“We moeten leren wat hoffelijker te worden”

Beschaving moet je leren, en waar anders doe je dat dan op school? Paul Schnabel schreef als voorzitter van het Platform Onderwijs2032 een advies over de toekomst van ons onderwijs. “School is een belangrijke oefenplaats voor sociaal gedrag.” Door Mark Snijder Waarom moet juist het onderwijs aandacht besteden aan ‘beschaving’? Jongeren brengen daar een groot deel van hun tijd door. Scholing is vele jaren lang de belangrijkste activiteit in je leven. En onderwijs betekent vorming: kinderen en jongeren worden klaargestoomd voor volwassenheid. Dat gaat niet alleen over cognitieve vaardigheden, maar ook over het vormgeven van je eigen maatschappelijke positie. Er wordt dan gesproken over Bildung, burgerschapsonderwijs, persoonlijke vorming. Wat betekent dat voor u? “Het gaat erom dat je meer leert dan alleen nodig is voor de zakelijke kant van de wereld. Kinderen moeten leren om een goede burger en een deel van de samenleving te worden. En het gaat om dagelijkse omgangsvormen. Dit lijkt allemaal vanzelfsprekend, maar het moet allemaal geoefend worden. Kinderen die zonder andere kinderen opgroeien, missen essentiele dingen in hun volwassen leven. Ze hebben niet geleerd om te delen, luisteren, onderhandelen, of om niet altijd jezelf centraal te stellen maar ook het belang van anderen. Kinderen moeten leren om ook om te gaan met kinderen uit andere culturen en met andere gewoonten, en om in groepsverband te leven. Dat zijn allemaal oefeningen in sociaal gedrag.” Een paar uur maatschappijleer per week is  daarvoor niet voldoende? “Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat Nederlandse leerlingen niet goed thuis zijn in hoe bijvoorbeeld de politiek en de democratie functioneren. Het zou niet slecht zijn als daarvoor meer aandacht is. Dat hoeft niet meteen op z’n Amerikaans, met allegiance to the fl ag; maar die leerlingen ontwikkelen wel een zeker patriottisch gevoel en beseffen het belang van waarden als democratie, burgerrechten en vrijheidsrechten.” Ligt hier dus een taak voor de overheid? “In het Onderwijs2032-advies hebben we gezegd dat burgerschapsonderwijs er voor iedereen moet zijn. De invulling en de sfeer waarin dat gebeurt, bepaalt voor een belangrijk deel de school. Maar het feit dat het gedaan moet worden, bepaalt de overheid. Een school die vindt dat haar leerlingen niet hoeven te weten hoe de democratie functioneert, vinden we niet meer acceptabel.” Het advies gaat verder dan alleen burgerschapsonderwijs: leerlingen moeten zich ontwikkelen tot vaardige, waardige én aardige burgers. “Als het gaat over de vaardigheden voor de 21e eeuw lees je vaak over kritisch zijn en zelfbewust zijn. Maar dat is in Nederland nu niet het eerste probleem. Ik heb met opzet het element ‘aardig’ toegevoegd; gewoon een zekere mate van vriendelijkheid, hoffelijkheid en respect voor anderen. Men lacht daar altijd een beetje om, maar iedereen vindt het vervelend als je onaardig wordt behandeld. Hoffelijkheid moeten we leren, ook omdat wij in de geschiedenis geen hofcultuur en feodale cultuur hebben gehad. Dat heeft voordelen, maar ook zo z’n beperkingen.” Maakt hoffelijkheid de samenleving alleen vriendelijker, of hebben we het ook nodig? “Onze samenleving wordt steeds meer een dienstensamenleving, en daarin is een zekere mate van gemakkelijke en soepele omgang met elkaar erg belangrijk. Mensen kunnen hun diensten bijna altijd ook bij een concurrent betrekken. Iedereen, ook Nederlanders, vindt het prettig als je met enige hoffelijkheid en vriendelijkheid tegemoet getreden wordt, aan het loket, bij de overheid, op school. Maar je ziet hoe moeilijk het is om Nederlandse taxichauffeurs vriendelijker te krijgen. Het lukt nu omdat de concurrentie groter wordt.” Vanuit sociaal-liberaal perspectief moet het onderwijs zich vooral richten op de individuele ontplooiing van kinderen. De kritiek is echter dat het onderwijs zich niet moet richten op ieders individuele talenten, maar juist op die talenten die het mogelijk maken dat we goed met elkaar samenleven. Onderwijs dus niet als ontwikkeling, maar als vorming. “Ik ken de kritiek, maar dat is een woordspelletje. Onderwijs is natuurlijk altijd vorming en niet alleen maar ontwikkeling. Daarbij kan een individu nooit zonder samenleving. Individuele ontplooiing gaat erover dat je als individu de voor jou belangrijke keuzes zelf kan en mag maken. Maar dat doe je altijd in een