Het huidige armoedebeleid is onoverzichtelijk, zorgt voor onzekerheid en leidt tot grote verschillen tussen gemeenten. Zowel burgers als gemeenten zelf zijn gebaat bij eerlijker en eenvoudiger armoedebeleid.
Door Jasper J. van Dijk, Yannick Feld & Julia van Rijn
Illustraties: Rosa Snijders
Wie afhankelijk is van inkomensondersteuning, raakt maar al te gemakkelijk verstrikt in een web van landelijke toeslagen en lokale regelingen. Het stelsel van inkomensondersteuning is ingericht op precisie; niemand mag meer krijgen dan strikt noodzakelijk. Maar die nauwkeurigheid heeft een keerzijde: het gaat gepaard met grote complexiteit en onzekerheid voor wie van het stelsel afhankelijk is. Gemeenten proberen leemtes te vullen met eigen regelingen. Hoe goedbedoeld ook, het gevolg is een lappendeken aan regelingen waarin postcode soms meer bepaalt dan behoefte. Wat zijn de gevolgen van dit complexe systeem? En hoe maken we het armoedebeleid eerlijker en eenvoudiger?
Gemeenten plakken pleisters
Volgens de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) leven er in Nederland ruim 1,7 miljoen mensen onder of rondom de armoedegrens. Voor deze huishoudens is inkomensondersteuning cruciaal. Toch waarschuwde de Commissie Sociaal Minimum in 2023 dat veel gezinnen in de bijstand onvoldoende inkomen hadden om fatsoenlijk rond te komen.
Sindsdien zijn het minimumloon, de huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd. Daardoor zijn de tekorten iets kleiner geworden. Het Centraal Planbureau (CPB) voorziet zelfs een voorzichtige daling van het aantal mensen in armoede in de komende jaren. Maar de onzekerheid die gepaard gaat met leven rondom de armoedegrens, blijft bestaan. Die onzekerheid wordt niet alleen veroorzaakt door een gebrek aan geld, maar ook door onduidelijkheid over de toekomst, voortdurende stress en grote inspanning om de eindjes aan elkaar te knopen. Gemeenten proberen inwoners te helpen met een scala aan regelingen. Deze gemeentelijke regelingen kunnen oplopen tot wel zeven procent van het inkomen van een gezin met een bijstandsuitkering.
Oneerlijke verschillen
De verschillen tussen gemeenten zijn groot. Een gezin in Rotterdam kan zo’n 267 euro per maand aan gemeentelijke steun ontvangen, terwijl een vergelijkbaar huishouden in Alphen aan den Rijn het met 65 euro moet doen – een verschil van ruim 200 euro per maand. En niet alleen de bedragen verschillen, ook de toegang is ongelijk. In Den Haag geldt het recht op gemeentelijke regelingen voor mensen met een inkomen tot 2.800 euro per maand, terwijl in Maastricht de deur al bij 2.100 euro dichtvalt.
Daarbovenop komt het overweldigende aantal regelingen. In 21 onderzochte gemeenten telden we al negentig verschillende inkomensafhankelijke regelingen. Meer dan de helft daarvan kwam slechts in één gemeente voor. Van korting op een zwemabonnement tot een pakket babyspullen of een vergoeding van dierenartskosten: op allerlei gebieden worden regelingen aangeboden. Een lappendeken van loketten, bewijsstukken, inkomensdefinities en voorwaarden maakt de hulp ingewikkeld. Voor mensen met beperkte taal- of digitale vaardigheden des te meer.
Financiële onzekerheid en armoedevallen
Het versnipperde armoedebeleid zorgt ook voor financiële onzekerheid. Dat komt vooral door harde inkomensgrenzen. Binnen een gemeente vervalt het recht op regelingen vaak bij exact hetzelfde inkomensniveau. Dat betekent dat iemand die nét iets meer gaat verdienen, in één klap alle inkomenssteun verliest. In driekwart van de door ons onderzochte gemeenten kan een huishouden tot 75 procent van zijn gemeentelijke ondersteuning kwijtraken bij een kleine inkomensstijging. Valt dat ook nog eens samen met de afbouw van landelijke toeslagen, dan ontstaat de klassieke armoedeval: méér werken en toch minder overhouden.
Niet alleen inwoners raken verstrikt in deze wirwar, ook gemeenten zelf lopen vast. Het individuele karakter van deze regelingen vergt veel uitvoeringscapaciteit en specialistische kennis, terwijl gemeenten al kampen met tekorten aan personeel. Vanaf 2026 wordt bovendien 2,4 miljard euro structureel bezuinigd op het gemeentefonds. Naar verwachting zal een groot deel van die bezuinigingen neerslaan in het sociale domein – een terrein waar gemeenten relatief veel beleidsvrijheid hebben. Dat betekent minder preventieve zorg, minder inkomensondersteuning, minder sociaal werk, en minder wijkvoorzieningen. Precies het vangnet dat de meest kwetsbare inwoners overeind moet houden, staat daarmee op het spel.
