De laatste jaren zijn de begrippen ‘bestuurscultuur’ en ‘politieke cultuur’ steeds meer in zwang. We lezen en horen dagelijks een partij-brede oproep tot ‘nieuwe politiek’. Maar waar hebben we het dan over? En hoe moet zo’n nieuwe politieke cultuur er dan uitzien?
Idee sprak hierover met Carla Hoetink, universitair docent en onderzoeker moderne politieke en parlementaire geschiedenis, verbonden aan de Radboud Universiteit. Carla is expert op het gebied van de politieke cultuur, specifiek van de Tweede Kamer. In haar proefschrift Macht der Gewoonte (Vantilt, 2018) zette zij de historische wortels van de Haagse parlementaire tradities en werkwijzen uiteen.
Wat is ‘politieke cultuur’ eigenlijk? ‘Ik denk dat dit het meest misbruikte begrip is uit de moderne politieke geschiedenis, ook in Nederland. Politieke cultuur is een wetenschappelijk concept, maar ook een politieke term. In de Belgische politiek was ‘Nieuwe Politieke Cultuur’, afgekort tot NPC, in de jaren negentig van de vorige eeuw al een slogan waar verschillende politieke partijen zich mee afficheerden, vergelijkbaar met hoe vanaf 2021 ‘nieuwe bestuurscultuur’ in Nederland is omarmd. Het werd gezien als dé oplossing om de veronderstelde kloof tussen burgers en politici te dichten.’
‘Onder de noemer van politieke cultuur zijn zo over de jaren tal van uiteenlopende voorstellen gelanceerd om de democratie, en vooral het parlement, beter te laten functioneren. Het is mede daardoor een containerbegrip geworden, een duizend-dingen-doekje om alles op te vegen wat niet goed in regels is te vatten.’
En de wetenschappelijke definitie van ‘politieke cultuur’, specifiek als het gaat om het functioneren van het parlement? ‘Daarvoor heb ik mij onder meer laten inspireren door organisatiesociologen en antropologen, en hun opvattingen over de cultuur van organisaties of gemeenschappen. Zij benadrukken de gelaagdheid van een cultuur. We letten vaak vooral op de uiterlijke kant, zoals op taal, gedrag, en interacties tussen mensen. Organisatiesociologen leerden mij dieper te kijken, en op zoek te gaan naar de onderliggende kernwaarden.’
‘Politieke cultuur valt wetenschappelijk te definiëren als een complex geheel van waarden en verwachtingen omtrent politiek, die tot uitdrukking komen in regels, gedrag, tradities en allerlei uiterlijke vormen. Dit samen stuurt hoe politieke instituties functioneren. Het gaat dan om denkbeelden over wat het inhoudt om te functioneren in een representatieve democratie. Wat betekent het om politiek te bedrijven in een democratisch instituut? In discussies over politieke cultuur gaat het toch vaak om quick fixes aan de buitenkant. Wat te doen aan de enorme aantallen moties en schriftelijke vragen, hoe om te gaan met grensoverschrijdend taalgebruik? Ik vind het belangrijk ook steeds opnieuw te bevragen welke overtuigingen achter bepaald gedrag of bepaalde regels schuilgaan. Wat ligt eraan ten grondslag? Het idee dat het volk zijn leiders verantwoording laat afleggen tegenover een afvaardiging van dat volk, behoort dat niet tot het wezen van het parlement?’
Hoe ontwikkelde die spanning tussen stabiele kernwaarden en een veranderlijke buitenkant zich door de eeuwen heen? ‘In Nederland hebben we minder een cultuur van publiek en intellectueel debat over het wezen van democratie en vertegenwoordiging. Wij praten meer in termen van ondernemerschap over de politiek, over doelmatigheid en resultaatgerichtheid, iets wat misschien terug te voeren is tot de Republiek.’
