Progressieven verenigt u!

Sommige kiezers hebben het gevoel dat hun stem bij de verkiezingen geen effect heeft op de uitslag en de kabinetsformatie. Hierdoor daalt het vertrouwen in de politiek: wat men ook stemt, het midden blijft toch wel aan de macht. Tijd om onze democratie om te vormen van een ’waaier- en tangdemocratie’ tot een ‘penduledemocratie’.

Door Simon Otjes

D66 is ooit opgericht om antwoord te geven op de ondoorzichtigheid en de ontoereikendheid van de verouderde politieke spelregels in de Nederlandse politiek, en de hieruit volgende verwarring bij en tanen- de invloed van de kiezer. In de beginjaren van D66 was een belangrijk deel van dat antwoord progressieve samenwerking. In 1971 begonnen de partijbesturen van D66, PvdA en PPR (één voorloper van GroenLinks) met structureel overleg, en voor de verkiezingen van 1972 stelden deze drie partijen een gezamenlijk verkiezingsprogramma op (Keerpunt ’72), een gezamenlijk schaduwkabinet en een gezamenlijke premierskandidaat (Joop den Uyl).
 
Progressieve samenwerking is de laatste jaren terug op de agenda, zelfs meer dan ooit nodig. De theorievorming achter progressieve blokvorming uit de jaren zeventig is nog steeds relevant en wordt door recent wetenschappelijk onderzoek ondersteund. Het is tijd voor een breed progressief bondgenootschap van SP tot D66.

Waaier- & tangdemocratie
De theorie achter de progressieve blokvorming werd in de jaren zestig geformuleerd door Ed van Thijn, toen een jonge PvdA-denker. Volgens hem zat er een groot risico in hoe het Nederlandse partijenstelsel werkte. Hij noemde dit een waaierdemocratie. Er zijn namelijk een beperkt aantal stromingen die in kabinetten kunnen komen: christen-democraten, liberalen en sociaal-democraten. Soms regeren de christen-democraten met de liberalen, soms met de sociaal-democraten en sinds 1994 zijn er dankzij D66 ook kabinetten van liberalen en sociaal-democraten. Als een nieuwe regering gevormd wordt, blijft altijd ten minste één van deze partijen in de regering: er gaan partijen uit het kabinet, er komen nieuwe partijen in, maar een volledig nieuwe regering is sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer voorgekomen. De laatste dertien jaar was de VVD de vaste regeringspartij, daarvoor was het tien jaar het CDA en de PvdA dertien jaar daarvoor.
 
Van Thijn waarschuwde dat onvrede niet goed gekanaliseerd kan worden in een waaierdemocratie. De partijen die afwisselend met elkaar in de regering zitten, zijn geen geloofwaardige partijen om onvrede te mobiliseren: sociaal-democraten kunnen nú in de oppositie zitten tegen de liberalen, zes jaar geleden regeerden ze er nog gewoon mee. Een waaierdemocratie, zo waarschuwde Van Thijn, kan een tangdemocratie worden als de onvrede zich concentreert bij radicaal rechtse en radicaal linkse partijen die nooit regeringsverantwoordelijkheid nemen. In een tangdemocratie worden de radicale partijen groter en kalft langzaam het draagvlak voor de middenpartijen weg, terwijl deze veroordeeld zijn om met elkaar te regeren. De middenpartijen moeten steeds bredere coalities vormen, waar de kiezer zich steeds minder in herkent.
 
Penduledemocratie
Het antwoord van Van Thijn en zijn progressieve bondgenoten was een penduledemocratie zoals in het Verenigd Koninkrijk: soms regeren daar de progressieven, dan weer de conservatieven. Als je ontevreden bent met een progressief kabinet, stem je op de conservatieve oppositie. Zijn genoeg mensen ontevreden dan vormen de conservatieven de nieuwe regering. In een pendulestelsel is de politiek minder ondoorzichtig: een stem op een progressieve partij brengt een progressief kabinet altijd dichterbij. Kiezers hebben zo in een penduledemocratie ook meer grip op de formatie. Onvrede vertaalt zich in een stem op een alternatieve regering.
 
Het Progressief Akkoord moest de basis zijn voor een progressieve regering in Nederland. De progressieven werden het grootste blok in 1972 maar haalden geen meerderheid. Ze waren veroordeeld om juist met christen-democratische partijen te regeren in het vechtkabinet Den Uyl. Progressieve samenwerking stierf in de jaren daarna langzaam.
 
De actualiteit van Van Thijn
Van Thijn was eigenlijk veel te vroeg met zijn voorspelling: hoe Nederland van een waaier- naar een tangdemocratie zou gaan, beschrijft perfect de laatste decennia. Tien jaar geleden observeerde de politicoloog Peter Mair dat er in veel democratieën een groeiend onderscheid is tussen aan de ene kant partijen die verantwoordelijkheid nemen, die goed zijn in managen en besturen en aan de andere kant partijen die burgers vertegenwoordigen en de problemen en noden van kiezers op de agenda zetten. Dat is precies de ontwikkeling die we in Nederland zien. Er zijn nu in Nederland partijen die wél kunnen regeren maar steeds minder goed in staat zijn om kiezers te vertegenwoordigen en partijen die goed zijn in het vertegenwoordigen van de onvrede van kiezers maar verantwoordelijkheid schuwen. In Nederland concentreert de onvrede zich bij de achterban van PVV, de SP, Forum voor Democratie en de Partij voor de Dieren, partijen die met schone handen aan de kant staan. Ondertussen kalft het politieke midden van bestuurderspartijen steeds verder af en zijn er steeds meer van hen nodig om een meerderheidscoalitie te vormen. In 1986 haalden VVD, CDA, D66 en PvdA samen 142 zetels. In 2002 waren daar 97 van over. In 2021 hadden ze nog maar 82 zetels samen. De laatste peilingen geven deze partijen geen meerderheid meer.
 
