Wonen:
een sociaal-liberaal grondrecht

Gewoon ergens kunnen wonen: het is voor te veel mensen niet meer weggelegd. Hoe heeft het zover kunnen komen – en hoe zorgen we ervoor dat iedereen weer de minimale woonruimte krijgt waar ze recht op hebben?

Suzanne van den Eynden

Elke keer als ik van station Den Haag CS naar mijn werk loop, is hij er. Een man met een vriendelijk gezicht, oranje jas aan, gezeten op een kleedje op de grond tegenover de SPAR. Naast zich twee hondjes, met een bakje water en voer voor hun neus. Voor zich het Haagse Straatnieuws. Zijn hoopvolle blik gericht op de haastige voorbijgangers. Elke keer als ik hem passeer, denk ik aan mijn zevenjarige zoon. Ooit was deze man ook een kleine jongen. Kende hij ooit wél de geborgenheid van een warm thuis? Groeide hij op met liefhebbende ouders, ging hij naar school, speelde hij met vriendjes? Wanneer ging het mis in zijn leven? Al op jonge leeftijd of pas later, door een opeenstapeling van tegenslagen die leidden tot zijn bestaan op straat?

Elke keer raakt dakloosheid mij. Misschien doordat steeds meer mensen dakloos worden door het nijpende gebrek aan betaalbare woningen. Doordat het iedereen kan overkomen, ook mensen met nu een dak boven hun hoofd, een goed inkomen en een stabiele relatie. Doordat het me confronteert met onze kwetsbaarheid als mens in een marktsamenleving waarin het recht van de rijkste geldt, en niet voor iedereen onverkort de mensenrechten. En doordat het mij koud om het hart wordt wanneer ik me probeer voor te stellen hoe het zou zijn om geen thuis te hebben.

Fatsoenlijke huisvesting is als sociaal grondrecht verankerd in de Nederlandse Grondwet en verschillende internationale verdragen waarbij Nederland partij is. Dit betekent dat de overheid een inspanningsverplichting heeft om te zorgen voor voldoende adequate woonruimte. Hoe kan het dat goed wonen een recht is en tegelijkertijd voor zoveel mensen een illusie? Waarom wonen zoveel mensen op straat, noodgedwongen bij de ouders, in een te kleine, grote of te dure woning? En welke opdracht hebben wij als sociaal-liberalen als het gaat om het grondrecht op wonen en onze kernwaarden?

Deze vragen lagen ten grondslag aan mijn onderzoek dat leidde tot de publicatie Waardenvol wonen. Een sociaal-liberale visie op volkshuisvesting. Een onderzoek waarvan de urgentie voor de Mr. Hans van Mierlo Stichting tweeledig is. In de eerste plaats omdat sociaal-liberalen een bijzondere relatie hebben met volkshuisvesting. In de tweede plaats omdat de huidige schending van het sociale grondrecht op wonen, met dakloosheid als de meest ernstige vorm, lijnrecht indruist tegen de sociaal-liberale kernwaarden vrijheid, gelijkheid en democratie.

Voortrekkersrol bij volkshuisvesting
De relatie tussen sociaal-liberalen en volkshuisvesting gaat terug tot de negentiende eeuw, toen de vroege sociaal-liberalen de eerste woning- bouwverenigingen oprichtten om de erbarmelijke woonomstandigheden van arbeiders in steden te verbeteren. Het was het sociaal-liberale kabinet-Pierson dat vervolgens volkshuisvesting als verantwoordelijkheid van de overheid verankerde in de eerste Woningwet van 1901.

Deze voortrekkersrol bij de volkshuisvesting vloeide rechtstreeks voort uit een aantal sociaal-liberale overtuigingen: dat armoede geen kwestie was van ‘eigen schuld’. Dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om mensen te helpen zich te emanciperen. Dat de staat mensen moet beschermen tegen de schadelijke uitwassen van het kapitalisme. Dat goed wonen cruciaal is voor de volksgezondheid. Centraal in de vroege volkshuisvesting stonden dan ook de fysieke en sociale notie van huisvesting: de bescherming die een woning mensen biedt en het belang daarvan voor de volksgezondheid, en de noodzaak van een woning voor deelname aan de samenleving.

Onder het neoliberale denken in de jaren tachtig brokkelde deze brede opvatting van volkshuisvesting af. Verschillende kabinetten zagen de zorg voor voldoende woongelegenheid niet langer als een primaire taak voor zichzelf, in samenwerking met woningcorporaties, maar voor marktpartijen. De economische dimensie van huisvesting, de mogelijkheid om er geld aan te verdienen, kreeg een steeds prominentere rol in beleid, vaak ten koste van de fysieke en sociale dimensie. Verschillende politieke beslissingen zorgden ervoor dat de huizenprijzen zodanig stegen dat een betaalbare woning voor steeds minder mensen binnen bereik kwam te liggen: de verruiming van de mogelijkheden om een hypotheek af te sluiten, de hypotheekrenteaftrek, de financiële inperking van woningcorporaties en de toetreding van met name buitenlandse beleggers tot de woningmarkt. De verlaging van de inkomensgrens voor sociale huur zorgde er daarnaast voor dat veel meer mensen aangewezen waren op de vrije huurmarkt, waar de prijzen in rap tempo stegen. De woning als beleggingsgoed maakte plaats voor de woning als ‘thuis’. In combinatie met te weinig gebouwde woningen tijdens de vorige financiële crisis komt Nederland anno 2023 het aantal van 390.000 woningen tekort. Lang niet iedereen die een woning zoekt, leeft op straat – gelukkig. Maar het aantal dakloze mensen is veel groter en gevarieerder dan de 26.000 mensen die op een bank of onder een brug slapen, die het CBS dit jaar telde.

