De grootste dreiging komt uit het midden

Uiterst rechtse populisten lijken de bastions
van de liberale democratie te bestormen – maar in hoeverre ligt daar het echte probleem? En wat kunnen partijen die de liberale democratie wél als vaste basis hebben, eraan doen? Idee vroeg het Cas Mudde.

Interview door Daniël Schut

Cas Mudde is ’s werelds meest vooraanstaande expert over populisme en uiterst rechts, een verzamelterm voor zowel (anti-democratisch) extreemrechts als (anti-liberaal-democratisch) radicaal rechts. In 2019 waarschuwde hij al voor de vruchtbare grond voor de PVV, in zijn boek The Far Right Today (Polity Press, 2019). Maar voor iedereen die nu bezorgd is omtrent de toekomst van de liberale democratie, had hij een schijnbaar paradoxaal advies: probeer niet de liberale democratie te ‘redden’ door uiterst rechts aan te pakken, maar probeer in plaats daarvan de liberale democratie direct te versterken – dan verzwakken radicaal en uiterst rechts vanzelf. Tijd voor Idee om uit te zoeken hoe dat zit.

Versterk de liberale democratie, dan verzwakt uiterst rechts vanzelf
 – leg uit? ‘We weten uit kiezersonderzoeken dat uiterst rechts in de meeste West-Europese landen aanspraak kan maken op een harde
 kern van ongeveer tien procent van de kiezers. De kiezers daarbovenop zijn rechtse kiezers die ontevreden zijn over de partijen waar ze normaliter op zouden stemmen. Voor hen is de PVV wat we noemen een ‘zweep’-partij: een stok waarmee ze kunnen slaan als hun eerdere favoriete partij niet voldoende responsief is. Die kiezers vinden dat rechtse partijen zoals de VVD veel beloofden te doen aan wat zij belangrijk vonden, maar dat nooit deden als ze eenmaal in de regering deden.

Wat die kiezers belangrijk vinden, zijn voornamelijk sociaal-culturele issues, en dan met name immigratie en integratie. Voor zover ze zich bezighouden met sociaal-economische kwesties, zien ze die ook door een identitaire of ronduit racistische lens: ze zijn niet zozeer bezorgd over inkomensongelijkheid of bestaansonzekerheid per se, maar eerder dat migranten hun banen inpikken of parasiteren op de welvaartsstaat. Die kiezers zijn nu van rechts overgelopen naar uiterst rechts.

Maar als je nu alleen maar uiterst rechts aanpakt, bijvoorbeeld door uiterst rechtse partijen te verbieden, of door ze uit te sluiten van regeringsdeelname, of door ze te negeren, dan blijven die kiezers ontevreden – en dat verzwakt op lange termijn juist de liberale democratie. Op lange termijn heeft een liberale democratie alleen maar duurzaam draagvlak als de bevolking er tevreden mee is. Zorg je ervoor dat bevolking voldoende tevreden is met de liberale democratie, dan verzwak je uiterst rechts doordat je die ontevredenheid wegneemt.

Daar komt nog bij dat uiterst rechts méér is dan een handvol partijen: het is een ideologie, een gedachtegoed, dat allang niet meer exclusief is voor de partijen die we er nu mee associëren. Door alleen die partijen uit te sluiten, sluit je het uiterst rechtse gedachtegoed niet uit. Nederland is daar een perfect voorbeeld van: al sinds de LPF in 2002 zijn bijna alle partijen op jacht naar de uiterst rechtse kiezer. Ook toen de PVV eerder werd uitgesloten, domineerden ze het debat. De grootste bedreiging voor de liberale democratie komt daarmee helemaal niet vanuit de uiterst rechtse partijen: de grootste dreiging komt uit het midden.

Maar brengt die analyse de ándere politieke partijen niet in een ver- schrikkelijke ideologische Cacth-22? Want aan de ene kant móet je de problemen waar kiezers van wakker zeggen te liggen, wel adresseren om het te winnen van uiterst rechts, maar aan de andere kant gaat het oplossen van die problemen tegen de eigen ideologie in? ‘Dat hoeft niet zo te zijn, want het probleem is niet dat sommige kiezers primair willen spreken over immigratie, integratie en veiligheid. Dat zijn gewoon kwesties die leven bij de mensen – hoewel uit onderzoek ook blijkt dat er een sterke correlatie zit tussen waar de media veel over schrijven en wat mensen zéggen belangrijke kwesties te vinden. Het probleem is dat andere partijen meepraten over immigratie vanuit hetzelfde frame, het- zelfde denkkader, als uiterst rechts.

