De partij is dood, leve de partij!
Door Martijn Visser
D66 is deels een product van kritiek op de politieke partij. De auteurs van het Appèl moesten ‘helaas’ concluderen dat zij alleen wat konden doen aan de ‘ernstige devaluatie’ van de democratie door een politieke partij op te richten. Uit alles spreekt dat zij dat liever niet hadden gedaan. ‘Wij zijn geen politici’, zo drukten ze de ongeruste lezer op het hart. Hans van Mierlo stelde het liefst ieder jaar het bestaansrecht van D66 ter discussie, want wanneer het systeem tot ‘ontploffing’ was gebracht kon de partij zich beter opheffen. Aan de politieke partij kleefde voor deze bestormers van het bestel de weinig revolutionaire connotatie van een gezapig conformisme. De partij leek vooral een noodzakelijk kwaad.
Partijkritiek is van alle tijden, maar de partij zelf heeft wel degelijk vele gedaantewisselingen ondergaan. Deze ontwikkeling is uitgebreid beschreven in de literatuur. De hedendaagse democratie is ondenkbaar zonder politieke partij, maar dat is niet altijd zo geweest. De negentiende-eeuwse liberalen die het Nederlandse politieke bestel vormgaven, zagen het parlement vooral als een verzameling van onafhankelijke vertegenwoordigers. Zij zouden op grote afstand van het volk moeten staan om als een ‘aristocratie des verstands’ het algemeen belang te kunnen dienen: ‘Een vrijgekozen volksvertegenwoordiging (…) zonder eenigen band met de kiezers’, aldus Thorbecke. Partijdigheid werd daarom lange tijd gezien als politieke doodzonde. Het zou de politicus corrumperen en de maatschappij verdelen. Niet voor niets schittert de partij nog altijd door afwezigheid in onze Grondwet: in theorie kan de democratie prima zonder.
Van kaderpartij naar kartelpartij
Maar de praktijk is altijd anders dan de theorie. Al in de beginjaren van de parlementaire democratie ontstonden vrij snel losse samenwerkingsverbanden. Dit waren ‘kaderpartijen’ van notabelen met eenzelfde visie op het algemeen belang – liberaal, confessioneel, conservatief – die bij elkaar steun zochten in het parlement, maar daarbuiten weinig waren georganiseerd. Dit veranderde definitief met de uitbreiding van het kiesrecht. Grote groepen burgers ontwikkelden een politiek bewustzijn en konden worden gemobiliseerd om te stemmen. Het resultaat was de massapartij: goed georganiseerde verenigingen met een grote en actieve ledenbasis, een duidelijke ideologische afbakening en stevig geworteld in de maatschappij via aanverwante organisaties. Deze partijen opereerden niet langer in naam van het nationale belang, maar vertegenwoordigden een deelbelang van de samenleving.
Vanaf de jaren 1960 beweegt de politieke partij zich echter weer van de maatschappij richting de staat. De ontzuiling van de samenleving, de opbouw van de verzorgingsstaat, de ontwikkeling van de massamedia en de politieke en sociale verworvenheden van het moderne individu maakten dat de duidelijk gedefinieerde sociaalmaatschappelijke basis van de massapartij wegviel. Nu het traditionele electoraat was vervaagd, ontwikkelden partijen zich tot zogeheten ‘catch-all partijen’. Zij zagen zich genoodzaakt zoveel mogelijk groepen in de samenleving aan te spreken. Deze focus op electoraal gewin gaat hand in hand met een afzwakking van het ideologische karakter van de partij: hoe onbepaalder het programma hoe meer mensen zich erin kunnen vinden. Niet langer ‘principe-gedreven’ maar ‘electoraal-gedreven’ wint de op campagne gerichte politieke partij zo aan belang, ten koste van de op participatie en representatie gerichte politieke vereniging.