Landelijke basis, lokaal maatwerk
Inkomensherverdeling is en blijft in de kern een taak van de nationale overheid. Alleen op dat niveau kan willekeur worden voorkomen. Zo garanderen we dat inwoners in Maastricht en Middelburg, Rotterdam en Raalte gelijk worden behandeld. Het is geen toeval dat landelijke regelingen als huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag door zo’n 90 procent van de rechthebbenden worden benut, terwijl gemeenten met hun regelingen vaak niet verder komen dan de helft. Landelijk beleid bereikt meer mensen, is eenvoudiger uit te voeren en vergt door schaalvoordelen minder uitvoeringscapaciteit.
Maar daarmee is de rol van gemeenten niet uitgespeeld. Lokale regelingen blijven nodig, juist omdat kosten tussen gemeenten kunnen verschillen. Denk aan hoge huren in de Randstad of juist hogere vervoerskosten in landelijke gebieden. Gemeenten staan dichter bij hun inwoners, waardoor zij maatwerk kunnen bieden. Steun is namelijk niet alleen een papieren regeling, maar ook een gesprek, hulp bij administratie, psychologische ondersteuning of begeleiding naar werk. Juist die menselijke maat is in landelijke regelingen vaak moeilijk te vatten.
De vraag is dus: hoe voorkom je willekeur en ongelijkheid, maar laat je tegelijk ruimte voor maatwerk en verschil? De meest veelbelovende weg lijkt een stevige landelijke basis, aangevuld met lokaal maatwerk waar het Rijk geen uitkomst biedt.
Ondersteunen met geld
Ondersteuning in de vorm van geld is meestal effectiever dan hulp in natura. Geld is minder stigmatiserend, geeft mensen autonomie en maakt de uitvoering overzichtelijker en goedkoper. Bovendien weten mensen zelf vaak beter wat ze nodig hebben dan de overheid. Illustratief is onderzoek uit de VS, waaruit blijkt dat elke dollar aan voedselbonnen voor ontvangers slechts 80 dollarcent waard is – simpelweg omdat de bonnen hun keuzevrijheid beperkten. Toch heeft ook hulp in natura een rol. Bijvoorbeeld omdat ontvangers niet alle voordelen voor zichzelf of voor de maatschappij meewegen. Zo kunnen gratis schoolmaaltijden leiden tot gezondere eetgewoonten bij kinderen, en een sportabonnement kan waardevolle sociale contacten opleveren. En voor mensen met schulden is ondersteuning in natura soms de enige manier om te voorkomen dat het geld meteen verdwijnt naar schuldeisers.
Een vernieuwd armoedebeleid
Om de balans te herstellen, moet het Rijk zorgen voor een solide landelijke basis: een sociaal minimum dat toereikend is, bijvoorbeeld via een verhoging van het minimumloon en de bijstand. Daarnaast kan de Rijksoverheid regelingen die weinig maatwerk vragen en waarvoor voldoende data beschikbaar zijn – zoals de collectieve zorgverzekering of de studietoeslag – beter zelf uitvoeren. Daarmee verdwijnen nodeloze verschillen tussen gemeenten en komt bij gemeenten capaciteit vrij voor het échte maatwerk. Dit soort grote, structurele veranderingen zijn niet van de ene op de andere dag geregeld. Maar ook binnen het huidige stelsel kunnen gemeenten stappen zetten. Wij zien zes concrete kansen.
1. Ondersteun met vrij besteedbaar geld
Negen van de tien formele gemeentelijke regelingen die wij tegenkwamen, bestaan uit bonnen of hulp in natura. Gemeenten kiezen daar vaak voor vanuit de wens om gedrag te sturen, of omdat het politiek zichtbaarder is. Soms speelt ook de angst mee om buiten de kaders van het Rijk te treden (zie punt 6). Het gevolg is een wirwar aan geoormerkte regelingen die het leven van inwoners niet eenvoudiger maken. Tijd dus voor een mentaliteitsverandering: niet langer ‘natura, tenzij’ maar juist ‘vrij besteedbaar geld, tenzij’. Dat zorgt voor meer keuzevrijheid, autonomie en eenvoud.
2. Bundel regelingen
De versnippering van lokale inkomensregelingen maakt het beleid ondoorzichtig en onzeker. Inwoners weten vaak niet waar ze recht op hebben en de uitvoeringslast is hoog. Door losse regelingen samen te voegen tot één brede toelage, wordt het systeem eenvoudiger en beter te begrijpen. Bovendien maakt bundeling het mogelijk om inkomensgrenzen geleidelijk af te bouwen, in plaats van in één klap. Zo’n geleidelijke afbouw voor iedere losse regeling – het is niet ongebruikelijk dat een gemeente vijftien verschillende regelingen heeft – is vrijwel onuitvoerbaar. Maar een geleidelijke afbouw van één brede toelage is wel mogelijk. Dat helpt om armoedevallen te voorkomen en de ondersteuning voorspelbaarder te maken.
