De tweedeling door 2G

Door Martijn Leisink

Trots was ik. Trots op mijn partij die opnieuw haar nek uitstak. Begin 2021 had Sigrid Kaag het lef om voor te stellen dat gevaccineerden meer vrijheid zouden krijgen. Andere partijen keken amper vooruit. In die tijd waren we in Nederland nog maar net begonnen met prikken. Het vaccin zou niet alleen beschermen tegen het oplopen van COVID-19 en een ernstig verloop van de ziekte, maar zou ook besmetting van anderen tegengaan. De panacee die ons uit de crisis zou helpen, zo dachten we.

Rond de zomer hadden alle volwassenen de kans gehad een prik te halen. Even daarna konden Rutte en De Jonge opgelucht vertellen dat de pandemie achter ons lag. De anderhalvemetermaatregel werd afgeschaft en ook ‘zeg mondkapje waar ga je henen’. Dat had wel de prijs van een coronatoegangsbewijs. Vanaf september werd de QR-code uitgebreid tot theaters, musea, cafés en restaurants, en later zelfs tot sportclubs en zwembaden. Voor iedereen vanaf dertien jaar; soms vanaf achttien jaar.

Maar wat aanvankelijk een goed idee leek, werd steeds meer ingehaald door de feiten. Enerzijds deed het coronatoegangsbewijs niet wat eerder werd gehoopt, anderzijds veroorzaakte de invoering wel een tweedeling in de samenleving.

Er zijn ruwweg drie redenen op basis waarvan je zou kunnen besluiten tot invoering van het coronatoegangsbewijs. De eerste – officieel genoemd – is de bescherming van ongevaccineerden. Hoewel het zeker verstandig is als mensen zich laten vaccineren, is dat in beginsel hun eigen keuze. Als liberaal ben ik uiterst terughoudend in het beschermen van een individu tegen zijn eigen vrije wil. Je kunt als overheid alleen ingrijpen bij wilsonbekwaamheid of als belangen van anderen geschonden worden.

Op grond van dat laatste is het voorkomen van de verspreiding van het virus – de tweede reden voor het coronatoegangsbewijs en eveneens officieel genoemd – wel een argument dat hout snijdt. Als het bewijs de epidemie wezenlijk zou dempen, en die demping ook duidelijk toegeschreven zou kunnen worden aan het weren van ongevaccineerden, dan is dat op zichzelf een argument om het grondrecht van die specifieke groep in te perken.

Helaas. Hoewel het vaccin zeer goed beschermt tegen ernstige ziekte, spelen ook gevaccineerden een grote rol in de verspreiding van COVID-19. Sterker nog, sinds de invoering van het coronatoegangsbewijs zijn zo’n beetje alle besmettingen in de horeca en de sport aan hen toe te schrijven. Immers, ongevaccineerden waren per definitie negatief getest. Bovendien vindt op QR-locaties maar een klein percentage van het totaal aantal besmettingen plaats. De TU Delft kwam in januari 2022 dan ook logischerwijs tot de conclusie dat het coronatoegangsbewijs amper effect heeft.

De derde – impliciete – reden voor het coronatoegangsbewijs was dat het mensen stimuleert om zich te laten vaccineren. De TU Delft liet al zien dat die premisse niet juist is. En zelfs als ze waar zou zijn, zullen vooral mensen met een uitgebreid sociaal leven zich laten vaccineren – te weten de jongeren, die heel weinig druk op de zorg veroorzaken. Je zou echter juist de acht procent van de ouderen, die zich sinds de zomer nog altijd niet heeft laten vaccineren, willen bewegen alsnog een prik te halen. Vaccinatie zou je gericht moeten stimuleren; niet moeten regelen via de u-bocht van sociale beperkingen. Hoewel ik geen voorstander ben van een vaccinatieplicht, zou dat wel gericht en effectief beleid zijn. Niet voor niets schreef rechtsfilosoof Roland Pierik in de Volkskrant dat een vaccinatieplicht om vele redenen beter zou zijn dan een 2G-beleid.

Ondertussen heeft het coronatoegangsbewijs geleid tot een tweedeling in de samenleving. Niet zozeer tussen gevaccineerden en ongevaccineerden, maar een opdeling van mensen in sociale contexten die daar niet om gevraagd hebben. Er ontstonden conflicten bij sportclubs, in gezinnen, tussen mensen die daarvoor al jaren plezierig met elkaar omgingen. Vrienden hadden een tot dan toe verborgen meningsverschil over vaccinaties, maar dat werd door de overheid vakkundig manifest gemaakt en woekerde als een splijtzwam door de samenleving.

De handhaving, een klassieke overheidstaak, werd nu belegd bij burgers en bedrijven. Politie en boa’s controleerden niet de QR-code, maar keken of mensen elkaar wel controleerden. Burgers werden bij wet gedwongen elkaar in een sociale context de toegang te weigeren op grond van een groen vinkje. De sportvrijwilliger moest haar vriendin de toegang te ontzeggen. Misschien vindt zij ook wel dat ze zich zou moeten laten vaccineren, misschien wil zij zelfs het gesprek daarover wel aangaan, maar nu wordt zij gedwongen de vriendschap ondergeschikt te maken aan de virusbestrijding. Zo worden niet alleen ongevaccineerden getroffen in hun vrijheid, maar ook gevaccineerden.

‘Burgers werden bij wet gedwongen elkaar in een sociale context de toegang te weigeren op grond van een groen vinkje. De sportvrijwilliger moest haar vriendin de toegang ontzeggen’
Het is begrijpelijk dat een overheid de druk op de zorg probeert tegen te gaan en daarbij afwegingen maakt die kunnen tornen aan andere grondrechten. Maar dan rust er wel een zware motiveringslast op haar schouders. De beperking van de bewegingsvrijheid en het opdringen van een handhavingstaak moet een proportionele bijdrage leveren aan het bereikbaar houden van de zorg. Het effect was marginaal, de maatregel dus buitenproportioneel.

D66 stak zijn nek uit door vooruit te kijken en te kiezen voor een instrument dat veelbelovend leek. Maar waar de druk op de zorg nauwelijks is voorkomen, zijn sociale verbanden wel onder druk gezet. Gelukkig ken ik D66 ook als partij die altijd bereid is op basis van nieuwe feiten en inzichten zijn standpunt te herzien.


Martijn Leisink is docent wis- en natuurkunde aan het Stedelijk Gymnasium Nijmegen.