maatschappelijke omgeving.” Maar raakt de kritiek niet aan een dilemma voor sociaal-liberalen: we willen kinderen zoveel mogelijk vrijheid geven om zichzelf te ontplooien, maar tegelijkertijd willen we dat ze zich ontwikkelen tot burgers die netjes met elkaar omgaan? “Dat is een schijntegenstelling. Vrijheid is geen leegte, maar is het scheppen van ruimte. Die ruimte vraagt om coordinaten en heeft een begrenzing nodig. Het klassieke voorbeeld is het experiment met kinderen die zonder taal werden opgevoed. Welke taal zouden zij leren? Nou, geen dus. En ze gingen zelfs dood, omdat ze ook aandacht en liefde tekortkwamen. Natuurlijk, als een kind zijn moedertaal ontwikkelt, beperk je dat kind in zijn vrijheid om een andere taal als moedertaal te leren. Maar we weten ook dat als je geen moedertaal meekrijgt, je helemaal geen andere taal kan leren.” En dat geldt ook voor het bijbrengen van sociale en morele waarden? “Met ons onderwijs proberen we de positieve elementen van de samenleving te verstevigen. Er zijn altijd keuzes die je als samenleving maakt, bijvoorbeeld dat kinderen verplicht zijn om naar school te gaan. Sommige ouders vinden dat een beperking van hun vrijheid, maar als samenleving wil je dat iedereen dezelfde taal spreekt en dezelfde rekenformules hanteert. Anders creeer je chaos en maak je het mensen onmogelijk om een goede maatschappelijke functie te verwerven. Dat is dus het dilemma: we willen waarden niet dwingend opleggen, maar tegelijkertijd willen we mensen wel houden aan bepaalde waarden die bepalend zijn voor de vrede, veiligheid en het comfort in de samenleving. Onderwijs is niet waardenvrij of waardeneutraal. Maar dat betekent niet dat het volgestopt moet zitten met waarden die op zichzelf kwestieus zijn.” Maar wie bepaalt welke waarden belangrijk zijn? De VVD vindt het ‘alles kunnen zeggen’ een waarde om te verdedigen, het CDA hamert op onze joods-christelijke traditie. “In de praktijk hoeft dat allemaal niet heel verschillend te zijn. Veel waarden worden nog steeds heel zwaar gedeeld door heel veel mensen in de samenleving, zoals gelijkheid en een bepaalde mate van persoonlijke vrijheid en bescherming van privacy. Maar de discussie blijft natuurlijk hoe ver de bescherming van die waarden moet gaan.” In het advies schrijft u ook dat het onderwijs kinderen moet helpen zich te ontwikkelen tot kritische burgers. Dat kan betekenen dat ze zich kritisch opstellen tegenover juist die waarden die wij zo belangrijk vinden. “Je mag het oneens zijn met bijvoorbeeld de democratische rechtsstaat, dat is je vrijheid van meningsuiting. Maar je mag er niet een bommetje onder leggen. Er is dus wel een begrenzing. Als samenleving moet je blijven staan voor datgene waarin je gelooft. En dat kan je vastleggen, bijvoorbeeld in de Grondwet. Sommige waarden vinden we te belangrijk om over te laten aan individuele opvattingen.” Maar alleen de Grondwet is niet voldoende om bijvoorbeeld geradicaliseerde jongeren weer ‘gesocialiseerd’ te krijgen? “We kunnen nooit 100 procent resultaat bereiken, daarin moeten we reeel zijn. Als kinderen thuis een heel ander verhaal te horen krijgen dan op school levert dat spanningen op. Bij het kind en, zeker als het heel afwijkend is, ook met de rest van de samenleving. Dat kunnen we nooit volledig voorkomen.” Hoe zorgen we er dan voor dat in ieder geval op school die waarden worden bijgebracht die wij belangrijk vinden? “Het onderwijs is een geinstitutionaliseerde wereld, met allerlei controlemechanismen: de inspectie, het bestuur van een school, de ouderraad, journalisten, de gemeenteraad. We hebben al die checks and balances in de samenleving om ervoor te zorgen dat als het te gek wordt, er wat van gezegd wordt. Als school en als docent moet je aan eisen voldoen, je kan niet zomaar onderwijs geven. Het onderwijs is een soort georganiseerde vrijheid.” Die ons ook tot aardige burgers moet maken? “Het gaat om de balans. Natuurlijk moet je iets kunnen. Maar je moet er ook iets mee kunnen. Daarvoor is het nodig dat je waardig met anderen kan omgaan. En een beetje aardig, dat kan nooit kwaad. Sociale vaardigheden worden in onze tijd alleen maar belangrijker.”   Paul Schnabel is socioloog, senator voor D66 en oud-directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hij was voorzitter van het Platform Onderwijs2032, dat onlangs een kabinetsadvies schreef over toekomstgericht onderwijs. Mark Snijder is hoofdredacteur van idee.