Vrijheid
Wankele woonzekerheid druist niet alleen lijnrecht in tegen het sociale grondrecht op wonen, maar ook tegen de sociaal-liberale kernwaarden. Dit laat zich duidelijk illustreren aan de hand van de waarde vrijheid. Het gebrek aan fatsoenlijke, passende woonruimte is namelijk fundamenteel strijdig met verschillende opvattingen van vrijheid. Het vrijheidsbegrip binnen het sociaal-liberalisme wordt doorgaans beschreven als een positief vrijheidsbegrip: iemand is pas vrij wanneer diegene daadwerkelijk in staat is om zijn of haar leven naar eigen inzicht in te richten. Wie nooit onderwijs heeft genoten, is niet daadwerkelijk vrij, net als iemand die de energierekening niet kan betalen of iemand die geen fatsoenlijk dak boven haar hoofd heeft. In tegenstelling tot negatieve vrijheid, waarin vrijheid vooral betekent ‘met rust gelaten worden’ door de overheid, vraagt positieve vrijheid om een actieve, sturende overheid. Het oorspronkelijke volkshuisvestingsbeleid, waarbij de overheid op grote schaal zorg- droeg voor huisvesting, was gestoeld op deze positieve opvatting.

Een alternatieve benadering van vrijheid geeft echter een aanvullend inzicht in het belang van huisvesting voor vrijheid en van de schending van vrijheid die optreedt wanneer het sociale grondrecht op huisvesting onvoldoende wordt ingevuld: de zogeheten republikeinse opvatting van vrijheid. Deze ziet vrijheid vooral als non-dominantie, oftewel vrij van de daadwerkelijke of mogelijke druk van anderen om jou hun wil op te leggen. Ook iemand die met rust gelaten wordt, en dus vanuit de zogeheten negatieve benadering van vrijheid ‘vrij’ is, kan vanuit het republikeinse vrijheidsbegrip nog steeds onvrij zijn wanneer dominantie op de loer ligt.

Terry Skolnik, universitair hoofddocent in Ottawa, legt dit uit aan de hand van dakloosheid. Dakloze mensen schenden noodgedwongen bepaalde wetten die gelden voor de openbare ruimte, zoals het verbod op slapen en het doen van de behoefte in het openbaar. Aangezien het hen aan een private plek ontbreekt voor dergelijke inherent menselijke handelingen, hebben zij niet de keuze om zich aan de wet te houden: ze kunnen niet ergens anders slapen en hun behoefte doen dan in het openbaar. Ze zijn gedwongen tot ‘ongehoorzaamheid’. De regels die gel- den in de openbare ruimte worden een self-fulfilling prophecy: simpelweg doordat dergelijke wetten bestaan, zijn dakloze mensen feitelijk gedwongen om ze te overtreden – ze moeten wel slapen op straat, omdat ze nu eenmaal geen dak boven het hoofd hebben – en doen ze juist datgene waartegen deze wetten in het leven zijn geroepen.

Daarnaast worden dakloze mensen gedwongen hun eigen vrijheid in te perken om bemoeienis van anderen te voorkomen. Dat geldt voor mensen die op straat leven, maar ook voor mensen die bij kennissen op de bank slapen bij gebrek aan eigen woonruimte. Zij zijn afhankelijk van de goedwillendheid van anderen en moeten zich steeds aanpassen aan hun gastgever. Dit dwingt hen tot een niet-authentieke manier van leven, stelt Skolnik, waarin zij hun voorkeuren moeten aanpassen aan de wensen van anderen en afhankelijk zijn van de goede wil van anderen.

Tot slot ontbreekt het mensen zonder woning aan een mate van zekerheid en voorspelbaarheid in het leven, die een ‘peace of mind’ met zich meebrengt die essentieel is voor een daadwerkelijk gevoel van vrijheid.

Dakloosheid maakt alles ingewikkeld
Homelessness makes everything else difficult. Deze vrij nuchtere constatering van de presentatoren van de Amerikaanse podcastserie You’re wrong about… in een aflevering over dakloosheid, vat het beste samen in welke uitzichtloze situatie dakloze mensen zich bevinden. Afkicken van een verslaving, medicijnen op tijd innemen, tijdig verschijnen bij afspraken met zorgverleners, fris gedoucht en netjes gekleed op werk verschijnen: zonder thuis is dit alles schier onmogelijk. De aanpak van dakloosheid richt zich doorgaans eerst op al die ándere problemen, zoals verslaving en psychosociale problemen, terwijl juist het adequaat aanpakken van die problemen vraagt om een dak boven het hoofd. Dit is dan ook de gedachte achter de Housing First-strategie die in onder meer Finland succesvol is geweest om dakloze mensen aan een thuis te helpen en
die onderdeel is van het Actieplan Dakloosheid ‘Eerst een thuis’ dat de Rijksoverheid in december 2022 presenteerde. En die ook in het verkie- zingsprogramma van D66 wordt genoemd. Dat laatste is een belangrijke stap. Als sociaal-liberale partij is D66 het niet alleen aan het sociale grondrecht op wonen, maar ook aan haar gedachtegoed verplicht om pri- oriteit te geven aan adequate woonruimte voor de groep wiens recht op huisvesting het meest wordt geschonden: mensen die dakloos zijn. Een thuis is de basis, de start, de voorwaarde voor al het andere in het leven.

Waarschijnlijk is het dát wat mij zo raakt bij de aanblik van de verkoper van het Straatnieuws. De uitzichtloosheid van het ontbreken van de vei- lige haven, de warmte, de zekerheid van een plek om naar terug te keren, de voorwaarde om waardig te leven en dat leven ten volle te kunnen benutten.