Interview Martijn Leisink

Waarom politici lastiger zijn dan pubers

Gebrek aan autonomie, moordende lesroosters en de politiek die burgerschapsonderwijs gebruikt als ‘aflaat’ voor het eigen ondemocratische gedrag: het gaat niet goed met het onderwijs in Nederland. Dat constateert Martijn Leisink, oud-wethouder voor D66 en nu leraar wis- en natuurkunde op een middelbare school. Hij pleit ervoor de verantwoordelijkheid voor het onderwijs – nu belegd bij schoolbesturen – weer terug te geven aan de scholen zelf. ‘Besturen mogen er zijn als scholen ze nuttig vinden. Niet andersom.’

Door Carina Kralt-Bos en Anne-Lotte Masson

Wie zijn lastiger: politici of pubers?
‘Politici, zonder twijfel! Maar ik zou liever de vergelijking tussen volwassenen en pubers willen maken. Hoe baldadig pubers ook kunnen zijn, in beginsel accepteren ze jouw gezag, zeker wanneer je duidelijkheid biedt. Voor volwassenen geldt dat steeds minder. Dat maakte ik persoonlijk mee als wethouder bij bijvoorbeeld bewonersavonden. Dan kwam ik een zaal binnen en dan zag ik meteen heel wat mensen staan met een houding van‘we zullen de wethouder even duidelijk maken wie hier de baas is’. Leerlingen hebben daar een stuk minder last van. Ze hebben in tegenstelling tot volwassenen ook nagenoeg geen verborgen agenda’s.’

Wat is op dit moment het grootste probleem in het onderwijs?
‘Het lerarentekort is het grootste probleem, maar daar hangt veel mee samen, zoals de hoge werkdruk. Als ik tegen mensen zeg dat er bijna geen docenten meer zijn, krijg ik als reactie: dat weet toch iedereen? Dat begin ik me zo langzamerhand af te vragen, want er lijkt in ieder geval niet adequaat naar gehandeld te worden. De prognoses voor de komende vijf jaar zijn nog slechter dan drie jaar geleden. Dan hebben we echt iets verkeerd gedaan met z’n allen. Ik vind dat de grootste bedreiging voor het onderwijs.

‘Een cynisch voorbeeld kwam ik onlangs tegen in een opgave die ik opstelde voor een proefwerk wiskunde A. Ik gebruikte in de opgave een grafiek over de instroom van de opleiding tot wiskundedocent, gebaseerd op werkelijke cijfers. De opdracht was: bereken op basis van deze data wat de instroom van deze opleiding in 2030 is. Toen ik de opdracht zelf maakte, bleek dat er een negatief getal uitkwam! Het is niet te bevatten dat als de dalende trend van de laatste jaren zich voortzet dat we gewoon in 2030 onder nul uitkomen.’

Waarom willen tegenwoordig zo weinig mensen het onderwijs in?
‘Door het beeld van het onderwijs als onaantrekkelijk beroep. Jongeren hebben het voor het kiezen op dit moment, er is overal werk te vinden. Als je dan kunt kiezen tussen werk met weinig werkdruk en werk waarover steeds wordt gezegd dat de druk zo hoog is, dan is de keuze snel gemaakt. Het zou al veel schelen als we degenen die al voor het onderwijs gekozen hebben, zouden behouden. We moeten ons vooral afvragen waarom dat niet lukt.’

Komt dat door die werkdruk?
‘De werkdruk is zeker hoog. Een lesuur is heel intensief en in die tijd kun je niet verslappen. Het lesrooster is daarnaast moordend. Als docent vind ik openheid en bereikbaarheid heel belangrijk, ook richting ouders. Daarom deel ik aan het begin van het schooljaar met alle ouders mijn mobiele nummer en geef ik aan dat ze me kunnen benaderen als ze me nodig hebben. Gek genoeg zorgt dat ook voor minder werkdruk. Ouders nemen wat eerder contact met me op en wachten niet tot de maat vol is. Dat is zowel voor hen fijn als voor mij.
‘Een andere oorzaak van die hoge werkdruk is het gebrek aan autonomie. Er is steeds minder vertrouwen in docenten en het beroep van docent wordt steeds verder uitgehold. Alle docenten in het primair en voortgezet onderwijs hebben minimaal een hbo- of universitaire opleiding. Ze weten doorgaans heel goed wat het beste is voor hun leerlingen. Docenten willen aan het begin van het schooljaar de opdracht krijgen om een klas tot een bepaald niveau te brengen, om vervolgens zelf te bepalen hoe ze dit doel gaan behalen. We hebben alleen steeds minder te zeggen over de inhoud van onze lessen. Maar als er problemen zijn, wordt er wel naar docenten of leerlingen gewezen. Leerkrachten hebben het gevoel dat ze zich overal moeten verantwoorden: tegenover het ministerie van Onderwijs, de Onderwijsinspectie, ouders en de politiek.’

