Interview Annelien de Dijn
‘We choose freedom’, zegt Kamala Harris in haar eerste campagnevideo. Maar wat betekent vrijheid eigenlijk? Hoogleraar moderne politieke geschiedenis Annelien de Dijn laat in haar werk steevast zien dat ons hedendaagse begrip van vrijheid een relatief modern verschijnsel is. Tot voor halverwege de negentiende eeuw, keken mensen fundamenteel anders tegen vrijheid aan: vrijheid als democratie. In het kader van de serie essays over de sociaal-liberale kernwaarden vrijheid, gelijkheid en democratie, spraken we met de Dijn. Het interview vormt een tweeluik met ons gesprek met Josette Daemen.
Door Dirk-Jan van Vliet & Emma Swaters
Wat is vandaag in het westen het dominante idee van vrijheid?
‘Vrijheid wil vandaag voor de meeste mensen zeggen dat je zelf je eigen koers kan bepalen. Er is niks mis met die definitie, maar we leven nu eenmaal in een samenleving met anderen. In je eentje kan je niet in je levensonderhoud voorzien. De vraag naar vrijheid wordt ingewikkeld als het gaat over vrijheid in een politieke context. Hoe kan je vrij zijn in een samenleving met andere mensen die ook hun eigen koers willen kunnen bepalen? Het traditionele liberale, klassiek liberale antwoord op die vraag is: je bent vrij in een samenleving met anderen als je zoveel mogelijk kan doen wat je wil en de overheid zo klein mogelijk is. Zo maximaliseer je de vrijheid van elk individu.’
Vrij ben je als je onafhankelijk bent van instanties buiten jezelf, van de overheid.
‘Ja, als je zelf de koers kunt bepalen. Die manier van denken over vrijheid werd door Isaiah Berlin omschreven als ‘negatieve vrijheid.’ De klassieke kritiek op dit negatieve vrijheidsbegrip is: hoe vrij ben je om zelf je eigen koers uit te stippelen als allerlei randvoorwaarden niet vervuld zijn? Hoe vrij ben je om te beslissen of je rookt of niet rookt als allerlei bedrijven financiële prikkels hebben om mensen verslaafd te maken aan sigaretten? De overheid kan ingrijpen om dat soort bedrijven aan banden te leggen, en zo vergroot je op een eigenaardige manier ook de vrijheid van mensen. Dat is een positief vrijheidsbegrip: de overheid moet je niet zo klein mogelijk maken om vrijheid zo groot mogelijk te maken; de overheid, volgens het positieve vrijheidsbegrip, kan de vrijheid ook vergroten door andere actoren aan banden te leggen.’
De Dijn brengt het gesprek over het democratisch vrijheidsbegrip, dat ze zelf verdedigt. ‘Dat democratisch verlangen zegt: er is nog een derde vrijheid. Als je zelf betrokken bent bij het maken van de wetten en regels waar je onder moet leven, dan beknotten die niet je vrijheid. Een sterke overheid kan wel en is verenigbaar met vrijheid, zolang wij met zijn allen controle hebben over die overheid. Dat is een vrijheidsbegrip dat zowel van het klassiek liberale vrijheidsbegrip als van het positieve vrijheidsbegrip afwijkt.’
Het idee van democratische vrijheid lijkt toch ook te overlappen met positieve en negatieve vrijheid.
‘Het heeft aspecten van zowel het positieve als het negatieve. Waar het lijkt op positieve vrijheid is dat de overheid en de sterke staat niet in tegenstelling staan tot vrijheid: er is geen tegenstelling tussen overheid en vrijheid, tussen sterk gezag en individueel gezag. In een democratie moet daarvoor aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Als jouw overheid Poetin in Rusland is, ja, dan wordt vrijheid bekneld en beknot door overheidsingrijpen. Maar als de overheid aan ons verantwoording verschuldigd is en onder onze controle staat, dan niet.
Waar het democratisch vrijheidsbegrip lijkt op het negatieve, is dat het geen verhaal heeft over wat de overheid moet doen om je vrijheid te vergroten. Het positieve vrijheidsbegrip vertelt een verhaal over vrijheid: als de overheid ingrijpt om tabaksreclame te verbieden, dan maakt de overheid je vrij. Het argument daarvoor is dat je jezelf beter kunt ontwikkelen. Het idee is, je echte rationele zelf wil niet verslaafd zijn aan sigaretten. Als de overheid reclame op tabak verbiedt en van die griezelige plaatjes maakt, helpt de overheid je om je doel van een gezond leven te verwezenlijken. Daar zit een bepaald soort mensbeeld achter: een idee over welk leven je moet leiden. Dat vinden veel mensen problematisch. Het democratisch vrijheidsbegrip is volledig neutraal over welke doelen wenselijk zijn. Zolang wetten en regels op een goede, democratische manier tot stand zijn gekomen, kunnen die ons toelaten om heel veel sigeratten te roken of om geen sigaretten te roken. Dat doet er niet toe.’
