Will Kymlicka (1962-heden)

Kymlicka Wie opgelucht dacht dat Piketty en de crisis in Griekenland eindelijk weer eens economisch en sociaal beleid in het centrum van het politieke debat hadden gezet, kwam de afgelopen maanden bedrogen uit. Identiteit is helemaal terug als politiek thema. De aanleidingen variëren. Zo zetten Sinterklaas en “black twitter” de verhoudingen tussen zwart en wit weer op de agenda. De oorlog in Syrië zorgde voor vluchtelingen, “bezorgde burgers” en nieuwe IJzeren Gordijnen die de fundamenten van de Europese Unie dreigen aan te tasten. En toen waren daar ook nog de aanslagen in Parijs, gepleegd door terroristen die afkomstig bleken van eigen Franse en Belgische bodem. Politici en commentatoren draaien hun bekende riedels af waarin de islam, discriminatie, autochtone blinde vlekken en de (al dan niet veronderstelde) aantasting van tradities en lokale gemeenschappen een grote rol spelen. Zou het sociaal-liberalen lukken om deze discussie nu eens naar een wat hoger plan te tillen? Misschien kan de Canadese politiek filosoof Will Kymlicka behulpzaam zijn. Dit artikel is verschenen in de idee nr. 4 2015. Door Herman Beun Discussies over de beste “liberale” benadering van maatschappelijke diversiteit en immigratie eindigen nogal eens in een patstelling tussen twee basismodellen, waarbij de aanhangers van ieder model de eigen aanpak zien als de beste garantie voor individuele vrijheden en rechten, en de andere aanpak als een bedreiging ervan. De eerste is de multiculturele benadering zoals die, in elk geval in naam, vooral in het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast. Uitgangspunt is dat de staat zich terughoudend opstelt ten opzichte van de individuele levenssfeer, en dus ook zoveel mogelijk ruimte geeft aan leden van de verschillende immigrantengemeenschappen om hun eigen culturele en religieuze tradities te volgen. Omdat een multicultureel overheidsbeleid nalaat gemeenschappelijke waarden of een nationaal gevoel te creëren, zeggen de aanhangers van het andere model echter, blijven immigranten hangen in hun eigen gemeenschap en zijn ze gevoeliger voor beïnvloeding door conservatieve of radicale ideeën en personen uit het thuisland. Niet toevallig krijgen heel wat jihadistische haatpredikers die in bijvoorbeeld Nederland niet welkom zijn, in het Verenigd Koninkrijk wel ruimte om in de moskee te preken. Londen is volgens deze critici “Londonistan” geworden. TEGENOVER HET BRITSE, multiculturele model staat de aanpak van Frankrijk waarin assimilatie aan de nationale cultuur en westerse waarden centraal staat. Voorstanders stellen dat juist de Franse aanpak ieder individu hetzelfde behandelt, namelijk als Frans burger en niet als lid van een of andere raciale of culturele groep. De Franse benadering is aanzienlijk assertiever in het uitdragen van nationale, “Republikeinse” normen en waarden. En het is een feit dat de moslimpopulatie van Frankrijk (een van de grootste van Europa) relatief een van de meest seculiere is en zich grotendeels met Frankrijk identificeert. Maar een overheidsbeleid dat culturele verschillen wil uitwissen door het uitdragen van een sterke nationale identiteit “voor alle Fransen”, draagt ook het risico in zich om juist daarmee nieuwe scheidingen aan te brengen binnen de samenleving. Critici van het Franse model voeren aan dat de laïcité zelf een geloofsartikel is geworden dat in de praktijk als stok dient om de hond te slaan. Zo is er de veelbesproken wet uit 2010 die het dragen van de islamitische gezichtssluier verbiedt, wat in het Verenigd Koninkrijk ondenkbaar zou zijn. En je hoeft het Franse nieuws de afgelopen jaren niet heel intensief gevolgd te hebben om te weten dat een jeugd in de Parijse banlieue niet de beste startpositie oplevert voor een succesvolle toekomst, en dat discriminatie op