Beste van twee werelden
Nederland dreigt van een waaierdemocratie een tangdemocratie te worden. Is een penduledemocratie mogelijk? Of past dat niet bij ons politieke stelsel? We associëren een penduledemocratie vaak met een tweepartijenstelsel zoals het Britse, waarbij je kan kiezen tussen een linkse en een rechtse partij. Maar je kan het ook combineren met een evenredig kiesstelsel. Dit zien we in Noorwegen, Zweden en tot recent Denemarken.* Partijen zijn hier georganiseerd in blokken, er is een links (rood) blok en een rechts (blauw) blok. Deze wisselen elkaar af: of het linkse blok of het rechtse blok regeert. Voor de verkiezingen committeren de partijen zich per blok aan een gezamenlijke premierskandidaat. De kiezer beslist: zij geven één van de twee blokken een meerderheiden bepalen zo hun premier. Niet alle partijen die een premierskandidaat steunen hoeven ministers te leveren: radicalere partijen van links en rechts gedogen een kabinet van centrumlinkse of centrumrechtse partijen.
 
Juist een penduledemocratie in combinatie met een proportioneel kiesstelsel lijkt het beste van twee werelden te verenigen. De vertegenwoordigende kracht van een meerpartijenstelsel en evenredigheid, die ervoor zorgen dat iedereen zich in het parlement herkent, wordt verenigd met de beslissende macht van kiezers over wie hen gaat regeren. Op verkiezingsavond weet men welke regering er gevormd wordt: de keuze van de kiezers is doorslaggevend.
 
Wetenschappelijk onderzoek ondersteunt dit inzicht: in landen met een proportioneel stelsel én een penduledemocratie is de opkomst bij ver- kiezingen het hoogst, omdat stemmen er echt toe doet. De verkiezingen en niet de achterkamertjes van de formatie beslissen wie in het kabinet komen. Politieke ontevredenheid concentreert zich in zulke stelsels bij oppositiepartijen. Kiezers zijn hier beter in staat om een kabinet waar ze niet tevreden mee zijn weg te sturen. En ten slotte is de tevredenheid over de democratie hier ook groter: kiezers hebben meer grip op wie er in de regering komt. Ook in ons land zou een penduledemocratie een antwoord kunnen zijn op de onduidelijkheid, de onvrede en de gebrekkige invloed van de kiezer in de politiek.
 
Progressieve Samenwerking Anno 2023
Wat betekent dat voor de huidige verkiezingen? GroenLinks en de Partij van de Arbeid hebben in de afgelopen twee jaar progressieve samenwerking een hernieuwde impuls gegeven: de gezamenlijke formatiestrategie in 2021, de gezamenlijke fractie in de Eerste Kamer en nu de gezamenlijke lijst met een gezamenlijk programma voor de komende Kamerverkiezingen en een premierskandidaat in de persoon van Frans Timmermans zijn zeer grote stappen. Tussen de jaren 1982 en 2021 bleef progressieve samenwerking hangen in gesprekken bij een kopje koffie. Nu wordt de basis gelegd voor een nieuwe progressieve beweging. Dat is hoopvol vanuit het perspectief van mensen die geloven in een rechtvaardige economie, die een reëel antwoord willen op de klimaatcrisis en voor wie een menswaardige behandeling van vluchtelingen niet onderhandelbaar is.
 
De Nederlandse kiezer is bewegelijk, toch is het lastig voor te stellen dat GroenLinks en de PvdA samen een meerderheid gaan halen. Daarvoor hebben ze andere partijen nodig die zich kunnen committeren aan een progressief kernprogramma met als centrale punten solidariteit, duurzaamheid en mensenrechten. Een dergelijke progressieve combinatie moet groter zijn dan GroenLinks en de Partij van de Arbeid. Partijen moeten over hun schaduw heen stappen en samenwerken met partijen waarmee ze op specifieke thema’s sterk van mening verschillen. Voor D66, Volt maar ook de ChristenUnie moet ruimte zijn in een progressief bondgenootschap. Maar ook voor de Partij voor de Dieren en de SP. Alleen met een brede progressieve alliantie kan er echt een alternatief gevormd worden voor de periode-Rutte waarin economische winst al te vaak boven ecologische grenzen ging, waarin solidaire publieke voorzieningen zijn uitgehold en Nederland vooropliep in het aantasten van het vluchtelingenrecht. Zonder progressieve samenwerking is het te gemakkelijk voor de VVD om het initiatief te blijven houden en een kabinet te vormen van conservatief-rechtse partijen.
 
* Na de verkiezingen van 2022 kozen de Deense sociaal-democraten en liberalen, traditioneel de leidende partijen van het linkse en het rechtse blok, samen te gaan regeren. De laatste keer dat er zo’n kabinet was dat de blokken overstijgt was tussen 1978 en 1979.