3. Wees duidelijk over de rechten van inwoners
Lang niet alle inwoners weten dat zij recht hebben op bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten in uitzonderlijke situaties. Terwijl juist dit vangnet cruciaal is. Gemeenten zouden veelvoorkomende vormen van bijstand – een wasmachine, woonkosten, medische uitgaven – als standaardregelingen kunnen opnemen en van eenvoudige aanvraagformulieren voorzien. Minstens zo belangrijk is de boodschap: ondersteuning is geen gunst, maar een recht. Zeker bij de bijzondere bijstand, die vaak pas in beeld komt wanneer andere regelingen tekortschieten, is dat essentieel.
4. Vereenvoudig radicaal en ken proactief toe
Het niet-gebruik van regelingen komt vaak niet door onwil, maar door onbekendheid met regelingen, twijfels of iemand voldoet aan de voorwaarden, schaamte of administratieve drempels. De oplossing ligt in radicale vereenvoudiging. Vooraf ingevulde formulieren op basis van eerdere aanvragen, het schrappen van overbodige vragen en automatische koppelingen tussen regelingen maken het proces toegankelijker. Het meest effectief is proactief toekennen: gemeenten die niet wachten tot inwoners aankloppen, maar zelf signalen oppikken en mensen benaderen. Wijs een inwoner die geen recht heeft op kwijtschelding van lokale lasten bijvoorbeeld meteen op andere regelingen waar de inwoner wél voor in aanmerking komt.
5. Deel en leer
Net zo versnipperd als het beleid zelf, zijn beschikbare data. Gemeenten kunnen veel winst behalen door hun data over inkomensgrenzen, gebruik en effectiviteit beter te delen. Projecten zoals Data Delen Armoede en Schulden of het dashboard van het Instituut voor Publieke Economie zijn goede eerste stappen. Essentieel is dat gemeenten niet afzonderlijk van elkaar blijven experimenteren, maar dat systematisch geëvalueerd wordt welke aanpakken werken en welke niet. Wat werkt in de praktijk? Waar hebben mensen werkelijk behoefte aan? Alleen zo kan lokaal armoedebeleid doelmatiger én rechtvaardiger worden.
6. Benut en bevraag de bestaande wettelijke ruimte
De wettelijke kaders van het Rijk zijn niet altijd helder: gemeenten mogen armoedebeleid vormgeven maar geen inkomensbeleid voeren. Het verschil is echter lang niet altijd even helder, waardoor gemeenten soms kansen laten liggen. Wageningen liet bijvoorbeeld zien dat het beleid anders kan, door bestaande regelingen samen te brengen in één ‘Maatschappelijk Meedoen Budget’. De hoogte van dit budget wordt afgestemd op hoeveel een huishouden op basis van Nibud-begrotingen tekortkomt. Daarmee maakte de gemeente het armoedebeleid een stuk overzichtelijker en eenvoudiger. Gemeenten die dit soort experimenten aandurven, innoveren niet alleen lokaal, maar helpen ook de landelijke discussie vooruit.
Eerlijker en eenvoudiger
Het Nederlandse armoedebeleid is uitgegroeid tot een bonte verzameling regels, loketten en goede bedoelingen. Landelijke regelingen bieden een basis, maar laten gaten vallen die gemeenten met wisselend succes proberen te dichten. Het resultaat is een complex web aan regelingen, met grote verschillen in ondersteuning afhankelijk van woonplaats. Dat hoeft niet zo te blijven. Een eerlijker en eenvoudiger beleid is mogelijk door de balans te herstellen: landelijk zorgen voor een toereikend sociaal minimum en gemeenten de ruimte te geven voor het échte maatwerk. Gemeenten hoeven ondertussen niet stil te zitten. Zij kunnen nu al het verschil maken door vaker geld te geven waar dat kan, regelingen te bundelen en procedures te versimpelen, door kennis te delen en de bestaande wettelijke ruimte volop te benutten. Zo wordt het armoedebeleid stap voor stap eerlijker en eenvoudiger.
Jasper J. van Dijk is onderzoeksleider bij het Instituut voor Publieke Economie.
Yannick Feld is fellow bij het Instituut voor Publieke Economie, docent fiscaal recht aan Universiteit Leiden en extern docent Amsterdam School of Economics (Universiteit van Amsterdam).
Julia van Rijn is onderzoeker bij het Instituut voor Publieke Economie
Verder lezen?
Instituut voor Publieke Economie. Eerlijker en eenvoudiger armoedebeleid, 2025.
Commissie Sociaal Minimum. Een zeker bestaan II, 2023.
Whitmore, Diane. What Are Food Stamps Worth? Princeton University, 2002.
Centraal Planbureau en Sociaal Cultureel Planbureau. Kansrijk armoedebeleid, 2020.
Kinderombudsman. Opgroeien in onzekerheid, 2025.
Eerlijker en eenvoudiger armoedebeleid