Gedurende de jaren zeventig probeerde Jan Terlouw (1931) de jeugd via zijn kinderboeken bekend te maken met politieke kwesties. Dit maakt hem een voorloper van de hedendaagse politisering van jeugdliteratuur. De extreme gevolgen daarvan zien we vooralsnog vooral in Amerika – waar het kinderboek een heus strijdtoneel is geworden van ideologisch conflict. Maar ook in Nederland zien we dat maatschappelijke thema’s als racisme, klimaatverandering en gender steeds vaker centraal staan in de jeugdliteratuur. En omgekeerd worden kinderboeken vaker onderwerp van politiek debat, zoals gebeurde toen kinderboekenschrijver Pim Lammers in 2023 werd bedreigd vanuit extreemrechtse hoek nadat er Kamervragen over seksuele thema’s in zijn werk werden gesteld.
In het licht van deze ontwikkelingen is het werk van Jan Terlouw een interessante casus. Is het mogelijk een politiek kinderboek te schrijven zonder dat het wordt gezien als indoctrinatie of een verkapt partijprogramma voor de jeugd? En welke politieke kwesties lenen zich überhaupt voor een kinderboek? Zoals we zullen zien is het schrijverschap van Terlouw een product van zijn tijd: het zijn de politieke kwesties van de jaren zeventig die we terugzien in zijn kinderboeken. Deze geëngageerde jeugdliteratuur is zelf ook exemplarisch voor de wijze waarop de samenleving destijds sterk gepolitiseerd raakte: zo werden onderwijs en opvoeding in deze tijd onderwerp van politiek debat en kreeg de jeugd een maatschappelijke rol en verantwoordelijkheid toegedicht.
In wat volgt laten we eerst zien hoe Terlouws schrijverschap zich ontwikkelde. Terlouw navigeerde weliswaar behoedzaam tussen zijn rollen als schrijver en politicus, maar het lukte niet altijd die twee gescheiden te houden. Aan de hand van Koning van Katoren gaan we nader in op de manier waarop zijn schrijverschap verstrengeld raakte met zijn politiek.
Succesvol schrijver tegen wil en dank?
Toen Terlouw als veertigjarige zijn entree maakte in de politiek had hij al een carrière als natuurwetenschapper achter de rug, met meerjarige onderzoeksverblijven in de Verenigde Staten en Zweden. Zijn schrijverschap begon nagenoeg tegelijkertijd: zijn eerste kinderboeken verschenen kort na elkaar, in 1970 en 1971. In diezelfde periode werd Terlouw eerst D66-fractievoorzitter in de Utrechtse gemeenteraad, en daarna Tweede Kamerlid voor D66. Die dubbele loopbaan van politicus én schrijver was voor Terlouw soms ingewikkeld. Bang dat zijn kersverse collega-politici hem als kinderboekenschrijver niet serieus zouden nemen, overwoog hij onder een pseudoniem te publiceren. En toen zijn boeken eenmaal in de prijzen vielen, vroeg hij zich omgekeerd af of dat niet kwam omdat hij een bekend politicus was.
Terlouws politieke blitzcarrière – van gemeenteraadslid in 1970 tot fractievoorzitter en politiek leider van D66 in 1973 – kwam voor velen als een verassing, maar zijn schrijverschap was naar eigen zeggen het meest onvoorziene wat hem is overkomen. Meermaals heeft hij zich laten ontvallen dat niets erop wees dat het schrijven in hem zat, dat hij lange tijd zelfs helemaal niet van schrijven hield, en dat hij zich altijd heeft verbaasd over het succes van zijn boeken. Deze persoonlijke mythe van de schrijver tegen wil en dank verdient echter nuancering: volgens Terlouws echtgenote Alexandra Terlouw-van Hulst – op latere leeftijd zelf ook schrijver en vertaler – schreef hij van kinds af aan cabaretteksten, toneelstukken en verhalen. Bovendien vertelde hij zijn kinderen jarenlang na het eten zelfverzonnen verhalen. Het was uiteindelijk na langdurig aandringen van Alexandra dat Terlouw deze verhalen op papier zette. Dat resulteerde in 1970 in zijn debuut Pjotr: Vrijwillig verbannen naar Siberië.