Hoe ziet ‘goed’ onderwijs er eigenlijk voor jou uit en wat is daarvoor nodig?
‘School is geen fabriek waar volgens standaard formats elke les hetzelfde verloopt. Stel nu dat in ons onderwijssysteem alles zou wegvallen, behalve docenten en leerlingen. Geen schoolbesturen meer en geen monitoringssystemen. Ik denk dat het onderwijs gewoon door zou gaan en misschien zelfs wel beter zou zijn. Voor goed onderwijs zijn docenten nodig die verantwoordelijkheid krijgen en nemen. Dat laatste betekent dat docenten betrokken zijn bij hun leerlingen en er ook buiten de schooluren voor hen zijn als het nodig is. Scholen moeten tegelijkertijd docenten niet meer leerlingen geven dan ze kunnen overzien en vertrouwen op de kennis en vaardigheden van docenten.’

Welke opdracht zie je hier voor de politiek?
‘De overheid moet scholen en docenten de autonomie en zeggenschap teruggeven die ze bij schoolbesturen heeft neergelegd. Schoolbesturen zijn door fusies zo groot geworden dat ze het contact met individuele scholen zijn kwijtgeraakt. De besturen zijn ook de primaire gesprekspartner van de Onderwijsinspectie. Dat is bizar. De Onderwijsinspectie zou de klassen in moeten gaan, met docenten praten. Het is namelijk de Onderwijsinspectie, niet de bestuursinspectie. Ouders weten vaak ook helemaal niet dat er een schoolbestuur bestaat. Bij problemen wenden ze zich tot het schoolhoofd of de rector, niet tot het schoolbestuur. De samenleving ziet de school als entiteit, maar in de wetgeving vormt het bestuur het gezag. Dat is een enorme weeffout. Besturen mogen er zijn als scholen ze nuttig vinden. Niet omgekeerd.’

Zet D66 zich hier als onderwijspartij genoeg voor in?
‘Paul van Meenen (voormalig Tweede Kamerlid, nu lid van de Eerste Kamer voor D66, red.) heeft echt veel aandacht gevraagd voor de noodzaak om het geld weer naar scholen te laten vloeien. En nu moet ook de zeggenschap terug naar scholen. In een ziekenhuis gaat de directie over de organisatie en de medisch specialisten over de behandelingen. In het onderwijs moet dat onderscheid ook scherper gemaakt worden. Docenten gaan over het onderwijs. Zij zijn bevoegd, het bestuur niet. Dat mag zorgen voor gebouwen en schone lokalen.’

Herken je het probleem van gebrek aan autonomie en verleggen van verantwoordelijkheid ook op andere gebieden in de samenleving?
‘Ja, overal. Ik denk dat gebrek aan vertrouwen in professionals samenhangt met de digitalisering. Vroeger moest je ter plekke gaan kijken om te zien hoe het eraan toe ging. Dan wist de inspectie of gezagsdrager ook wel dat de zaken iets mooier werden voorgesteld, maar daar keek zij wel doorheen. Als het ergens echt misging, greep ze in. Nu kunnen we met monitoringssoftware dagelijks ‘zien’ of het wel goed gaat. Door die gedwongen informatieverstrekking en de machtige informatiepositie van centraal gezag lopen we steeds meer aan de leiband van rapportages en meetinstrumenten. Je zou bijvoorbeeld de verantwoording voor schoolverzuim ook bij scholen kunnen neerleggen. Nu geven we iedere dag de verzuimgegevens door aan de gemeente, waar er automatisch na zoveel keer verzuim alarm wordt geslagen. Terwijl een docent zó kan aanwijzen met welke leerling iets aan de hand is. We denken het beter te kunnen registreren, maar we gooien daarmee ook veel niet-registreerbare kennis weg.

‘Het gebrek aan vertrouwen uit zich ook richting leerlingen. Hun privacy wordt op alle fronten geschaad. Een nationale schande! Wie opgegroeid is zonder digitale leerlingvolgsystemen kon een onvoldoende nog eens verzwijgen en proberen er eerst een mooi cijfer tegenover te zetten. Bij oudergesprekken op school hoorden ouders alsnog wat er op school gebeurde en dan leerde je als leerling de belangrijke les dat het meeste toch wel uitkomt. Leerlingen komen als kind de school binnen en gaan weg als ze tussen de 16 en 18 jaar oud zijn. Ze moeten de ruimte krijgen om keihard te vallen zolang er nog anderen in de buurt zijn om ze op te rapen. Maar nu houden we de zijwieltjes erop tot ze naar het vervolgonderwijs gaan en daarna zeggen we: je redt het wel hè. Dat is waanzin.