de toch al niet flexibele Franse arbeidsmarkt veel voorkomt. Naast de succesgevallen is er dus ook een grote groep die dagelijks moet constateren dat de universele moraal in de praktijk niet door alle Fransen en op alle Fransen wordt toegepast. PROEFONDERVINDELIJK lijkt het er dus niet op dat een van beide aanpakken duidelijk succesvoller is dan de andere. De vraag is dan of ze niet consequent genoeg zijn doorgevoerd, of dat er gezocht moet worden naar een betere. Kan de theorie ons daarbij helpen? De Canadese politiek filosoof Will Kymlicka (1962) heeft een groot deel van zijn werk tot nu toe gewijd aan het vinden van wat je een synthese tussen het Britse en het Franse model zou kunnen noemen. Hij wil daarmee bereiken dat recht wordt gedaan aan de wens van veel minderheidsgroepen om hun eigenheid te behouden, maar zonder dat dit ten koste gaat van centrale liberale waarden als de bescherming van individuele vrijheden. Waar traditionele liberalen moeite hebben om individuen als deel van een groep te zien en zich waarschijnlijk eerder zullen herkennen in de Franse aanpak, sluit het werk van Kymlicka beter aan bij de sociaal-liberale benadering van D66. Ook hierin staat het individu centraal, maar dan beter (vinden sociaal-liberalen) omdat rekening gehouden wordt met het feit dat ieder individu onderdeel is van een sociale omgeving. Kymlicka bekijkt die sociale omgeving met een sociologisch oog, en onderkent dat het daarin niet alleen gaat om de persoonlijke banden met familie, vrienden en anderen, maar ook om hun denkbeelden, gewoonten en manier van leven. Cultuur en de vrijheid deze te kiezen en uit te leven spelen zo een sleutelrol voor de eigen identiteit en het ontwikkelen van sociale verbondenheid. Kymlicka betoogt dan ook in Liberalism, Community and Culture (1989) dat het verlenen van bepaalde rechten aan groepen niet alleen verenigbaar is met het liberalisme, maar zelfs noodzakelijk om individuele vrijheid en gelijkheid te garanderen. Ten eerste vanuit het principe van vrijheid, omdat dit ook de vrijheid inhoudt om te leven in overeenstemming met de eigen culturele traditie. Ten tweede vanuit het gelijkheidsprincipe, omdat het achterwege laten van die rechten een groep op een onredelijke achterstand kan zetten ten opzichte van de rest van de maatschappij. In zijn eigen land Canada gaat het dan bijvoorbeeld om land- en visrechten voor inheemse volkeren, of voor immigranten om de erkenning van religieuze feestdagen of wensen omtrent de indeling van de werkweek. Cruciaal is daarbij het onderscheid dat hij maakt tussen ‘externe bescherming’ aan de ene kant en ‘interne beperkingen’ aan de andere. Omdat de toekenning van groepsrechten ten doel heeft om individuele keuzes en vrijheden te bevorderen, mogen groepen beschermd worden tegen invloeden van buiten die hun manier van leven aantasten, maar moeten individuen die van die levenswijze willen afwijken eveneens vrij zijn om dat te doen: groepen mogen hen wat dit betreft geen beperkingen opleggen. KYMLICKA MAAKT DAARNAAST onderscheid tussen nationale minderheden die altijd al in een land hebben gewoond, zoals de inheemse volkeren in Canada, en etnische groepen die erheen zijn geëmigreerd. De tweede groep kan minder eisen stellen omdat deze zelf voor het land heeft gekozen en geacht mag worden enigszins bekend te zijn geweest met de lokale omstandigheden. Maar ook deze groep mag wel geholpen worden bij het beschermen van bepaalde, belangrijk geachte aspecten van de eigen cultuur. Kymlicka denkt dan bijvoorbeeld aan beleid op het gebied van onderwijs, het tegengaan van discriminatie en achterstelling op de arbeidsmarkt, uitzondering van regels die in tegenspraak zijn met religieuze praktijken en publieke financiering van culturele praktijken. Kymlicka verwerpt bij dit alles de kritiek van een communautarist