Pandemiebeleid moet uitgaan van een actieve samenleving

Door Gerard Adelaar

Ideeën over democratie gaan er vanouds vanuit dat het wenselijk is dat mensen zichzelf besturen. 1 Daaronder ligt de overtuiging dat het goed is als mensen zeggenschap hebben over hun leven en dat zelf vormgeven en met elkaar samenleven. In de huidige maatschappij wordt dat actieve leven mede uitgeoefend in allerlei instituties en gelegenheden, zoals culturele instellingen, horecagelegenheden en verenigingen. Daarnaast is ook fysiek actief leven nastrevenswaardig en gezond. Fysiek actief leven hangt sterk samen met geestelijk welzijn: het draagt bij aan innerlijke kalmte, balans tussen geest en lichaam, zelfvertrouwen en fysieke en mentale gezondheid op lange termijn. Omgekeerd kan verlies van grip op de omstandigheden leiden tot problemen met fysieke gezondheid, bijvoorbeeld het immuunsysteem. En in ruimere zin kan deelnemen aan de samenleving bijdragen aan geestelijk welbevinden – denk aan schoolgaan.

In beleidssferen gonst het dan ook al jaren van het begrip ‘positieve gezondheid’ van voormalig huisarts en onderzoeker Machteld Huber. Volgens Huber is gezondheid niet de afwezigheid van ziekte, maar
het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zoveel mogelijk ‘eigen regie’ te voeren. Natuurlijk kunnen we ons altijd nog terugtrekken in onze ‘innerlijke citadel’: de inwendige vrijheid die er kan zijn in weerwil van welke omstandigheden dan ook. Maar jezelf opsluiten in een bunkertje is een laatste redmiddel, wanneer de omstandigheden daarbuiten niet meer te beïnvloeden zijn. 2

Bij het intreden van de coronacrisis gingen de beginselen van een actieve samenleving echter subiet overboord. De overheid ging weinig uit van burgers die actief hun leven vormgeven. In plaats daarvan werd management van de capaciteit in de ziekenhuizen en van het zorgpersoneel leidend. Dat doel heiligde de middelen, terwijl de schade die de middelen aanrichtten zelden in acht werd genomen. Nu is een crisis niet voor niets een crisis, maar het kan ook anders.

Gewenste tegenmacht
De eerste onzekerheid over de aard van het coronavirus noopte tot stevig en snel ingrijpen. Daarmee was echter de toon gezet voor het vervolg van de crisis. Een forse machtsconcentratie deed zich voor bij het landsbestuur, waarna het direct vanzelfsprekend werd dat zich daartegenover nauwelijks tegenmacht vormde. Zo overwogen politici serieus om de Tweede Kamerverkiezingen uit te stellen; de coronawet zette het parlement buitenspel; en na een besloten Catshuisoverleg werd steevast gelekt welke maatregelen zouden worden aangekondigd in de eerstvolgende persconferentie. Pas na de persconferenties kwamen de OMT-adviezen beschikbaar en ook de Kamerdebatten volgden daarna. De Kamerleden stonden erbij en keken ernaar.

Het is begrijpelijk dat zich bij kabinetsleden mogelijk een tunnelvisie voordeed, maar juist daarom was tegenmacht gewenst. Het hoogtepunt van de tegenmacht bestond echter uit een pleidooi om de avondklok een halfuur later in te laten gaan dan aangekondigd. De democratische verlamming ging zelfs zover dat irrationele maatregelen werden doorgevoerd en geaccepteerd. De Kamer ging bijvoorbeeld, na wat tegensputteren, akkoord met een avondsluiting die logischerwijs deels contraproductief zou zijn – met meer contactmomenten, besmettingen en gezondheidsschade tot gevolg. Het besluit was gebaseerd op het overzichtelijke, maar eenzijdige OMT-advies om simpelweg van vijf uur ’s avonds tot vijf uur ‘s ochtends de samenleving dicht te gooien. Voor onder meer sport was dit een weinig zinnige maatregel. Ten eerste zou deze zorgen voor meer contactmomenten, omdat meer mensen in minder tijd binnen zouden gaan sporten. Ten tweede zou deze veel schade aanrichten aan een actief gezond leven, omdat minder mensen buiten zouden gaan sporten, terwijl daar de kans op besmetting klein was. Velen werd überhaupt de mogelijkheid ontnomen om te sporten.

Dergelijke maatregelen hadden autocratische aspecten: er viel weinig voor te zeggen, maar burgers hadden ze eenvoudigweg te accepteren. Zeker in een periode van lockdowns, waarin individuen van elkaar geïsoleerd zijn, is de kans op despotische trekjes groot. Vrijheid kan dan de betekenis krijgen die de manipulator wenst.3 De overheid wist immers wat goed voor ons was. Dit vroeg om tegenmacht, maar die was zwak. De volksvertegenwoordiging, die juist nu een fundamentele rol had, liet het gebeuren. Het tegengeluid dat wel van de flanken kwam was extreem en onrealistisch, en daardoor zonder daadwerkelijke tegenmacht.

In dit kader was het bovendien schadelijk dat landsbestuurders, die onder meer als kerntaak hebben om belangen te verenigen, impliciet of expliciet bijdroegen aan een schisma rond het thema vaccinatie, bijvoorbeeld door ongevaccineerden aan te wijzen als schuldigen voor het sluiten van de samenleving. Deze min of meer toevallige scheiding voor of tegen vaccinatie doortrok tal van kringen zoals die van verenigingen, families en vriendengroepen.

