Wat bedoel je precies met de diepe crisis van partijen en ideologieën? ‘Ons startpunt was de analyse van de inmiddels overleden Ierse politicoloog Peter Mair. Volgens Mair hebben de elites zich teruggetrokken in de staat. Partijen zijn zich voornamelijk gaan oriënteren op nabijheid tot de macht, waardoor verkiezingen minder betwist zijn geworden. Beeld je een verkiezingsstrijd in waarbij jouw partij iets heel anders bepleit dan een andere partij. Als je verliest, dan is dat een zware nederlaag: de mensen hebben duidelijk een ander politiek project gesteund. Waarschijnlijk maak je voorlopig geen deel uit van het kabinet. Als het je doel is als politieke partij om dichter bij de macht te komen, dan heb je belang bij veel minder betwiste verkiezingen – waarin niets unieks en geen heel belangrijke onderwerpen worden besproken. Als je dan verliest, heeft niemand het gevoel dat er echt een grote politieke verandering heeft plaatsgevonden. In zo’n context trekken burgers zich terug uit het maatschappelijk middenveld: ze keren ze zich tot de privésfeer en zijn weinig politiek betrokken. Hierdoor vormt zich wat Mair een ‘leegte’ noemt tussen burgers en de staat. Vanuit het perspectief van politici is het ingewikkeld om over deze leegte heen te regeren, omdat ze niet precies weten wat de mensen willen. Mensen lijken hun meningen en hun voorkeuren voor bepaalde politieke partijen steeds te veranderen. Politiek wordt giswerk. Mair noemt dit ‘de crisis van de partijdemocratie.’’
Mair’s boek hierover, Ruling the void, werd bijna tien jaar geleden uitgegeven. Wat is de continuïteit in zijn analyse? ‘Er is nog steeds sprake van een breuk in de relatie tussen de samenleving en de staat. Die breuk komt voort uit het verval van het partijstelsel dat maatschappelijke conflicten vertaalde naar concurrentie tussen politieke partijen. Denk aan de conflicten tussen protestanten en katholieken, socialisten en conservatieven, communisten en liberalen. Die vormden ook het dagelijks leven van mensen. Voor zover dit stelsel niet meer bestaat, is er sprake van een serieuze, aanhoudende en langdurige malaise.’
Met andere woorden: Bickerton ziet een ineenstorting van wat hij de ‘ideologische logica’ van de politiek noemt. ‘Er was een manier van politiek bedrijven die diep verbonden was met een ideologische strijd’, legt hij uit, maar die is ‘verwelkt. ‘Dit heeft de linkse partijpolitiek meer geraakt dan de rechtse partijen, want juist voor de linkse massapartijen was hun ideologie hun definiërende eigenschap. De centrum en centrumrechtse partijen waren altijd al meer pragmatisch.’
De nieuwe politieke logica van het ’technopopulisme’
Voortbouwend op deze diagnose van de malaise van partijen en ideologieën, is Technopopulism vervolgens geen analyse van wat verloren is gegaan. In tegendeel, de auteurs stellen dat een crisis een signaal is van een transitie, van een transformatie van de logica van politiek bedrijven. ‘Politiek gaat tegenwoordig over iets anders. Als je vandaag de dag deelneemt aan verkiezingen en je gebruikt de linkse, ideologische taal uit 1970, dan is niemand in je geïnteresseerd. Een nieuwe manier van uitdrukken is dominant geworden, één die niet bepaald ideologisch is.’ Volgens Bickerton en Ivernizzi Accetti bestaat deze nieuwe vorm van uitdrukken uit een beroep op het volk (populisme) en een beroep op competentie (technocratie). Deze twee ‘appels’ zijn de dominante basis geworden voor concurrentie tussen politieke partijen, beargumenteren ze. Enerzijds zijn populisme en technocratie twee extremen vormen van politiek bedrijven. In politieke debatten fungeren zij dan ook vaak als elkaars tegenpolen. Maar anderzijds vinden de auteurs dat de twee vormen ook op elkaar lijken. Populisme en technocratie beweren namelijk beiden toegang te hebben tot een bepaald soort waarheid. Waar populisten claimen toegang te hebben tot de ‘wil van het volk’, claimen technocraten toegang te hebben tot de wetenschappelijke ‘waarheid’ of de waarheid van experts. Het resultaat is dat vandaag de dag politieke partijen voornamelijk de concurrentie met elkaar aangaan op basis van verschillende claims op waarheid en competentie. Dat is wat Bickerton en Ivernizzi Acetti de ‘technopopulistische logica’ noemen.
Vanuit historisch perspectief, in hoeverre is de dominantie van de technopopulistische logica in de politiek onvermijdelijk geweest? ‘Ik denk niet dat het onvermijdelijk is. En het hoeft bovendien niet zo belangrijk te zijn als het geworden is. Politiek kan gaan over het centrale conflict tussen verschillende wereldbeelden. Lange tijd heeft dat conflict centraal gestaan in onze democratische systemen, te beginnen bij de late jaren 1890. Het begon echt grip te krijgen op ons politiek stelsel toen de socialistische massapartijen ontstonden. De periode tussen de wereldoorlogen was heel onstabiel, maar na de Tweede Wereldoorlog werd het stelsel stabieler. En dan, na de wijdverspreide opstanden van 1968, begint de transitie weg van deze ideologische logica naar een meer technopopulistische logica.’