Omdat partijen hun actieve ledenbasis zagen slinken en hun campagnebudgetten zagen groeien, werden de contributiegelden steeds ontoereikender voor de financiering van de partij. Het gevolg was een groeiende afhankelijkheid van overheidssubsidie, die de laatste decennia enorm is toegenomen: van 180.000 euro in 1972, naar 5 miljoen euro in 1999, naar 17 miljoen euro in 2017. Partijen raakten hierdoor steeds meer gehecht aan de staat en steeds minder afhankelijk van hun leden, die hun invloed daardoor zagen afnemen. Politicologen als Richard Katz en Peter Mair hebben erop gewezen dat deze trend zich vanaf de jaren 1980 en 1990 heeft doorgezet in de richting van zogenaamde kartelpartijen, die niet langer een schakel zijn tussen burger en bestuur, maar zelf onderdeel zijn geworden van de staat. Net als andere overheidsfuncties verlenen deze partijen ‘een dienst’ aan de kiezer door ‘verantwoordelijkheid te nemen’ voor het bestuur. Als regeringspartij of als ‘constructieve oppositie’ vertegenwoordigen ze niet primair de burger maar het overheidsbeleid. De focus van deze partijen ligt op technocratisch bestuur, doelmatig beleid, en behaald resultaat, waardoor ze steeds meer op elkaar gaan lijken. Ontworteld zweeft de partij zo mee met de kiezer, die daardoor feitelijk steeds minder te kiezen heeft.
Het functieverlies van de moderne partij
De gedaanteverwisseling van de politieke partij – van notabelenpartij, massapartij, catch-all partij naar kartelpartij – heeft verregaande gevolgen gehad voor de functies van de partij in het maatschappelijke en politieke speelveld. Grofweg zijn er drie functies te onderscheiden. Ten eerste heeft de partij een rekruteringsfunctie in zoverre ze verantwoordelijkheid draagt voor de werving en selectie van volksvertegenwoordigers en kandidaten voor politiek bestuur. Ten tweede heeft de partij een programmeringsfunctie waardoor de partij een ideologisch profiel uitdraagt dat de relevante belangen en waarden verenigt in een visie op de samenleving. Ten derde heeft de partij een mobilisatiefunctie door maatschappelijke problemen te agenderen, kiezers te engageren voor de politiek en burgers te socialiseren binnen het verenigingsleven. De partij vormt zo idealiter de verbindende schakel tussen burger en bestuur.
Sinds de politieke partij zich heeft ontwikkeld van een maatschappelijk gewortelde vereniging naar een semi-overheidsorgaan is er sprake van functieverlies op alle drie de fronten. Allereerst hebben politieke partijen steeds meer moeite om geschikte kandidaten te vinden voor politieke ambten, in het bijzonder op lokaal en regionaal niveau. Omdat nog maar 2,8 procent van de kiesgerechtigden lid is van een politieke partij en een zeer klein aantal daarvan daadwerkelijk actief is, wordt de spoeling steeds dunner. Dit heeft simpelweg tot gevolg dat sommige lokale afdelingen door een gebrek aan kandidaten niet meer mee kunnen doen met de verkiezingen. Bovendien verschijnen steeds vaker dezelfde mensen in publieke en politieke functies, wat de legitimiteit van het bestuur niet ten goede komt.
In hun concurrentie om de zwevende kiezer en met hun focus op pragmatisch bestuur zijn de gevestigde partijen in ideologisch opzicht steeds meer op elkaar gaan lijken. In de beeldvorming wordt onderlinge rivaliteit graag breed uitgemeten, maar daarachter schuilt vaak het narcisme van de kleine verschillen. Herkenbare, principe-gedreven politiek is zeldzaam geworden en de partij biedt nauwelijks nog ideologische houvast aan de kiezer. Ook de programmeringsfunctie heeft daardoor aan belang ingeboet. De cijfers van het Nationaal Kiezersonderzoek 2021 zijn hiervoor illustratief: 44 procent van de kiezers zag weinig tot geen inhoudelijke verschillen tussen partijen. Deze nivellering werkt politiek extremisme in de hand. Kiezers die echt wat willen kiezen wijken immers sneller uit naar de radicale flanken, waar wel nog een alternatief op de status quo wordt geformuleerd.