‘Een ander voorbeeld van privacyschending: kluisjescontrole. Er zijn scholen waar, met medewerking van de politie, alle kluisjes worden opengemaakt om te kijken of er geen verboden spullen in liggen. Tegen zulk slecht voorbeeldgedrag is geen burgerschapsonderwijs opgewassen. Als de school tijdens maatschappijleer uitlegt dat privacy heel belangrijk is en dat je de persoonlijke levenssfeer moet respecteren, dan kan het niet zo zijn dat ze vervolgens zonder toestemming de kluisjes controleert. Of checkt of een leerling geen mobiele telefoon in zijn tas heeft.’

Wat vind je van het recente plan om burgerschap en democratische waarden te integreren het onderwijs?
‘Ik vind dat om verschillende redenen geen goed plan. In de eerste plaats: wat is nu onze opdracht? Focus op basisvaardigheden of op burgerschap? Kennelijk allebei. En de rest moeten we er dan ook nog bij blijven doen toch? En we kunnen ook wel terug in lestijd? De opdrachten aan het onderwijs spreken elkaar tegen. Ten tweede is burgerschapsonderwijs nog iets anders dan burgerschapsvorming. Burgerschapsvorming is zo’n beetje de core business van elke school. Dat zit niet in onderwijsdoelen of vakken, maar dat zit verweven in de omgang met leerlingen. Je kunt een school zien als een mini-maatschappij waar leerlingen zonder het toezicht van hun ouders – heel belangrijk – leren en oefenen hoe ze zich later in de grotemensenwereld gaan gedragen. Dat proces voltrekt zich in iedere klas, in ieder uur en op elk moment van de dag.

‘Docenten zullen direct beamen dat burgerschapsonderwijs en -vorming ongelooflijk belangrijk zijn, maar we zijn het aan het institutionaliseren en dat vind ik een slechte zaak. De inspectie heeft er nu geen zicht op en heeft daarom aan scholen gevraagd of ze op papier kunnen zetten wat ze aan burgerschapsvorming doen. Het was beter geweest als de inspectie had gezegd: ‘Wij verwachten van iedere school dat jullie het er vier keer met elkaar over hebben. De uitkomst hoeven we niet te weten. Je hoeft aan ons ook niet te rapporteren, want dat doen jullie vast heel goed’.

‘Verder vraag ik me af: met elk moreel gezag verwacht de politiek dat ik leerlingen onderwijs in burgerschap? Ik zeg dat ze niet moeten discrimineren, maar de Belastingdienst heeft zich formeel schuldig gemaakt aan institutioneel racisme en Geert Wilders neemt tot de dag van vandaag zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraak niet terug. Ik moet vertellen dat je je fouten netjes moet herstellen, maar slachtoffers van het toeslagenschandaal en van de aardbevingen in Groningen wachten nog steeds op compensatie en herstel van hun huizen. Er zijn voorbeelden te over waarbij ik als leerkracht steeds denk: tegen zulk slecht voorbeeldgedrag kunnen we niet op onderwijzen. Daar hebben we gewoon last van.’

Dat is geen vrolijk beeld.
‘Ik vind er zelfs iets gevaarlijks in zitten. Verplicht burgerschapsonderwijs als aflaat voor de politiek. Die constateert dat de omgangsvormen in de politieke arena niet meer zijn wat ze zouden moeten zijn, dat de samenleving mede daardoor verhardt en polariseert en het onderwijs vervolgens de opdracht geeft om leerlingen de juiste normen bij te brengen. Laat de politiek eerst eens naar zichzelf kijken. En laat ze wat meer vertrouwen op de leerkrachten.’

Martijn Leisink studeerde natuurkunde in Nijmegen en promoveerde in data mining. In 2002 werd hij politiek actief voor D66. Eerst als gemeenteraadslid in Arnhem en in 2007 als lijsttrekker en Statenlid voor de Provinciale Staten van Gelderland. Van 2010 tot 2018 was hij wethouder in Arnhem, waar hij verantwoordelijk was voor financiën, ict, p&o, mobiliteit en grondzaken. Vlak na zijn vertrek uit de politiek kwam hij per toeval in het voortgezet onderwijs terecht. Hij geeft wis- en natuurkunde op het Stedelijk Gymnasium in Nijmegen.

Anne-Lotte Masson is manager research support office bij het Erasmus MC en redactielid van Idee. Carina Kralt-Bos is freelance journalist en redactielid van Idee.