In de jaren zeventig werd immigratie vooral bekeken vanuit een economisch frame: toen ging het vooral over gastarbeiders, en met name de VVD en het CDA wilden weten hoe er méér van naar Nederland konden komen. Later werd ‘immigratie’ bekeken vanuit een juridische bril: welke immigrant krijgt welke status, en waarom? Tegenwoordig bespreken politieke partijen immigratie vrijwel uitsluitend vanuit het perspectief van uiterst rechts: alsof het een gegeven is dat immigratie een identiteits- en veiligheidsissue is. Als alle partijen dat frame, die probleemanalyse, overnemen, dan kom je vanzelf uit bij uiterst rechts beleid als ‘oplossing’ voor dat probleem – welke partij er dan ook in de regering zit. En als alle partijen dat frame overnemen, legitimeren ze dat denkkader ook voor de kiezer: blijkbaar is dat dé manier om over immigratie te praten. Maar partijen hóeven dat denkkader dus niet over te nemen: ze kunnen over immigratie óók op andere manieren denken en doen, zoals dat eerder ook al gebeurd is.’

Waarom hebben die andere partijen dat niet gedaan dan, in aanloop naar de verkiezingen? ‘Een frame komt voort uit een ideologie: een bepaalde visie op de wereld en wat goed is. Wat men als probleem ziet, hangt af van de eigen ideologie: multiculturalisme is alleen een probleem voor mensen die denken dat samenlevingen monocultureel moeten zijn. Of botter gezegd: het probleem van de klimaatcrisis en dat de aarde ongeschikt raakt voor menselijk leven, is alleen een probleem als je begaan met dat menselijk leven.

Maar in de afgelopen jaren durfden politieke partijen geen ideologie meer uit te werken en uit te dragen. VVD-leider Mark Rutte is daar het grootste voorbeeld van, maar niet de enige: D66 hing vanaf het begin al een zogenaamde ‘pragmatische politiek’ aan, en de PvdA schudde haar ideologische veren ook al af. Rutte riep trots dat hij alleen maar ‘problemen oploste’, maar hij vergat daarbij dat als hij het probleem niet eerst definieerde, dat anderen dat dan voor hem deden. En als het gaat om immigratie was dat dus Wilders die voor Rutte het probleem definieerde.

Dat gebrek aan ideologisch zelfvertrouwen bij de andere partijen verklaart waarom het frame van de PVV dominant is geworden in het debat over het ene issue van immigratie: het was het enige beschikbare, ideologisch consistente denkkader dat kiezers van antwoorden kon voorzien. De enige die politiek-ideologisch leiderschap durfde te tonen, was Wilders.

Het verklaart ook een ander, eraan gerelateerd fenomeen: de ‘agenda setting power’ van uiterst rechts. De afgelopen jaren is het in Europa bijna overal uiterst rechts geweest dat de politieke agenda bepaalde: niet alleen hoe er over immigratie en identiteit werd gesproken, maar ook dat er over immigratie en identiteit gesproken werd als belangrijkste, meest urgente kwestie. Vanuit de ideologie van uiterst rechts bezien is dit ook het belangrijkste, meest urgente issue. Maar dat hoeft dus niet zo te zijn.

Dat betekent dus een tweeledige opdracht voor de andere politieke partijen: náást vanuit een ander denkkader praten over immigratie, ook ándere onderwerpen op de kaart zetten. Bijvoorbeeld klimaat, of openbaar vervoer, of de zorg, of huisvesting. Met name het debat over huisvesting was bij de verkiezingen absoluut gênant: de andere partijen en de media stonden het toe dat Wilders ook dít issue weer inkleurde met de kwast van immigratie, terwijl het feitelijk zo is dat minder van tien procent van de beschikbare huisvesting naar statushouders gaat. Andere partijen moeten dus ten eerste meer over hun eigen issues praten, en ten tweede vanuit hun eigen frames over die issues praten – maar dat kunnen ze dus alleen als ze weer vanuit hun eigen ideologie durven te denken.’

Doe eens een voorzet dan, hoe zou zo’n ideologie eruit moeten zien?
‘Die ideologieën zijn al voorhanden: de christendemocratie, het liberalisme, de sociaaldemocratie, de groene stromingen… Alleen zijn veel van deze ideologieën ontwikkeld in een andere tijd en samenleving.

Als ik bijvoorbeeld kijk naar de sociaaldemocratie – die ideologie ligt het dichtste bij mij – dan denk ik dat de sociaaldemocratie van de 21ste eeuw anders moet zijn dan die van de 20ste. De sociaaldemocratie van de 20ste eeuw was gebaseerd op een witte, patriarchale, heteronormatieve samenleving, waarin gastarbeiders werden geïmporteerd zodat de witte arbeidersklasse een treetje omhoog de middenklasse in kon.