Ook als het gaat om mobilisatie, communicatie en socialisatie van de kiezer zien we dat de partij steeds slechter presteert. Het directe contact tussen kiezers en politici neemt toe door het gebruik van sociale media, waardoor de verbindende schakel van de partij wegvalt. Door lage ledenaantallen en vergrijzende afdelingen is de partij als politieke vereniging steeds minder functioneel. Net als veel andere verenigingen hebben partijen moeite met de toegenomen individualisering en informalisering van het sociale leven. Bovendien maakt de burger steeds vaker gebruik van andere maatschappelijke verbanden om zich te organiseren, te lobbyen en problemen te agenderen. Denk aan Extinction Rebellion, Stichting Urgenda, of Kick Out Zwarte Piet. Deze actiegroepen leveren weliswaar geen politici, maar in vergelijking met hun daadkracht en zichtbaarheid lijken klassieke partijen haast rudimentaire organen uit andere tijden.
Nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen
Natuurlijk zien de partijen deze ontwikkelingen niet lijdzaam aan. In zijn oratie over de toekomst van de politieke partij onderscheidt Gerrit Voerman drie reacties op het functieverlies van partijen. Ten eerste, een sterk toegenomen professionalisering van de partijorganisatie en de campagne om meer kiezers aan te trekken. Ten tweede, een toegenomen democratisering om de partij aantrekkelijker te maken voor leden en mensen die lid willen worden. En ten derde, een toegenomen permeabiliseringvan de partij – wat wil zeggen dat de grens tussen partij en samenleving vervaagd. In het bijzonder de rekrutering van personeel en kandidaat-politici vereist in veel gevallen niet langer het partijlidmaatschap; evenmin is dit het geval voor iedereen die betrokken is bij ideologische verdieping. Aan deze drie reacties zou ik nog een vierde toevoegen, namelijk de verpersoonlijking van de partij. Via sociale media communiceert de partij op steeds informelere en directere manier, om zo de drempel voor betrokkenheid laag te houden en onderdeel te worden van de sociale leefomgeving van kiezers en leden.
Het samenspel van deze ontwikkelingen luidt volgens sommigen een volgende fase van de partijevolutie in: de digitale partij of de ‘platformpartij’. Deze partijen hebben vaak een heel losse organisatievorm die primair is geënt op de digitale infrastructuur van sociale media als Twitter, Facebook, Instagram, Telegram en WhatsApp. Onder de belofte van directe democratie en participatie communiceren de politici via deze kanalen intern of extern met hun achterban. Zo maken leden plaats voor volgers. Vaak breidt deze communicatie zich bovendien uit naar speciaal opgezette participatieplatforms of zelfs eigen omroepen. Bekende voorbeelden zijn de Italiaanse Vijfsterrenbeweging, het Spaanse Podemos en allerhande piratenpartijen. In ons eigen land bewegen Forum voor Democratie en de PVV in die richting.
Het herwonnen engagement via deze digitale kanalen lijkt misschien veelbelovend, maar heeft ook een keerzijde. Door de onbemiddelde en afgesloten communicatie vervaagt de grens tussen privésfeer en publiek domein. Waar de ‘analoge’ partij in meer of mindere mate nog onderdeel was van het maatschappelijk middenveld, verdwijnt deze publieke ruimte juist onder invloed van digitalisering. Leden en volgers worden veelal via microtargeting en de fuikfunctie van sociale media ingekapseld in de echokamers van hun eigen gelijk. Dit zorgt voor een verregaande verpersoonlijking van de politiek die daardoor niet zelden een hoog soapgehalte krijgt: privéblunders worden belangrijker dan beleidskeuzes en ideologie maakt plaats voor identiteit. Dit zien we in het bijzonder terug in de typische leiderschapscultus van digitale partijen. Charismatische en masculiene figuren bepalen vaak eigenhandig de partijkoers en zijn door de losse organisatievorm moeilijk ter verantwoording te roepen.