Bange hondjes
De overheid heeft de sferen in de samenleving zoveel mogelijk te vertrouwen en vrij te laten en te bouwen op hun vitaliteit. Daar vindt het echte leven plaats. Met de verstatelijkte managementaanpak van de crisis verdween dat uit het oog. Tot nader order ging het weinig om volksgezondheid, welzijn en sport, terwijl intussen miljarden werden uitgetrokken om ‘de economie’ en het grote kapitaal vitaal te houden. Vertrouwen op mensen zelf leek niet het uitgangspunt. De eerste ‘intelligente lockdown’ was geen lang leven beschoren en had meer te maken met het gecontroleerd opbouwen van groepsimmuniteit dan met vertrouwen stellen in de samenleving. Burgers werden opgehokt, als bange hondjes wachtend op wat de volgende persconferentie zou brengen.

De landelijke overheid bleef grijpen naar algehele controle op de acute en zichtbare gezondheidsschade en op de economische situatie. Voor een deel was dat gerechtvaardigd. Na de aanvankelijke angst van de eerste weken werd een van de belangrijkste problemen van de crisis namelijk dat de gevolgen van het virus indirect waren. In het begin veroorzaakte onbekendheid met het virus nog veel directe angst: hoe

erg kan het virus mij of mijn directe naasten treffen? Maar in de meeste gevallen bleken de gevolgen indirect: als ik mij in Zeeland niet aan de basismaatregelen hield, kon daardoor via via iemand in Groningen op de intensive care belanden. Dat maakte een landelijke set aan maatregelen nodig, maar de overheid schoot hierin door. Scholen, buurthuizen, culturele instellingen, horecagelegenheden, kleine winkels en sportclubs en -verenigingen werden zonder meer gesloten, in plaats van hen te laten meedenken en binnen gegeven kaders naar eigen inzicht ruimte te laten voor ontmoetingen. Handhaving, normaal gesproken een sluitstuk van beleid, werd een kerntaak van gemeentelijke overheden. Oproepen om het OMT te verbreden en daarmee de effecten van maatregelen samenlevingsbreed te wegen, waren aan dovemansoren gericht. ‘De economie’ kwam snel weer tot bloei; de samenleving verdorde.

Levensstijl werd veronachtzaamd
In het licht van dit alles werd een actieve levensstijl meteen kind van de rekening. Dat is onverstandig: al spoedig bleek corona, naast een ziekte van leeftijd, voor een groot deel een ziekte van levensstijl. Patiënten met welvaartsziekten hadden een grotere kans dan anderen om met een infectie op de intensive care te belanden. Daar hadden ze ook ongunstiger vooruitzichten op voorspoedig herstel en overleving. Met de coronacrisis werd ook extra duidelijk dat zich al jaren een gezondheidscrisis aan het opbouwen is. De statistieken van overgewicht spreken boekdelen: een op de twee volwassen Nederlanders is al te zwaar. In 2040 zal dat naar verwachting ongeveer twee derde van de volwassenen zijn.

Dat vooruitzicht is niet verbeterd door de kabinetsmaatregelen tegen corona, integendeel. Snoepwinkels, slijterijen en fastfoodketens bleven veelal geopend, terwijl de sportverenigingen en -scholen hun deuren moesten sluiten, en stimuli om gezond te leven uitbleven. Hierbij bleken de leidslieden zich te weinig verdiept te hebben in de aard van bewegen en sporten. Voor veel mensen kost het namelijk grote moeite om ze in hun routine te krijgen. Gewoontevorming is cruciaal. De lockdownmaatregelen namen bewegen en sporten telkens weg uit die goede macht der gewoonte – bij velen voor onbepaalde tijd.

Al met al was er niet alleen te weinig aandacht voor de negatieve bijeffecten van op zich te verdedigen maatregelen, maar ook voor schade ervan die echt onnodig was. Vele keren is duidelijk gemaakt hoe hard de maatregelen aankwamen bij zowel jongeren als ouderen. Daar was weinig begrip voor. Het argument dat de inzet op levensstijl niet onmiddellijk iets doet aan de acute crisis, raakte bij het voortslepen van de crisis allengs meer achterhaald. Een inzet op gezond leven was niet alleen vruchtbaar geweest in de bestrijding van corona, maar ook bij het helpen omgaan met angst voor en stress van de ziekteverspreiding en crisismaatregelen.

Natuurlijk is de ziekenhuiscapaciteit belangrijk. Maar de schade van de eenzijdige focus hierop is te groot. Het doel moet zijn dat de samenleving zo actief mogelijk blijft functioneren. Democratie, samenleven en actieve levensstijl hebben we te koesteren. Dat dit werd veronachtzaamd, suggereert dat er hoe dan ook werk aan de winkel is om deze waarden structureel gestalte te geven. In lijn daarmee is het essentieel om uit te werken hoe onaantastbare kaders op deze terreinen vastgesteld en gebalanceerd kunnen worden met de inzet op een volgende acute gezondheidscrisis. De Kamerbrief hierover van 8 februari 2022 geeft enige hoop. 4 Laten we leren van de crisis en met vertrouwen bouwen aan een actieve samenleving.

Voetnoten
1 | Annelien de Dijn (2021) Vrijheid: Een woelige geschiedenis. Amsterdam: Alfabet, p. 27
2 | Isaiah Berlin (2010) Twee opvattingen van vrijheid. Amsterdam: Boom, p. 38
3 | Isaiah Berlin (2010) Twee opvattingen van vrijheid. Amsterdam: Boom, p. 38
4 | Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2022) ‘Kamerbrief over kortetermijnaanpak covid-19 en doorkijk lange termijn’, www.rijksoverheid.nl

Gerard Adelaar is projectmedewerker bij het wetenschappelijk instituut voor het CDA en adviseur in gezondheidszorg en gezondheidsbevordering.