In een economie waarin het precariaat een belangrijke rol speelt, waarin mensen van de ene sector naar de andere gaan, langer leven, langer naar school gaan en korter werken, en niet meer in een kostwinner-model gezinnen stichten, moet je heroverwegen wat bijvoorbeeld staatsinterventie betekent. Dat geldt overigens natuurlijk ook voor het sociaal-liberalisme: in een multiculturele samenleving met toegenomen ongelijkheid werkt een idee als ‘verheffing door de economie’ aanzienlijk minder dan in een gelijke samenleving.’

Even een zijspoor, maar … wat onderscheidt dan het sociaal-liberalisme van de sociaaldemocratie? ‘Als ik even een typisch politicologen onderscheid maak, dan zou ik zeggen: rechts, oftewel pro-markt als het gaat om sociaaleconomische kwesties, en links, oftewel pro-individu en individuele rechten en vrijheden als het gaat om sociaal-culturele kwesties. En tegenwoordig onderscheiden politicologen een derde dimensie: ‘open’ versus ‘gesloten’, en op die dimensie zou het sociaal-liberalisme ‘open’ scoren. Misschien zit het sociaal-liberalisme dan wel dichtbij het libertarisme, zelfs. De vraag is natuurlijk ook of je daarmee heel groot kan worden: de meeste kiezersonderzoeken laten zien dat die combinatie waarschijnlijk niet veel kiezers trekt.

Overigens zagen we in de afgelopen decennia dat D66 telkens campagne voerde op sociaal-cultureel linkse issues, en vervolgens altijd in een regering stapte waarin ze primair rechts pro-marktbeleid moest of wilde uitvoeren en rechts socio-cultureel beleid accepteerde.

We hebben het nu over verschillende ideologieën, maar is er ook iets wat partijen en anderen uit álle stromingen kunnen doen om de liberale democratie te schragen – los van een specifieke ideologie? ‘Alle politieke partijen pretenderen gebaseerd te zijn op een ideologie die de liberale democratie zegt te respecteren. Het grootste probleem is dat er licht zit tussen de ideologische theorie aan de ene kant, en de beleidspraktijk van partijen aan de andere kant. De VVD is daar een schoolvoorbeeld van: zo kwam de Orde van Advocaten na een analyse van de partijprogramma’s tot de conclusie dat het programma van de VVD ook behoorlijk vaak in regelrechte tegenspraak was met de principes van de democratische rechtsstaat.
Mede daarom denk ik ook niet dat ‘institutionele garanties’, zoals zaken verankeren in een grondwet of hopen dat de EU ons wel op het rechte pad houdt, genoeg zijn. Dat is met Hongarije bijvoorbeeld ook niet gelukt. Als een politiek leider het wil, is er altijd wel om dat soort institutionele garanties heen te werken

Het belangrijkste dat we kunnen doen, is de liberale democratie uitleggen – zowel aan de mensen in het land, als ook aan de politieke elites. Liberale democratie is per definitie strijd: er is altijd een spanning tussen meerderheden en minderheden. Voor politici betekent dit onder andere: praat en denk niet over minderheden in termen van specifieke, gedefinieerde groepen. Tegenwoordig is het woord ‘minderheden’ vrijwel synoniem geworden met ‘moslims’. Voor uiterst rechts is het zo makkelijker om de discussie over minderheidsrechten plat te slaan tot een strijd tussen bevolkingsgroepen: ‘het volk’ tegen ‘ de moslims’. Maar in de politiek is het zo dat de meerderheid van vandaag de minderheid van morgen kan zijn – en ook dan willen we ieders rechten beschermd zien.
De mensen in het land mogen ook wel hun verantwoordelijkheid nemen. Er is een flinke groep kiezers die van de ene rechtse populist naar de andere zwalkt. Als de leiders die ze kiezen telkens weer falen, mogen die kiezers zich ook wel eens op hun hoofd krabben: hebben zij misschien onvoldoende mensenkennis? Trappen ze misschien te snel in onmogelijke beloftes?

De media spelen daarbij ook een belangrijke rol. De media zijn niet ‘links’ of ‘rechts’, maar een bedrijf dat de verhalen maakt voor de ‘nieuwsconsument’. Zo lang die massaal blijft klikken op TikTok-video’s over Geert Wilders en zijn kattenliefde, blijven de media die maken. Nederland is ten diepste een pluralistisch land, waar politieke compromissen pure noodzaak zijn en democratisch het best haalbare – media en politiek moeten niet impliceren of ronduit pretenderen dat er één beleid is dat voor iedereen (even) goed is. Daarmee schep je onrealistische verwachtingen voor de kiezer en speel je populisten in de kaart.