratisering van de samenleving vormen een leidraad in de geschiedenis van de sociaal-liberale politiek. Het is dan ook het bestaansrecht van D66. 
 
Ten tweede delen sociaal-liberalen de overtuiging dat rechtvaardigheid de grondslag vormt voor vernieuwing. Sociaal-liberalen staan in een hervormingsgezinde traditie. Een voortdurend en kritisch streven naar rechtvaardigheid is de drijfveer voor dat politieke handelen. De staat is er verantwoordelijk voor om gelijke mogelijkheden voor individuele ontplooiing in te richten. Onder die ‘gelijke ontwikkelingsvoorwaarden’ verstaan sociaal-liberalen al sinds jaar en dag zaken als goed en betaalbaar onderwijs voor iedereen, net als huisvesting, gezondheidszorg en sociale voorzieningen. Zo stond in de beginselverklaring van de Vrijzinnig Democratische Bond uit 1901 al dat zij de maatschappelijke oorzaken van ongelijkheid tussen mensen ‘ten aanzien van hun ontwikkelingsvoorwaarden’ wilde wegnemen ‘door een krachtige sociale wetgeving’.  
 
Tot slot delen sociaal-liberalen een opvatting van vrijheid als zelfbeschikking. Ruimte voor menselijke gelijkwaardigheid en de persoonlijke autonomie – het vermogen van individuen om zelf, binnen redelijke grenzen, het verloop van hun leven te bepalen – is zeer sterk verankerd in een sociaal-liberale visie op de wereld. Dat gaat over zeggenschap over jezelf én over worden wie je wilt zijn. Sociaal-liberalen pleiten in het politiek denken niet alleen voor de afwezigheid van zaken die de autonomie bedreigen, maar juist ook voor de aanwezigheid van de door de overheid aangeboden middelen om meer autonoom te kunnen zijn. Het krachtige optreden van Els Borst als minister van Volksgezondheid was daarvoor exemplarisch.  
 
Politicoloog Matthijs Rooduijn laat zien dat de compositie van de achterban van D66 redelijk hetzelfde blijft, ondanks de vlucht van de kwikstaart. Het is dan ook aan (de politici van) D66 om een blijvend en toekomstbestendig verhaal te vertellen dat bij hen aansluit. Wat mij betreft zijn radicale democratiseringsdrang, rechtvaardigheid de grondslag voor vernieuwing en vrijheid als zelfbeschikking de kern van dat verhaal.