Naast de platformpartij zien we in het partijlandschap ook een hernieuwde populariteit voor een oud fenomeen: de lokale partij. Meer dan achthonderdvijftig lokale partijen kregen bij de afgelopen verkiezingen maar liefst 36,2 procent van de stemmen. En in 94 gemeenten kregen ze zelfs een meerderheid in de raad. Dit is een direct gevolg van de hierboven geschetste ontwikkelingen. Doordat de landelijke partijen steeds meer op elkaar zijn gaan lijken en zich langzaam hebben teruggetrokken uit het maatschappelijk middenveld, ontstaat binnen de lokale politiek ruimte voor initiatieven van onderaf die zich niet voegen naar landelijke partijlijnen en concrete alternatieven kunnen voorstellen. Hoewel de lokale partij weliswaar vaak ontstaat uit onvrede over de gang van zaken in de lokale democratie is het – in tegenstelling tot wat veel mensen denken – toch geen marginaal fenomeen van populistische relschoppers die geen flauw benul van politiek hebben. Het gaat vaak om partijen die al decennia bestaan, professioneel zijn georganiseerd, ruime politieke ervaring hebben en verantwoordelijkheid nemen voor het gemeentebestuur. Zo is de oudste politieke partij van Nederland een lokale partij: Gemeentebelangen Opmeer in West-Friesland, anno 1913.
Partijregulatie?
Overheidsbemoeienis met politieke partijen was lange tijd taboe – de partij was immers een zaak van de burgers. Maar inmiddels is de roep om partijregulatie aan een opmars bezig. Door de toegenomen digitalisering, de alsmaar groeiende partijfinanciën en de mogelijkheid van buitenlandse beïnvloeding is er een breed gedeelde behoefte aan wettelijke regulatie van de politieke partij. Moeten partijen verplicht democratisch worden georganiseerd? Moeten antidemocratische partijen verboden kunnen worden? Welke eisen moeten worden gesteld aan de digitale campagne, microtargeting en de verspreiding van nepnieuws?
Bovenal is het essentieel dat de financiering van politieke partijen beter wordt geregeld. Zo krijgen lokale politieke partijen momenteel geen overheidssubsidie, is beïnvloeding via buitenlandse donaties mogelijk, en is de hoogte van giften niet begrensd. Het is van groot belang om te begrijpen dat dit niet slechts een kwestie van transparantie en belangenverstrengeling is. Ongelijke publieke partijfinanciering en buitenproportionele private partijdonaties creëren per definitie een ongelijk speelveld. De Franse econoom Julia Cagé heeft in recent onderzoek heel mooi laten zien hoe vermogende burgers simpelweg een tweede keer kunnen stemmen met hun portemonnee. Wanneer partijdonaties ook nog eens aftrekbaar zijn van de belasting subsidieert de financiële elite haar private belangen met publiek geld. Dit gaat rechtstreeks in tegen de meest basale principes van onze democratie.
Gelukkig zijn er wetten in de maak die hier paal en perk aan stellen. Op de lange termijn komt er een Wet op de politieke partijen die regelgeving rondom partijorganisatie, partijverbod en digitale camapagnevoering moet vastleggen. En op dit moment behandelt de Tweede Kamer een wijziging van de Wet financiering politieke partijen. Het lijkt erop dat financiering daarmee transparanter wordt en donaties zullen worden begrensd. Toch lijkt een radicale democratisering van de partijfinanciering nog ver weg. Om met Cagé te spreken: waarom geven we alle burgers niet in gelijke mate zeggenschap over de toewijzing van overheidssubsidie, bijvoorbeeld door jaarlijks een vast bedrag aan een partij naar keuze te mogen geven?
Is de partij voorbij?
