Economische democratie

De inrichting van onze huidige economie biedt werknemers, consumenten, de natuur en andere ‘stakeholders’ onvoldoende zeggenschap. Het is tijd om privaat eigendom en ondernemerschap in stelling te brengen om méér belangen en waarden te dienen, dan aandeelhouderswinst alleen.
 
Door Rutger Claassen

Zeggenschap overhet eigen lot zou verder moeten gaan dan deelname aan de besluitvorming in publieke organen (nationaal, provinciaal en gemeentelijk). Ook het gezin, de school, universiteit, ziekenhuis, en de onderneming zouden gedemocratiseerd moeten worden. Deze democratiseringsagenda was prominent in debatten in de jaren zestig en zeventig, maar is sindsdien een stille dood gestorven. Een goed functionerende democratie in de klassieke politieke arena’s blijkt al moeilijk genoeg. Zijn er redenen om dit bredere ideaal te reanimeren? Ik beperk mij hier tot de economie (voor de bredere discussie over democratisering in de samenleving, zie de bijdrage van Martijn Visser). Mijn stelling zal zijn: ja daarvoor zijn goede redenen; juist omdat de politieke democratie niet altijd goed functioneert.
 
De neoliberale onderneming
In de economie draait democratisering om de onderneming. De twintigste-eeuwse pleidooien voor democratisering van de onderneming waren sterk beïnvloed door de arbeidersbeweging, vakbonden, socialistische en sociaal-democratische partijen. Hierbij ging het om democratische rechten voor één specifieke partij: werknemers. Economische democratie betekende in feite: werknemersdemocratie (zie de klassieker van Robert Dahl uit 1985: A Preface to Economic Democracy, University of California Press, 1986). De vruchten van die twintigste-eeuwse strijd voor democratisering zijn vastgelegd in de (beperkte) invloed van werknemers in ondernemingen, die met de Wet op de Ondernemingsraden tot stand kwam. Daarmee lijkt een eindpunt bereikt. Of zijn er redenen om verder te gaan?
 
Sinds de financiële crisis zijn er door juristen, sociale wetenschappers, filosofen en anderen weer meer fundamentele kritieken geleverd op het functioneren van ondernemingen als onderdeel van de maatschappij. Of het nu gaat om de banken (too big to fail), de oliemaatschappijen (en hun rol in de klimaatcrisis), de Big Tech sector (en de verspreiding van fake news). Telkens is er onbehagen over de rol die grote ondernemingen spelen. Een deel van de kritiek is een reprise van kritiek op het grootbedrijf, die al sinds de negentiende eeuw opgeld doet. Kern daarvan is de spanning tussen enerzijds de aandeelhouders van de onderneming en anderzijds andere stakeholders (waaronder soms: ‘de samenleving als geheel’).
 
Ondernemingen zijn al democratische instellingen, namelijk aandeelhoudersdemocratieën. Net zoals in een vereniging de leden het bestuur kiezen, en daarmee indirect het beleid bepalen, en net zoals de burgers het parlement kiezen en zo indirect het beleid bepalen, zo ook in de onderneming. Die parallellen zijn geen toeval, aangezien de onderneming is ontstaan als een commerciële adaptatie van de Middeleeuwse universitas, rechtspersonen zoals steden, universiteiten, gilden en kloosterordes waarin leden gezamenlijk een vorm van collectief bestuur uitoefenden. De Nederlandse VOC was in de zeventiende eeuw de eerste commerciële toepassing. In een dergelijke kapitaalvennootschap (BV of NV) zijn de aandeelhouders de opdrachtgevers (principals) en het bestuur is de uitvoerder (agent) van hun wensen. Aandeelhouders en bestuur zijn de twee centrale partijen in de corporate governance structuur.
 
Aandeelhouders zijn als investeerders geïnteresseerd in winst. Sinds de jaren tachtig, onder invloed van Amerikaanse business schools en neoliberale denkers, is winstmaximalisatie het doel van de onderneming geworden. Dat is een culturele norm; wettelijk is dit nergens verplicht. Critici van deze neoliberale onderneming stellen dat daarmee de belangen van alle andere stakeholders voortdurend onder druk komen te staan. Immers, omdat het bestuur de wens van de aandeelhouders moet volgen, is er een prikkel om de winst op te schroeven door kosten af te wentelen op derden: door werknemers lage lonen te betalen, de bijdrage van de natuur aan de productie zich gratis toe te eigenen (zoals CO2 dumpen in de atmosfeer), belasting te ontwijken, enzovoort.
 
Marktwerking, regulering, of democratie?
Als remedie stellen democratiseerders voor om kwetsbare stakeholders naast aandeelhouders een stem te geven in de corporate governance. Democratisering van de onderneming betekent zeggenschapsrechten geven aan alle stakeholders die anders door de prioritering van aandeelhoudersbelangen in de verdrukking komen. Dit ideaal van economische democratie kan vele vormen krijgen, sommige meer dwingend en vergaand dan andere.
 