Na deze eersteling volgde een groot en veelzijdig oeuvre, maar het waren uiteindelijk de kinderboeken die Terlouw een plek in de literaire canon van Nederland bezorgden. Klassiekers als Oorlogswinter (1972) en Oosterschelde windkracht 10 (1976) werden honderdduizenden keren verkocht en waren generaties lang van invloed op de collectieve verbeelding van het bezette Nederland en de Watersnoodramp. Koning van Katoren (1971) is met 20 vertalingen, 69 drukken, een Gouden Griffel en tientallen bewerkingen voor toneel en musical misschien wel Terlouws bekendste werk. De manier waarop hij actuele maatschappelijke kwesties verpakte in een spannend sprookje met een sterke moraal was nieuw voor die tijd en werd een groot succes.
Die moraal loopt als een rode draad door Terlouws oeuvre. Veel van zijn boeken kwamen voort uit wat Terlouw – als domineeszoon het preken met de paplepel ingegoten – later zijn ‘pedagogisch complex’ noemt: zijn verhalen onderwijzen, moraliseren en sporen de lezer aan tot burgerschap. Zijn hoofdpersonen zijn dan ook vroeg volwassen, daadkrachtig, optimistisch en oplossingsgericht; ze worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid en krijgen morele dilemma’s voorgeschoteld die hun persoonlijke belangen ontstijgen. Oorlogswinter, waarin de zestienjarige Michiel tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken raakt in het ondergrondse verzet en daar de grenzen tussen goed en kwaad ziet vervagen, is hiervoor exemplarisch. In een interview uit 2013 merkte Terlouw hierover het volgende op:
Natuurlijk moet een jeugdschrijver altijd een spannend verhaal schrijven, de vorm moet goed zijn, want anders wordt het niet gelezen. Maar tegelijkertijd moet er ook onderhuids iets worden overgedragen: de moraal. Dat mijn boeken moralistisch zijn is logisch: de essentie van het leven is toch moraal, de keuzes die je maakt tussen goed en kwaad? Dit is de essentie van alle literatuur, niet zozeer een morele opvoeding maar de opdracht: Jongens denk nou na!
Kinderboekenschrijvers bekommeren zich van oudsher om de morele opvoeding van de jeugd, maar bij Terlouw kreeg dit in het bijzonder een duidelijke maatschappelijke en zelfs politieke dimensie. Hij liet zien dat er voor jongeren een maatschappelijke rol is weggelegd en wilde ze met zijn boeken ‘helpen opgroeien tot vrije mensen’. En daarvoor moesten ze vertrouwd raken met de politieke kwesties van hun tijd. Er is geen beter voorbeeld om dat te illustreren dan zijn bekendste kinderboek: Koning van Katoren.
Pragmatisme in Koning van Katoren
Koning van Katoren (1971) is een maatschappijkritisch sprookje en verhaalt van de zeventienjarige Stach die koning wil worden van fantasieland Katoren. Sinds de oude koning is overleden – op de dag dat Stach werd geboren – staat het land onder incapabel bewind van zes ministers die van geen wijken weten. Als Stach de ministers vraagt wat hij moet doen om koning te worden, wordt hij in eerste instantie afgewimpeld. Maar als hij vertelt dat hij alle kranten van zijn verzoek heeft ingelicht en dat ‘een legertje journalisten voor de paleispoort’ nieuwsgierig is naar het antwoord van de ministers, wordt duidelijk dat ze met een geduchte tegenstander te maken hebben. Ze geven Stach daarna zeven ogenschijnlijk onmogelijke opdrachten, die hij uiteraard stuk voor stuk met succes volbrengt, zodat hij aan het slot door het volk van Katoren tot koning wordt uitgeroepen.