De filosoof Simone Weil schreef in 1943 een essay ‘Over de algehele afschaffing van politieke partijen’. Hierin betoogde ze dat de partij openlijk is gericht op het uitroeien van ieder gevoel voor waarheid en rechtvaardigheid in de mens. De partij zou zo’n geestdodend conformisme en principeloos opportunisme veroorzaken dat de samenleving beter zonder kan. Maar een moderne democratie zonder politieke partij is moeilijk voor te stellen. Partijen zijn uiteindelijk van essentieel belang voor de bemiddeling tussen burger en bestuur. Ze organiseren het publieke debat, geven ideologische houvast aan de kiezer, engageren de burger voor de publieke zaak, geven een stem aan veronachtzaamde groepen en zijn een publieke verzamelplaats voor burgers met eenzelfde visie op mens en maatschappij. Niet in de laatste plaats dragen ze kandidaten aan voor politieke functies. Veel meer dan een noodzakelijk kwaad zijn partijen een essentieel onderdeel van de democratische infrastructuur.
Maar dat is geen vanzelfsprekendheid. Het feit dat er nog geen geloofwaardig alternatief voor de politieke partij bestaat, betekent niet dat de partij tevreden op haar lauweren kan rusten. Integendeel. Wil de partij méér zijn dan alleen een uitzendbureau voor beroepspolitici zal ze opnieuw aansluiting moeten zoeken bij de samenleving en zich enigszins moeten losweken van de spindoctors, persvoorlichters, lobbyisten en journalisten die de partij nu nog te veel domineren. De partij zal de burger weer wat te kiezen moeten geven met een herkenbaar ideologisch profiel, met ideeën die verder gaan dan standpuntenlijstjes, met een politieke verbeelding die meer te bieden heeft dan de efficiëntste oplossing voor het urgentste probleem. Al het pragmatische polderen ten spijt moet de partij in de kern een compromisloos karakter hebben waar het haar bestaansrecht aan ontleent. Als alles onderhandelbaar wordt, wordt de partij volledig inwisselbaar.
In een samenleving waarin alles politiek is geworden, is het eigenlijk verwonderlijk dat politieke partijen niet beter presteren en burgers de partij niet sneller weten te vinden. Het kan zijn dat in de huidige hyperindividuele samenleving de tirannie van het eigenbelang simpelweg prevaleert boven de organisatie van het collectieve belang. Als politiek te persoonlijk wordt houdt zij op bij de grenzen van het eigen ik. In dat geval ziet de toekomst van de partij er niet rooskleurig uit. Maar wanneer we zien dat de vele crises van deze tijd de burger als nooit tevoren weet te engageren en te verenigen – van klimaatverandering, de coronapandemie tot de Russische invasie van Oekraïne – dan zou het ook kunnen dat we aan de vooravond staan van een wedergeboorte van de politieke partij, mits ze zich opnieuw weet uit te vinden. Laten we het hopen, we hebben haar hard nodig.
Martijn Visser is wetenschappelijk medewerker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting
Literatuur
Zie bijvoorbeeld Richard Katz & Peter Mair (1995) ‘Changing models of party organization and party democracy,’ Party Politics, 1(1), 5-28; André Krouwel (2012) Party transformations in European democracies, State University of New York Press; Gijs Schumacher (2017) ‘The transformation of political parties’. In Philip van Praag (red.) Political science and changing politics, Amsterdam University Press, p. 163-178.
Geciteerd in Ruud Koole (2021) Twee pijlers: Het wankele evenwicht in de democratische rechtstaat, Prometheus 2021, p. 103.
Eindrapport van de Evaluatie- en adviescommissie wet financiering politieke partijen, 2018
Nationaal Kiezersonderzoek (2021) Versplinterde vertegenwoordiging, p. 50.
Zie de boekrecensie van Paolo Gerbaudo, The digital Party: Political organisation and online democracy door Laura de Vries en Luc Brouwers in deze editie van Idee.
Julien van Ostaaijen (red.) (2021) Lokale politieke partijen in de praktijk, Rapport Democratie in
Julia Cagé (2020) The price of democracy: How money shapes politics and what to do about it, Harvard University Press.Zie ook het interview met Cagé in deze editie van Idee.
Simone Weil (2021) Wat is heilig in de mens? De laatste essays, Filosofische Bibliotheek Diotima.
Martijn Visser
Wetenschappelijk Medewerker