als Charles Taylor, dat het liberalisme morele overwegingen altijd maar zou willen vertalen naar vaststaande rechten, zonder rekening te houden met de sociale, culturele of situationele context waarin ze uitgeoefend worden, of oog te hebben voor morele plichten, verantwoordelijkheden of doelen. Waar het volgens Kymlicka om gaat, is dat een liberale maatschappij of overheid niet zelf standpunten inneemt over wat “goed leven” is, maar dit overlaat aan het individu. Gezamenlijke besluitvorming komt er dan op neer dat al die individuele opvattingen (voor zover deze de rechten van anderen niet schenden) in gelijke mate meetellen, en dat de inrichting van de maatschappij zodanig wordt bijgesteld dat de verschillende individuele voorkeuren zoveel mogelijk ruimte krijgen. In een communautaire maatschappij is dit anders omdat hieraan inherent is dat er wel zoiets is als een inhoudelijke, gemeenschappelijke opvatting over het goede. Deze ligt niet alleen ten grondslag aan de manier van leven van de gemeenschap, maar fungeert ook als morele toetssteen voor de individuele opvattingen van individuele burgers. Paradoxaal genoeg zijn liberalen die de hierboven beschreven Franse benadering van culturele diversiteit voorstaan daarmee in feite aanhangers van een communautaire maatschappij-opvatting. Van de Britse aanpak verschilt Kymlicka’s ideale overheid in die zin dat ze weliswaar eveneens neutraal staat tegenover culturele gebruiken en opvattingen, maar dat zij dit nadrukkelijk doet met als expliciet doel om individuele vrijheden en rechten te bevorderen. Het uitdragen van westerse, democratische waarden dus en een gelijkwaardig burgerschap voor iedereen, net zoals dit beoogd wordt in het Franse model. Maar met dit belangrijke verschil dat de aanpak van Kymlicka diversiteit juist omarmt, en van laïcité geen nieuwe religie maakt. OF DIE AANPAK succesvoller is dan de Britse en de Franse is moeilijk te zeggen. Kymlicka zat in verschillende adviescommissies van de Canadese regering, en het land voert met zijn reasonable accomodation van oudsher een beleid dat dicht staat bij de aanpak die hij voorstaat. Het heeft natuurlijk ook een andere geschiedenis en een anders samengestelde immigrantenpopulatie dan Europese landen. Maar ook immigratieland Canada heeft zijn “bezorgde burgers”, en na de aanslagen in Parijs is er onder meer een moskee in vlammen opgegaan. Toch is voor de meeste Canadezen etnische diversiteit nog steeds onderdeel van de nationale identiteit. De nieuwe premier Trudeau maakt er een speerpunt van voor zijn beleid. Zo presenteerde hij zijn nieuwe, zeer diverse regering als “a cabinet that looks like Canada”, en het motto van zijn recente bezoek aan het Verenigd Koninkrijk was “Diversity is Canada’s strength”. Het toepassen van Kymlicka’s benadering in Nederland vergt dus nog wel iets meer van ons dan het gelaten accepteren van diversiteit als iets dat er nu eenmaal is, maar ook veel problemen oplevert. Net als Trudeau zouden we het dan moeten omarmen als een deel van de Nederlandse identiteit – en de uitdagingen die het oplevert zien als een gemeenschappelijke opgave om te streven naar de vrijheid om diversiteit te beleven. Dat is wel even iets anders dan het verheerlijken van een negentiende-eeuwse monocultuur (God, Vaderland en Oranje – en oh ja, Zwarte Piet) zoals moderne nationalisten plegen te doen. Maar historisch gezien past het waarschijnlijk beter bij onze eigen Republikeinse “VOC-mentaliteit” van de periode ervoor, toen Nederland een immigratieland was voor vervolgden uit heel Europa en een baken van burgerlijke en intellectuele vrijheden voor de rest van wereld.   Herman Beun houdt zich als onderzoeker bij de Algemene Rekenkamer bezig met overheidsfinanciën en financieel toezicht in de EU.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.