De geschiedenis van D66 lijkt goed binnen dat narratief te passen. De partij is in 1966 opgericht, primair om te breken met de rigide ideologieën van die tijd. ‘De Nederlandse historische ervaring is een belangrijke. Wetenschappers zien de Nederlandse variant van het oude stelsel vaak als modelvoorbeeld van segmentatie. De zuil waar je toe behoorde, bepaalde niet alleen de partij waar je op stemde, maar ook de krant die je las of de school waar je heen ging. De transitie weg van een stelsel dat zo stevig verankerd was, is enorm. De structurele veranderingen in de Nederlandse samenleving suggereren dus dat Nederland een sterke casus is voor de aanwezigheid van de technopopulistische logica. Maar het is belangrijk om te begrijpen dat technopopulisme niet toebehoort aan één persoon, het is niet de eigenschap van één persoon. Waarschijnlijk bezitten alle politieke partijen bepaalde elementen van technopopulisme.’
Is de technopopulistische logica echt zo alomtegenwoordig? In Nederland hadden best wat mensen hoge verwachtingen dat de pandemie tot een meer ideologisch ingestoken politiek debat zou leiden. ‘Natuurlijk zijn er ook uitzonderingen, momenten waarop de samenleving wel werd gemobiliseerd rondom bepaalde thema’s. Ik was in het Verenigd Koninkrijk tijdens de Brexit-campagne. Het voelde alsof politiek opeens wat begon te betekenen, op een manier waarop dat niet het geval was geweest in de jaren 1990 en 2000. Maar dat was van korte duur. Toen Jeremy Corbyn in 2015 het leiderschap van de Britse Labour Party won, gaf hij een goed voorbeeld van hoe de linkse ideologie nieuw leven ingeblazen kan worden in een anti-ideologisch tijdperk. De Corbyn-campagne was aantrekkelijk, mensen raakten echt betrokken. Maar de het was ook een totale bubbel. Hoewel mensen er echt in geloofden, sloot het niet aan bij wat mensen van de arbeiderspartij daadwerkelijk stemden. Dus ik denk dat je ideologie niet echt kunt terugbrengen zolang de samenleving niet anders ingericht is.
‘Uitwegen’ uit het technopopulisme
Hoewel Bickerton liever spreekt van een ‘malaise’ dan van een volledige crisis van de democratie, volgt uit de analyse in Technopopulism dat de technopopulistische logica van politiek bedrijven ‘slecht is voor de kwaliteit van huidige democratische regimes[1]’. Als de politiek gedomineerd wordt door verschillende claims op de waarheid en op competentie, kan oppositie immers makkelijk weggezet worden als illegitiem. Politici vallen elkaar dus persoonlijk aan en stellen elkaars motivatie, draagvlak en eerlijkheid ter discussie[2]. Daarnaast gaat de politiek steeds minder over ‘wat er moet gebeuren’ in termen van beleidstoezeggingen en ‘steeds meer over wie doet het, hoe het gebeurt en uiteindelijk dat er iets wordt gedaan’ – wat dat dan ook mag zijn. De auteurs stellen daarom dat de politiek zowel ‘diep confronterend’ als ‘onbeduidend’ is geworden[3]. Dit maakt uiteindelijk de politieke onvrede groter. ‘Op dit moment volg ik de Franse presidentiële campagne op de voet’, vertelt Bickerton. ‘Nieuwe individuen zijn opgestaan, waaronder ook zeer extreme politici. Maar de campagne vindt geen aansluiting met Frankrijk. Er is een enorme kloof tussen het zeer gepolariseerde partijstelsel en het dagelijks leven van mensen.’
Hoe komen we hieruit? ‘Een manier zou kunnen zijn om de positie van lokale activisten binnen politieke partijen te versterken, door politieke partijen te democratiseren. Tegenwoordig is het electoraat steeds vaker hoogopgeleid. Politicologen en sociologen ontdekten dat burgers veel minder geneigd zijn om toe te geven aan hiërarchische structuren. En toch heeft de politieke partij doorgaans nog steeds een zeer hiërarchische structuur: je begint met het bijwonen van vergaderingen, volgt aanwijzingen op lokaal niveau, en probeert dan jezelf omhoog te werken. Zeker voor de jongere generatie is dat nogal onaantrekkelijk. Om hier een antwoord op te vinden hebben verschillende socialistische partijen bijvoorbeeld geprobeerd om de positie van de mensen onderaan de hiërarchische ladder te versterken. Er zijn veel manieren om dat te doen. Maar het is aan politieke partijen zelf om die uit te vinden; van buitenaf kunnen we ze niet veranderen.’