Wat zou je ons als sociaal-liberalen adviseren?
‘Om weg te stappen van dat positieve vrijheidsbegrip. Ja, het is fijn dat je kan zeggen dat wij geen egoïstisch vrijheidsbegrip hebben van ‘ikke ikke, ikke en de rest kan stikken’. Maar een positief vrijheidsbegrip leidt in mijn ogen onvermijdelijk tot een paternalistische opvatting van de overheid: de overheid zou de vrijheid vergroten omdat die de kans op het goede leven van mensen verbetert. Maar dat wil zeggen dat die overheid een idee heeft over hoe een goed leven van een mens eruitziet. Wil je dat nu als klein kliekje beslissen? Nee, dat wil je toch niet?
Bovendien weten we uit de geschiedenis dat veel van die sociaal-liberalen soms heel eigenaardige opvattingen hadden over hoe een goed mensenleven er uit moest zien. John Stuart Mill vind ik een mooi voorbeeld. Die had het idee dat het heel schadelijk was voor arme mensen om veel kinderen te krijgen en dat de overheid dat moest verbieden. Daar had hij de beste bedoelingen mee. Ik bedoel, het is geen slecht mens, voor zijn tijd was hij heel progressief. Maar ook zo iemand kan dus uit de bocht schieten.’
In verschillende gemeenteraden speelt het debat over de vraag of we tabaksspeciaalzaken moeten weren. Het gevoel is sterk dat we mensen moeten helpen die zelf niet goed in staat zijn om keuzes te maken. Wat is er precies mis met dat paternalisme? ‘Dat vind ik een interessant voorbeeld, want ik ben zelf ex-roker. Ik ben heel jong begonnen, op mijn vijftiende. Dat had zeker te maken met tabaksreclame. Je bent veel te jong om te kunnen inschatten wat de gevolgen van roken op lange termijn zijn. Maar als je er eenmaal mee begint, probeer maar eens te stoppen. Dus ik snap de paternalistische basishouding van: je moet dit gewoon niet mogelijk maken.
Maar tegelijkertijd weten we uit de geschiedenis dat er veel van dit soort ideeën zijn geweest, waar mensen die aan de knoppen van de macht zaten zich vergisten. Neem de drooglegging [het Amerikaanse verbod op de productie en verkoop van alcohol van1920 tot 1933, red.]. Iedereen is het erover eens dat dit een stom idee was, terwijl het met de beste bedoelingen van de wereld werd ingevoerd met een mix van religieuze en volksgezondheid argumenten. Dat is het grote probleem met paternalisme, het vertrekt vanuit het beeld dat bij de overheid bepaalde mensen zitten die het beter zouden weten dan alle anderen. Waarom dan? Op basis van welke grond weten die het beter?’
De Dijn vult aan: ‘Je kan nog steeds zeggen: er moeten heel strenge regels komen op alles wat met tabak te maken heeft, omdat we allen in een democratisch proces hebben beslist dat dit niet goed is voor ons is. Maar dan vertrek ik niet vanuit een paternalistische opvatting. Want die regels, die zijn dan niet van één of andere overheidsambtenaar die in een kamertje bedacht dat het slecht is om te roken. Nee, dit hebben we na grondige democratische processen met z’n allen beslist.’
Raadsleden zijn democratisch gekozen in een representatieve democratie. Hebben zij dan niet de democratische legitimatie om besluiten te nemen waarvan zij denken dat die goed zijn?
‘Dan wordt deze vraag heel belangrijk: wanneer is voldoende gedaan met het hard maken van de democratische basisvoorwaarden? Om die vraag om te draaien: wanneer gaan raadsleden zich gedragen als een filosoof-koning?’
De Dijn brengt het gesprek op het denken van de achttiende eeuwse filosoof Jean-Jacques Rousseau over deze vraag. ‘Hij zegt: één, iedereen moet kunnen deelnemen. De raadseden moeten de hele bevolking vertegenwoordigen en geen mensen uitsluiten. Dat is helder, daar zijn we over uit. Twee, de mensen die beslissingen maken, moeten voldoende goede informatie hebben. Dan wordt het al moeilijker. Hoe schat je dat in? Daar moet je bij helpen met experts, een vrije pers. En drie, mensen die beslissingen maken moeten daarbij denken aan het collectieve belang en niet aan hun eigen belang. Maar hoe check je zoiets?’
Hoe kijk je dan naar het probleem van de tirannie van de meerderheid?
