Boekrecensie:
Parlement en pers: het primaat van de journalistiek?

Door Cécile Insinger

De relatie tussen pers en politiek hoort een gezonde spanning te kennen: de pers controleert immers de macht. Maar hoe gezond is die spanning nog? Cécile Insinger las twee scherpe, maar inhoudelijk sterk verschillende kritieken vanuit de journalistiek.

Als Mark Rutte, gekleed in zijn jack en wollen muts, de pers in het Statenkwartier te woord staat vanaf zijn fiets, lijkt het op een spontane ontmoeting. Maar dat is slechts schijn. We schrijven april 2021, en Den Haag gonst van het ‘functie elders’-incident. Voorlichters hadden de journalisten naar die plek gestuurd om de premier daar om een reactie te vragen. Een ontspannen premier op de fiets, weer en wind trotserend, versterkt het beeld dat hij tegen een stootje kan.

In het Nederlandse politieke landschap heeft de afgelopen decennia een ingrijpende verandering plaatsgevonden. Het tijdperk waarin politici en journalisten elkaar vertrouwden en informele ontmoetingen in de wandelgangen de norm waren, is verleden tijd. Nu heerst een klimaat van imago’s en strategische communicatie. Politici worden eerder beoordeeld op het beeld dat ze uitstralen dan op hun beleid aldus Kim van Keken en Dieuwertje Kuijpers, in hun manifest Kies toch niet steeds de kant van de macht (Vrij Nederland, 2023).

De auteurs beschrijven de wereld van de Haagse journalistiek als een arena van rivaliteit en concurrentie, met talloze journalisten die strijden om dezelfde nieuwsverhalen. Degenen met de nuttige contacten hebben het voordeel. De macht ligt bij persvoorlichters en spindoctors die strakke controle houden over welke informatie gedeeld wordt en op welke wijze. Na een te kritisch geacht artikel wordt de journalist een volgend interview geweigerd. Kamerleden hebben geen contact met leden van de pers zonder toestemming van de voorlichters.

Dit leidt tot zelfcensuur en een gebrek aan moed voor kritische analyse door de parlementaire journalisten. De werkelijke toedracht in de politieke besluitvorming blijft zo voor de parlementaire pers vaak verborgen, bijvoorbeeld bij kabinetsformaties, bij de afschaffing van de dividendbelasting, en het allerergste, bij de misstanden die uitmondden in het Toeslagenschandaal. Volgens van Keken en Kuijpers waren die door onafhankelijke journalistiek veel eerder boven tafel gekomen.

Van Keken en Kuijpers beschouwen de Haagse
journalisten zelf medeverantwoordelijk voor de ontstane situatie. Aan de hand van tien ‘Ongemakken’, zoals zij het zelf noemen, wijzen zij in dit manifest op de zwakke plekken bij de parlementaire journalistiek in 2023, waaronder de voorkeur van journalisten voor sensationeel nieuws dat niet altijd relevant is en het gebrek aan zelfreflectie en overgevoeligheid voor kritiek. Zij kondigen tenslotte aan zelf voor Vrij Nederland in Den Haag buiten de spindoctors om te willen onderzoeken hoe de lijnen van beïnvloeding en lobbyisme daar lopen. De toon van dit manifest is kritisch, soms zelfs spottend, maar is bedoeld als een hartstochtelijk pleidooi voor de terugkeer van de onafhankelijke journalistiek, het ‘mooiste vak ter wereld’. Laat journalisten zelf bepalen wat nieuws is.

Het boek Wantrouwen in de Wandelgangen (Balans, 2023) van journalisten Jan Tromp en Coen van de Ven deelt de wrevel van Van Keken en Kuijpers, maar gaat dieper in op de oorzaak van de veranderende relatie tussen pers en politiek aan de hand van anekdotes van collega’s en politici.

Het eerste deel, ‘hoe het was’, geschreven door Jan Tromp, schetst het parlementaire landschap van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, terwijl het tweede deel, ‘hoe het is’, door Coen van de Ven, de huidige staat van de parlementaire journalistiek belicht. Het laatste en derde deel omvat een evaluatie over het geschrevene door de twee auteurs onder leiding van Volkskrant-redacteur Remco Meijer.

Tromp, voormalig redacteur bij de Volkskrant aan het Binnenhof. De sfeer was er informeel, vertrouwen en respect tussen politici en jour- nalisten waren de norm, en het gebouw aan het oude Binnenhof, B1a, was hierin essentieel. Het bood met zijn kronkelgangen en nisjes alle gelegenheid voor toevallige ontmoetingen, die zo belangrijk zijn voor het vak. Pers en politiek leefden samen op het Binnenhof, als in een huiskamer waar ideeën konden worden uitgewisseld zonder dat men bang hoefde te zijn dat hetgeen gezegd werd de volgende dag op straat lag.

In die tijd begon ook de ontzuiling waardoor de macht van de naoorlogse middenpartijen minder vanzelfsprekend werd. Marcel van Dam zei over de jaren zeventig: ‘De burgerlijkheid, de gelaagdheid van de samenleving die ten koste ging van de lagere klassen, werd doorbroken. Radicaal.’ Voor het parlement waren het gouden tijden.

Toch verminderde de saamhorigheid tussen pers en politiek. De periode van ‘klefheid’ maakte plaats voor een periode van ‘verkoeling’. Nederland werd van 1994–2002 geregeerd door Paars en maakte kennis met het populisme en het fenomeen Pim Fortuyn. Journalisten braken uit hun zuilen en werden minder voorspelbaar voor de politici. Zowel gevestigde partijen als populistische partijen bekritiseerden de journalisten, de eersten vonden hen te kritisch, de laatsten beschuldigden hen van gebrek aan onafhankelijkheid en te veel betrokkenheid bij het establishment.