Wat zou het teweegbrengen als we de positie van lokale activisten binnen partijen versterken? ‘Het is belangrijk om te beseffen dat wat ik hier omschrijf geen eindpunt is. Versterking van het tussenniveau van de organisatie van politieke partijen is een instrument. Het is bedoeld om iets te bereiken, namelijk de grotere ideologische differentiatie tussen politieke partijen. Als je zou nadenken over hervormingen binnen D66, dan gaat het niet (alleen) om een interne democratische partij als doel op zich. Verlies niet uit het oog dat je veranderingen wil doorvoeren om een veel grotere mate van ideologische differentiatie te bewerkstelligen. Dit is hoe dat gebeurt. Uit onderzoek blijkt dat het leiderschap van partijen belang heeft bij een gematigd verkiezingsprogramma. Hun primaire doel is immers om een positie in het kabinet te bemachtigen, en met een gematigd programma is de kans groter dat je de gemiddelde kiezer binnenhaalt. Activisten hebben een stuk minder belang bij gematigdheid. Natuurlijk willen ook zij met hun partij de verkiezingen winnen, maar of de partij wint of verliest maakt voor hen niet het verschil uit tussen een ministerspost en lege handen. Voor de activisten gaat het veel meer om de ideeën: daar investeren ze hun tijd in. Dus als je de activisten als groep in de partij sterker maakt door ze meer invloed te geven op het partijprogramma, dan geef je de partij misschien ook wat meer ideologische identiteit. Dat staat of valt natuurlijk bij de mate waarin deze groep ideologisch is ingesteld. Zijn de activisten meer ideologisch gedreven? Dat is zeker niet gegarandeerd het geval.’
Het glas halfvol of halfleeg
Partijen en politici die volgens Bickerton verankerd zijn in de technopopulistische logica, claimen zelf voor democratisering te staan. De Franse president Emmanuel Macron, leider van de politieke beweging En Marche, organiseerde bijvoorbeeld een Burgerconventie voor het Klimaat in 2019 en 2020 en was groot voorstander van de Conferentie over de Toekomst van Europa die momenteel loopt.
Wat is het verschil tussen dergelijke initiatieven en jouw suggesties? ‘Ik merk dat ik erg wantrouwend sta tegenover dergelijke experimenten. Ik geloof in politieke partijen als vertegenwoordigers van democratische politiek. Niets kan de zuivere onbepaaldheid van het stembiljet, van de stem, nabootsen. Tijdens de verkiezingen is het aan mensen om een keuze te maken. Geen enkel ander experiment is rond dit principe georganiseerd. De kans op een ontwrichtend resultaat is zo goed als nihil.’
Voorstanders van burgerfora wijzen op succesvollere voorbeelden, zoals de Ierse Constitutionele Conventie, die onder meer resulterende in het wettelijk homohuwelijk. ‘Ja, Ierland is een interessante casus vanwege de specifieke aard van het partijstelsel. Het is één van de landen die sinds 1990 het meest zijn veranderd, zowel in sociaal als economisch opzicht. Maar deze veranderingen zijn nooit vertaald naar het Ierse partijstelsel. Ik kan het daarom wel waarderen dat er in Ierland, maar ook in andere landen, pogingen zijn gedaan om tot veranderingen te komen buiten het oude partijstelsel om. Sommige van de meest ontwrichtende en onverwachte momenten in de Europese politiek van de afgelopen dertig jaar hebben via referenda plaatsgevonden. De Franse en Nederlandse referenda over de Europese Grondwet in 2005 zijn heel invloedrijke momenten geweest; die hadden nooit kunnen plaatsvinden via het partijstelsel of via de gebruikelijke parlementaire kanalen. Maar tegelijkertijd zie ik niet in hoe dit geïnstitutionaliseerd zou kunnen worden. Per saldo ben ik er dus voorstander van om binnen partijstelsels te werken.
Is het glas halfvol of halfleeg? ‘Dat is een moeilijke vraag. Als je perspectief is dat er boeiende dingen gebeuren in de politiek – zoals de burgerfora en de conventies – dan zou ik zeggen dat het glas halfleeg is. Maar als je perspectief is dat de politiek geen zin heeft, dan zou ik zeggen dat het glas halfvol is. Sommige van mijn vrienden dachten dat er een burgeroorlog zou uitbreken in de Verenigde Staten. Sommigen geloven nog steeds dat het systeem aan het instorten is. Maar dat zie ik niet gebeuren. Er is veel bewijs dat de democratische politiek wel kan werken. Het werkt via de stembus.’
Christopher Bickerton is professor moderne Europese politiek aan University of Cambridge en auteur van onder andere Technopopulism: The New Logic of Democratic Politics (Oxford University Press, 2021, coauteur met Carlo Invernizzi Accetti).
Afke Groen is wetenschappelijk medewerker van de Mr. Hans van Mierlo Stichting en hoofdredacteur van Idee.
Dirk-Jan van Vliet is liaison lokale politiek & vereniging bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
[1] Dit citaat staat op pagina 14 in Technopopulism
[2] Zie pagina 11.
[3] Zie pagina 12.