‘Een politicus uit de negentiende eeuw – onvermijdelijk een man, destijds – zou de Tweede Kamer van nu in eerste oogopslag nauwelijks herkennen. Maar als hij wat langer zou meelopen, zou hij bepaalde basisprincipes, zoals de verhouding tussen Kamer en kabinet, het proces van medewetgeving en parlementaire controle, wel begrijpen. Sterke culturen hebben die eigenschap: ze zijn flexibel genoeg om qua vormen mee te bewegen met maatschappelijke veranderingen, maar beschikken tegelijkertijd over een duurzame kern om stabiel voort te kunnen bestaan.’
‘Een van de kenmerkende constanten in de Nederlandse parlementaire cultuur is dat de volksvertegenwoordiging haar functie steeds heeft gedefinieerd in relatie tot de uitvoerende macht, en veel minder tot de samenleving. De relatie met het volk dat de Tweede Kamer zegt te vertegenwoordigen, is eigenlijk altijd een lange-afstandsrelatie gebleven. Zodoende heeft de Kamer zich altijd laten kennen als een representatief lichaam met een bestuurlijke instelling.’
‘Een tweede constante is de nadruk op pluriformiteit: met de opkomst van de partijendemocratie eind negentiende eeuw heeft zich het idee gevestigd dat de volksvertegenwoordiging de diversiteit van de samenleving moet weerspiegelen. Niet per se qua personele samenstelling, maar wel wat betreft de geluiden die er vertolkt worden.’
En welke constanten en veranderingen zie je na de Tweede Wereldoorlog?
‘In de eerste plaats: de regering werd op een groeiend aantal maatschappelijke terreinen actief. Het kabinet nam het voortouw in het formuleren van wet- en regelgeving. De Tweede Kamer probeerde daarop ook steeds meer vroegtijdig controle uit te oefenen en paste haar werkwijze daarop aan.’
Ten tweede zagen we de snel toenemende kracht van coalitiepolitiek. Het politieke debat en alles daaromheen raakte steeds meer gedicteerd door de vraag of betrokkenen tot regeringsfracties behoorden of niet.’
‘Tot slot de presentatie naar buiten. De Kamer ging, naast de vertolking van maatschappijvisies, zich steeds meer opstellen als kritische controleur van de regering en brandende kwesties aan de kaak stellen. Dat gebeurde mede onder invloed van externe ontwikkelingen, zoals de toenemende verwetenschappelijking van de politiek en de opkomst van nieuwe media – waaronder de televisie.’
Wacht even – televisie als nieuw medium? De huidige politieke debatcultuur komt toch vooral vanwege digitale en sociale media? ‘Niets is nieuw. De huidige debatcultuur vindt zijn oorsprong volgens mij in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Toen werd zakelijkheid en depolitisering de dominante politieke stijl. Dit was deels een reactie op de roerige jaren zeventig. Dat waren de hoogtijdagen van politiek en maatschappelijk debat, waarin maar relatief weinig concreets werd bereikt. Toen later het geld tegen de plinten klotste, verschoof de focus naar oplossingsgerichtheid, een soort zelfgenoegzaamheid die niet overeenkwam met het gevoel dat er in de maatschappij leefde. Op straat waren er stakingen en protest, maar de politiek – en zeker het politieke midden – probeerde de emotie uit het politieke debat te houden.’
‘De verkiezingen van 1994 waren het eerste teken aan de wand dat de kiezer andere verwachtingen van politiek en parlement begon te koesteren. Pim Fortuyn gaf uiteindelijk de klaroenstoot, en sinds die tijd zie je telkens een spanning tussen een depolitiserend politiek midden en politiserende flanken.’
‘De kabinetten-Rutte hadden, net als die onder Lubbers, de neiging om politiek te beschouwen als een vorm van management. Maar ook de meeste Kamerleden zien zichzelf eerder als bestuurder dan als volksvertegenwoordiger. Voormalig Kamervoorzitter Dick Dolman typeerde de Kamer eens als ‘een verzameling kleine entrepreneurs die hun waren soms luidruchtig aanprezen’, maar ‘de handel niettemin tot hoofdzaak hadden gemaakt’. Dat zegt wel iets over de taakopvatting die in ons parlement is geslopen.’