Het succeselement van het boek zijn de opdrachten die Stach krijgt. Bijna allemaal verwijzen ze naar problemen die speelden in het Nederland van die tijd. Zo stond het oorverdovende geschreeuw van de ‘vogels van Decibel’ voor toenemende geluidsoverlast, een actuele kwestie vanwege de aanleg van de Buitenveldertbaan of ‘Bulderbaan’ op Schiphol. Met de ‘granaatappelboom van Wapenfelt’ bekritiseerde Terlouw de nucleaire wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De ‘draak van Smook’ is zo vervuilend dat de inwoners van de stad altijd binnen moeten zitten, waardoor ze constant aan het werk zijn en niemand meer gelukkig is, waarmee Terlouw milieuvervuiling en het daaraan verbonden kapitalisme problematiseerde. Met de ‘schuifelende kerken van Uikumene’ stelde Terlouw de richtingenstrijd van religies ter discussie en verbeeldde hij de schade die dogmatisch geloof kan veroorzaken. En het probleem van de ‘knobbelneuzen van Afzetterije’ was een kritiek op de macht van de farmaceutische industrie en de wijze waarop het algemeen belang – de gezondheidszorg – werd misbruikt voor persoonlijk gewin.
De populariteit van het boek en de manier waarop deze en andere problemen stap voor stap werden afgehandeld, maakte dat het kersverse Kamerlid Terlouw al snel de vraag kreeg of dit boek de kinderversie was van het D66-programma. Dat is niet raar, want Stach streed precies voor de waarden waar D66 zich in 1971 mee profileerde: behoorlijk bestuur, onafhankelijke journalistiek, milieubewustzijn, een gezonde leefomgeving, vrede, sociale rechtvaardigheid. Toch was Terlouw opvallend terughoudend over die overeenkomsten; in een interview met Utrechts Nieuwsblad deed hij het haast af als toevalligheid:
Nou ja, ik heb ideeën over de maatschappij, democratie, defensie, milieu. Het is logisch dat je wanneer je een maatschappijkritisch boek schrijft, je eigen ideeën over hoe de maatschappij moet zijn in je boek verwerkt. Tenslotte ben ik een D’66’er in hart en nieren en ik ben ook nog schrijver.
Terlouw probeerde de rollen duidelijk gescheiden te houden. Ook later nog, in een interview waarin Katoren ter sprake kwam, zei hij dat ‘het geen wonder [is] dat de opvattingen van de fractievoorzitter van D66 in een politiek getint boek van zijn hand hetzelfde overkomen. Maar het is geen vertaling van het programma. Ik heb het er echt niet bijgehaald.’ Reden voor deze terughoudendheid is wellicht dat Terlouw vreesde voor de vluchtigheid van zijn boeken als ze te politiek werden gelezen. Hoewel de strijd van Stach onmiskenbaar was ingegeven door het politieke debat van de jaren zeventig, meende Terlouw jaren later juist dat het de tijdloosheid van die problemen waren die zijn boek tot een succes maakte:
Ik heb heel bewust geprobeerd om nooit een boek te schrijven over een voorbijgaand probleem – een tijdelijk, modistisch probleem. Ik heb altijd universele problemen aangesneden die niet binnen afzienbare tijd zullen worden opgelost. Ik denk dat mijn boeken daardoor nog steeds gelezen worden.
Maar nog veel meer dan inhoudelijke problemen zelf, zijn de wijze waarop ze worden opgelost typisch voor de politiek van D66 en Terlouw. Stach is op zijn reis door Katoren overal de nieuwkomer en hij pakt problemen steevast op een zakelijke en praktische manier aan – soms op het overdrevene af. Bij ieder nieuw probleem bezoekt hij eerst de burgemeester van het betreffende stadje om zich te informeren. Als de burgemeester hem vertelt dat het probleem onoplosbaar is, is het telkens zijn optimistische en onbevangen blik die hem de oplossing aanreikt:
‘Ik denk,’ zegt Stach bedachtzaam, ‘dat ik me nog niet blindgestaard had op het probleem. De mensen in zo’n stad hadden altijd van kind af aan geloofd dat er geen oplossing bestond. Ik kwam er fris in. Ik begin altijd aan te nemen dat er wel een stuk of tien oplossingen zullen bestaan.’