De opkomst van het populisme maakte de oude middenpartijen nerveus. Het behoud van hun achterban werd bedreigd. De spindoctors deden hun intrede en zouden voortaan de strategie voor de communicatie met de pers bepalen. Zij controleerden de eigen Kamerleden en hielden een strakke regie naar buiten toe. Zo drongen ze de macht van de schrijvende pers geleidelijk terug.

Het toeval wilde dat, tegelijk met het veranderende politieke landschap, in 1992 de Tweede Kamer van het Binnenhof naar het Plein verhuisde. Een gebouw van glas, marmer en staal, met roltrappen. Plein 2 werd het symbool voor de vervreemding tussen pers en politiek.

In het tweede deel van het boek beschrijft Coen van de Ven, politiek redacteur bij de Groene Amsterdammer, de huidige stand van zaken binnen de politieke journalistiek. Coen erkent de veranderingen maar is minder somber over de situatie dan Jan. Hij vindt het juist positief dat journalisten niet meer dagelijks op het Binnenhof hoeven te zijn en wijst erop dat bijvoorbeeld onderzoeksjournalistiek juist is toegenomen.

Coen is vooral geïnteresseerd in wat mensen op het Binnenhof beweegt. ‘Wij moeten ook schrijven over wat mensen hier, gedreven door idealen, nu precies komen doen.’ De huidige obsessieve controle over berichtgeving door spindoctors leidt volgens hem tot een gebrek aan begrip voor de mens achter de politicus. Hij haalt Tom Jan Meeus aan in een van diens NRC-columns: ‘Ambivalentie en gelaagdheid zijn er nog wel, maar ze zijn niet meer zichtbaar bij de politicus. Hij of zij presenteert zich als eenduidig, als eendimensionaal. Politici leren om te spreken in korte zinnen, korte woorden en totale helderheid. En dat terwijl Hans van Mierlo juist bestond bij de gratie van ambivalentie.’

Coen hekelt ook de manier waarop journalisten worden geweerd aan het Binnenhof. ‘Als je even bij een Kamerlid langs zou willen gaan, dan mondt dit meestal uit in een eindeloos heen en weer geapp met de voorlichter van de bijbehorende partij.’

Eind jaren zeventig waren er ongeveer honderd journalisten en fotografen op het Binnenhof, terwijl vandaag meer dan driehonderd mensen een perskaart hebben, inclusief cameramensen en redactie-assistenten. Twee mediamensen per Kamerlid. Dat verklaart ten dele de krampachtige verhouding tussen pers en politiek.’

‘Vandaag de dag draait alles om beeldvorming. Met het inhoudelijke werk, het papier, het controleren van beleid, het schrijven van wetten en het bijsturen van beleid van moties had het theater van de beeldvorming steeds minder te maken. Een politicus die hier bijvoorbeeld last van had was Diederik Samsom, die zichzelf als ‘nerd’ ziet en vertelde dat als hij ’s ochtends struikelde over een bananenschilletje dat bij de ingang lag, hij de hele dag bezig was met weer overeind te komen. En als je de volgende dag net weer hijgend op je benen staat, het hele circus van voren af aan begon.’

Coen werkt vanuit B67, bijgenaamd ‘de Bunker’. In september 2021 verliet het parlement het Plein en verhuisde naar het voormalige ministerie van Buitenlandse Zaken, een gebouw met systeemplafonds en betonnen zuilen, waar elke partij zich in zijn eigen gang verschanst. Raoul du Pré, chef van de Haagse Volkskrant-redactie, zei hierover: ‘De cultuur van openheid is stelselmatig ingeperkt en bereikt nu op B67 zijn dieptepunt.’

Waar het oude Binnenhof het domein was van de kranten, het Binnenhof aan het Plein dat van de televisie en de talkshows, is ‘de Bunker’ het domein van sociale media. Alles draait nu om beeldvorming, en de spin- doctors zijn de sleutelfiguren. De pers als beroepsgroep heeft de regie over de gangen definitief verloren.

Net als Kim Keken en Dieuwertje Kuijpers zijn Jan Tromp en Coen van de Ven kritisch over de verhouding tussen pers en politiek, maar hun kritiek ligt anders. Kim van Keken en Dieuwertje Kuijpers vinden dat journalisten te veel meebuigen met de macht en te weinig kritisch zijn en daarbij het contact met de burgers, om wie het zou moeten gaan zijn kwijtgeraakt. Jan Tromp betreurt vooral de teloorgang van de collegialiteit tussen pers en politiek. Vroeger stond men naast elkaar, niet tegen- over elkaar. Coen van de Ven vindt de verzakelijking van de verhouding tussen de pers en de politiek niet verkeerd, zelfs wel gezond, maar hij betreurt de knieval voor het primaat van de beeldvorming en ziet zich belemmerd in zijn vak door de controlezucht van de communicatieprofessionals. Beide journalisten zien dat politici naar buiten toe niet meer openhartig durven zijn, hun kwetsbaarheid niet meer durven tonen, en betreuren dit.

De twee publicaties signaleren beide pijnpunten bij de parlementaire journalistiek. Er bestaan verschillende opvattingen over de specifieke oorzaken en mogelijke oplossingen. Wat ze echter delen is een afkeer van de behandeling van journalisten door de persvoorlichters en spindoctors in Den Haag evenals een gebrek aan onderling vertrouwen. Hoe zou het zijn als politici minder zouden luisteren naar hun adviseurs en zich weer kwetsbaar naar de journalisten zouden opstellen? Dat vereist moed. Hoe zou het zijn als journalisten zich minder zouden bezighouden met de waan van de dag en zich meer zouden richten op inhoudelijke zaken zoals een betere rapportage over het functioneren van onze democratie en het werk van onze volksvertegenwoordigers?