Verdedigers van de neoliberale onderneming wijzen dit af. Zij betogen dat de belangen van stakeholders wel belangrijk zijn, maar beter op een andere manier kunnen worden behartigd. Stakeholders kunnen via hun contracten met de onderneming hun belangen afdwingen; bijvoorbeeld werknemers, zij kunnen een mooi loon bedingen, en crediteuren een mooie rente. Aandeelhouders hebben als enige niet een dergelijke contractuele bescherming; zij moeten maar zien of er aan het eind van het jaar nog iets voor hen over is. Hun geprivilegieerde positie in de corporate governance dient om hun legitieme belangen te beschermen. Die structuur is economisch optimaal. Een onderneming die winst maximaliseert heeft de contractuele belangen van alle stakeholders gerespecteerd, en daarnaast ook nog waarde voor de aandeelhouders gecreëerd.
 
De critici wijzen erop dat die contractuele bescherming vaak niet adequaat is voor de meest kwetsbare stakeholders. Werknemers hebben vaak een zwakke onderhandelingspositie, de natuur kan niet eens terugpraten, laat staan onderhandelen. Maar verdedigers van de neoliberale onderneming brengen daartegenin dat er nog een tweede bron van bescherming voor stakeholders is: de wet. De overheid moet regels stellen om kwetsbare stakeholders te beschermen, wanneer zij meent dat ondernemingen hen tekortdoen. Bescherming van de legitieme belangen van stakeholders is een publiek belang. Regulering van ondernemingen is democratisch gelegitimeerd. Tenminste, als de overheden democratisch gekozen zijn.
 
Daarmee zijn we bij de kern van het debat aangekomen. Wat is de wenselijke spelverdeling – in de bescherming van stakeholders – tussen contractuele onderhandeling (de markt), de wet, en de corporate governance?
Voorbij markt-staat dualisme
De critici van de neoliberale onderneming zeggen in feite dat de spelverdeling tussen privaat (markt) en publiek (overheid) niet meer voldoet. Overheden zijn niet voldoende in staat om publieke belangen te borgen. Daar zijn meerdere redenen voor. De grootste ondernemingen zijn in staat de politiek te beïnvloeden en daarmee de regels te dicteren waaraan zij zelf worden onderworpen. De globalisering van de afgelopen decennia maakt dat overheden in een ‘regulatory race to the bottom’ zijn geraakt – ondernemingen dreigen te verplaatsen als de regelgeving te veel de winst drukt. Ook dat verzwakt de capaciteit van de overheid. En regulering kent überhaupt grenzen. De overheid kan, door de trage gang van het wetgevingsproces, per definitie niet de trends in de markt bijhouden. En de overheid kan ook niet alles wat in een onderneming gebeurt van buitenaf beoordelen: informatie en kennis ontbreken. Tot slot levert regelgeving soms ‘perverse prikkels’ op: ongewenst gedrag waarbij de regels wel naar de letter maar niet naar de geest worden nageleefd.
 
De combinatie van deze redenen pleit voor meer democratisering van de onderneming. Overheden zijn net als de markt feilbaar (economen spreken van ‘government failure’ naast ‘market failure’). Nobelprijswinnaar Elinor Ostrom sprak in dit verband van ‘polycentric governance’: gemeenschappen (commons) kunnen sommige dingen beter dan markt of staat. De onderneming is zo’n commons. De verhouding tussen de overheid en onderneming is er daarmee niet één van spelverdeling, waarbij de onderneming zich op één doel concentreert (winst) en de overheid op een ander doel (bescherming stakeholderbelangen). Eerder wordt de verhouding er één van aanvulling en samenwerking. Zowel overheid als onderneming kunnen stakeholderbelangen dienen. Dat is vergelijkbaar met hoe we ook naar meerdere bestuurslagen kijken. Het is een onzinnige gedachte dat een democratische gemeente overbodig zou zijn, omdat we al democratische verkiezingen hebben op nationaal niveau. Beide bestuurslagen vullen elkaar aan en bij beide zijn burgers gebaat bij democratie. Sommige burgerbelangen kunnen beter op het ene niveau en andere belangen op het andere niveau behartigd worden. Evenzo kunnen we democratisering van de onderneming zien als een vorm van functionele decentralisatie.
 
Die samenwerking tussen overheden en ondernemingen is ook hard nodig, in een tijd waarin de economie aanloopt tegen meerdere sociale en ecologische crises. Dat noopt tot ondernemingen die zelf sociale en ecologische doelstellingen internaliseren. De spanningsverhouding tussen wet en winst wordt daarmee vervangen door een multidimensionaal doel voor de onderneming: winst maken en sociale plus ecologische doelen behalen. Een stem voor stakeholders binnen de corporate governance dient om deze sociale en ecologische doelen te vertegenwoordigen.
 
Liberaal
Dan rest de vraag: is dit alles nog wel liberaal? Ik zou zeggen van wel. De neoliberale onderneming berokkent schade aan stakeholders en schendt daarom het liberale schade-beginsel van John Stuart Mill. Dat is een schade die de overheid op afstand niet voldoende kan repareren. Ondernemingen waarin stakeholders samenwerken om financiële, sociale en ecologische meerwaarde te creëren en bijbehorende zeggenschaps- rechten hebben, kunnen die schade helpen vermijden. Daarmee blijven private eigendomsrechten intact; ondernemingen worden niet genationaliseerd. Daarmee blijft ondernemerschap nodig: lef, initiatief, risico, de bereidheid nieuwe paden in te slaan. Maar private eigendomsrechten en privaat ondernemerschap worden wel in stelling gebracht voor een complexere missie, waarin meerdere belangen
verenigd worden.