‘Politiek management-denken gaat echter nog een stap verder. Daarin schuilt de suggestie dat elk maatschappelijk vraagstuk in wezen een organisatorisch vraagstuk is. We zijn denk ik nu op de grenzen van dat denken gestuit. Voor veel vraagstukken bestaan geen simpele oplossingen, of uitwegen waar iedereen gelijkelijk van profiteert: het gaat om vraagstukken die tot fundamentele keuzes dwingen, ook ten aanzien van de verantwoordelijkheden van de overheid. Dat wordt niet altijd geadresseerd. En als je onvoldoende uitlegt dat sommige zaken pijn doen of vervelend zijn, ondergraaf je uiteindelijk je geloofwaardigheid als bestuurder of volksvertegenwoordiger.’
‘Tegelijkertijd is er op de polariserende flanken iets anders aan de hand. De laatste tijd zien we – vooral onder invloed van Forum voor Democratie – nieuwe tendensen van fundamentele afwijzing van ons politieke bestel, en van onze rechtsstaat. Of dit een bewuste strategie van ondermijning is, of toch vooral een vorm van aandachttrekkerij om allerlei onvrede te vertolken, is nog lastig te duiden. Maar hoe dan ook zet het belangrijke kernwaarden onder druk. Als politieke opponenten elkaars legitieme positie in het debat niet meer respecteren (‘landverrader!’) en het bestaansrecht van onze instituties in twijfel trekken (‘nepparlement’), dan voed je anti-systeemdenken.’
‘En dit wordt inderdaad versterkt door online media. Die faciliteren namelijk de hit-and-run-strategie van bepaalde fracties, die het parlement degraderen tot tv-studio: even een tegenstander interrumperen en dan terug de regiekamer in om de opname daarvan gunstig bij te knippen, van ondertiteling te voorzien en via eigen kanalen te verspreiden.’
Dat klinkt zorgwekkend – wat kunnen we doen? ‘Goed bedenken hoe we het zelfbewustzijn en de weerbaarheid van onze instituties kunnen versterken. Steeds weer duidelijk maken aan burgers wat waar gebeurt en waarom. Wat de diepere betekenis is van een open en vrij debat. Van oudsher is het parlement als instituut altijd zeer terughoudend geweest in zijn communicatie – juist ook vanwege dat respect voor pluriformiteit. Maar ik geloof dat de Tweede Kamer ook best een gemeenschappelijk verhaal te vertellen heeft.’
‘De Tweede Kamer vervult een medewetgevende, controlerende en vertegenwoordigende rol: drie rollen die tijdens debatten nogal eens door elkaar heen lopen, en van karakter heel verschillend zijn. Die rollen zouden van mij veel strakker geregisseerd mogen worden. Maak een helder onderscheid tussen debatten die over actualiteit of incidenten gaan, en debatten die over wetgeving of beleid op hoofdlijnen gaan. Geef ze het podium én de performance die ze verdienen.’
‘Ik ben erg voorstander van de recente en nog voorgenomen maatregelen om de kwaliteit van de Kamer als wetgever te versterken. Maar het blijft óók belangrijk om te erkennen dat het parlement een functie heeft als nationaal theater. Gelukkig is het parlementaire debat de laatste decennia weer wat meer gericht op de samenleving. Waardeer en faciliteer dan ook de debatten waarin Kamerleden opgaan in hun vertegenwoordigende rol en getuigen van hun ideologie of overtuiging. Niet als ‘verstoring’ van de Kameragenda of als ‘ontsporing’ van een constructief beleidsdebat, maar als debat met een eigen tijd, plaats en functie in de vergadercyclus.’
‘Eigenlijk is het een pleidooi om als Kamer gezamenlijk, ondanks alle politieke verdeeldheid, duidelijker keuzes te maken: wat willen wij tegenover de uitvoerende macht stellen, en hoe laten we dat het beste tot zijn recht komen? Misschien vraagt dat uiteindelijk ook om een ander ideaalbeeld van het parlement. Een waarin representatief theater, controlerend ‘hak-en-kraakwerk’ en zakendoen op zijn minst gelijkwaardig aan elkaar zijn.’