Stach belichaamde met deze aanpak de ondogmatische politiek waarop D66 zich in deze tijd graag liet voorstaan. Ook de aard van de maatschappelijke kwesties in Katoren is veelzeggend: het zijn bijna allemaal externe problemen, die de inwoners van Katoren overvallen en waar ze aan zijn overgeleverd. De problemen zijn niet het gevolg van een belangenconflict, een machtsstrijd of een kwestie van verschillende normen en waarden; ze worden niet door de mensen zelf veroorzaakt, maar komen meestal door een ongelukkige samenloop van omstandigheden waar de inwoners zich bij neerleggen. Het idee dat politiek erom draait de juiste mensen met de juiste kennis van zaken problemen te laten oplossen, is opnieuw tekenend voor het pragmatische en zakelijke beeld van D66.
‘Hij vertelt weer sprookjes!’
Voor Terlouw werd de worsteling tussen zijn beide rollen gedurende de jaren zeventig steeds groter, naarmate zijn bekendheid als politicus toenam. Niet alleen werd hij soms beticht van heimelijke politieke motieven in zijn boeken, maar hij werd soms ook als politicus aangevallen op zijn schrijverschap. Regelmatig werd hem verweten dat hij te veel zou blijven hangen in de fictieve wereld van zijn kinderboeken. Tekenend was de uithaal van Marcus Bakker, fractieleider van de Communistische Partij Nederland: ‘Voorzitter, hij vertelt weer sprookjes!’
Terlouw bracht die worsteling zelf als volgt onder woorden: ‘Ik ben bang dat ik boeken verkoop op mijn populariteit als politicus. En ik ben ook bang dat ik het verwijt zou krijgen dat ik politiek bedrijf via de kinderen. Ik vind het niet koosjer meer.’ Misschien is het daarom niet verwonderlijk dat Terlouw pas in 1983, na zijn vertrek uit politiek Den Haag, weer een jeugdboek schreef. Achteraf bezien lijken deze zorgen niet helemaal terecht: zijn kinderboeken hebben de politieke kwesties waar zij uit voortkwamen ruimschoots overleeft en zijn Terlouws politieke carriere ontstegen. Terlouw leek zich dat later ook te realiseren:
Misschien is toch het belangrijkste wat ik gedaan heb boeken schrijven voor de jeugd, waarin het centrale thema is: loop niet om de problemen heen. Ik denk dat dat in al mijn boeken te vinden is en dat is ook misschien wat me het langst zal overleven, want ach, over een poosje weet niemand meer dat ik ooit bestaan heb hoor. Politiek is vluchtig, boeken blijven nog een beetje.
Jasper Dekker is promovendus bij het Instituut voor Geschiedenis aan de universiteit Leiden en oud-medewerker van de Mr. Hans van Mierlo Stichting. Martijn Visser is wetenschappelijk medewerker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
Verder lezen
Joep Boerboom. Jan Terlouw. Jeugdboekenheld op het Binnenhof. Boom, 2016.
Remieg Aerts, Coen Brummer en Gertjan Schutte (red). Machtswoorden: Over schrijverschap en politiek in Nederland. Prometheus, 2024.
Jan Terlouw en het politieke kinderboek in de jaren zeventig
‘Politiek is vluchtig, boeken blijven nog een beetje’

Beeld: Herman Wouters
Jan Terlouw is misschien wel de enige Nederlandse politicus die een plek in de literaire canon heeft gekregen. Klassiek geworden kinderboeken als Oorlogswinter en Koning van Katoren worden nog altijd veel verkocht en gelezen. Maar hoe verhield dit schrijverschap zich eigenlijk tot Terlouws politieke carrière? Jasper Dekker en Martijn Visser schreven hierover een bijdrage voor het recent verschenen boek Machtswoorden: Over schrijverschap en politiek in Nederland, onder redactie van Remieg Aerts, Coen Brummer en Gertjan Schutte. Onderstaand artikel is een sterk verkorte en licht gewijzigde versie van hun bijdrage.
Door Jasper Dekker & Martijn Visser