‘Dat is precies waarom Rousseau zoveel nadruk legt op dat je je eigen belang niet voorop mag stellen. Stel nu dat je een bevolking hebt waarbij een meerderheid het heel leuk vinden om naar voetbal te gaan en die beslissen om cultuursubsidies alleen aan voetbal te geven, en niet meer aan andere culturele evenementen. Dat zou Rousseau niet goed vinden, want dat is tirannie van de meerderheid.’
In het nawoord van je boek Vrijheid geef je aan dat vrijheid, gelijkheid en democratie voor de stichters van de moderne democratie inherent met elkaar verstrengeld waren. Kan je daar nog wat meer over zeggen? ‘Voor de grondleggers van onze moderne democratieën was vrijheid een kernwaarde. Zij wilden een vrijere maatschappij bereiken, waarin mensen meer hun eigen koers konden bepalen. Wat ze daarmee vooral bedoelden is: in overleg met anderen, dus op democratische wijze. Tegelijkertijd zeiden ze dat je daarvoor ook nog iets anders nodig hebt, namelijk politieke gelijkwaardigheid en een zekere mate van economische gelijkwaardigheid. Die redenering is eigenlijk heel eenvoudig te bevatten. Als je in een maatschappij leeft met zeer grote verschillen tussen rijk en arm, dan gaan die rijken sowieso hun economische macht inzetten om de macht van minder rijken weg te nemen en hun eigen wil door te drukken. Dat zie je natuurlijk heel goed vandaag de dag in de Verenigde Staten. Maar er zijn ook redenen om aan te nemen dat in een land zoals Nederland de stem van rijken meer gewicht heeft dan een stem van armere burgers. Dat is evident een bedreiging voor onze democratie.’
In Nederland zie je dat bij de meeste participatieprocessen, maar ook bijvoorbeeld bij het gebruik van de Wet Open Overheid, vooral oudere witte mannen gebruikmaken van dit instrument. Zie je dat ook als een bedreiging voor democratie? ‘Ja, want daardoor verdwijnen andere stemmen uit het debat en gaat bijvoorbeeld die groep dingen bepalen die betrekking hebben op andere groepen in de maatschappij. Natuurlijk is het heel moeilijk om dit te vermijden. Het is niets nieuws dat hoger opgeleide autochtone Nederlanders politiek actiever zijn. Dat is al sinds de jaren vijftig zo. En het is ook heel erg moeilijk om daar iets aan te doen. Maar we moeten daar ook niet te pessimistisch over zijn: vrouwen zijn minder politiek actief dan mannen, maar wel een stuk meer dan in de jaren vijftig. Er kan wel iets veranderd worden.
Tegelijkertijd, en dat vind ik iets waar we niet voldoende over praten, is er heel veel laaghangend fruit. In Nederland mag je bijvoorbeeld € 100.000 doneren aan een politieke partij, of je nu een privépersoon of een bedrijf bent. Dat slaat nergens op, € 100.000. Ik bedoel, ik heb niet eens € 100.000, laat staan dat ik dat zou geven aan een politieke partij. Daarmee geef je een veel grotere stem aan heel rijke individuen. Soms zullen die dingen doen waar ik niet mee eens ben. Dat is fundamenteel oneerlijk.’
Slaagt onze huidige representatieve democratie er wel in om de democratische vrijheid mogelijk te maken?
‘Er is wel een idee dat de representatieve democratie daarin tekortschiet. Allerlei mensen argumenteren dat we moeten evolueren naar andere vormen van democratie. Vroeger was dat dan vooral het verhaal van referendums; vandaag zijn mensen, heb ik de indruk, enthousiaster over het idee van die burgerberaden. We zouden beter meer energie kunnen steken in het revitaliseren van onze representatieve democratie, dat schrijven we een beetje te snel af. Sommige dingen zouden echt niet moeilijk mogen zijn, zoals eerlijkere financiering van politieke partijen.’
Niet de makkelijkste, maar wel een belangrijke manier is om de verschillen tussen rijk en arm kleiner te maken.
‘Dat is een basisvoorwaarde voor een goed functionerende democratie. We hebben het vaak over een soort jaren dertig scenario met Trump als een nieuwe soort Hitler en de opkomst van het fascisme. Dat is een verkeerde manier om ernaar te kijken. Er is iets anders aan de hand in de wereld. De Verenigde Staten is aan het veranderen in een Latijns-Amerikaans land, met zeer extreme verschillen tussen rijk en arm en politieke instabiliteit tot gevolg. Als wij dat scenario willen vermijden, dan moeten we echt proberen om niet in dat straatje terechtkomen.Daar gaat het huidige kabinet totaal aan voorbij. Want wat gebeurt er? De voorzichtige stapjes die zijn gezet om belastingen op rijken in Nederland te verhogen, zijn zelfs teruggedraaid.’