Wat is solidariteit?

Lees hier het pdf van dit artikel. Wanneer de politiek besluit de hoogte van de zorgpremies te veranderen, de belastingen te verhogen, of de AOW-leeftijd op 67 jaar te zetten, wordt vaak een beroep gedaan op onze solidariteit. We gunnen anderen, net als onszelf, toch goede zorg, een goed inkomen, en een goede oudedagsvoorziening? Solidariteit is een vaak gebezigde term, maar wat is het eigenlijk? Wat betekent het om solidair te zijn in onze huidige, geïndividualiseerde samenleving? Filosoof Jan Vorstenbosch ontrafelt het begrip. Door Jan Vorstenbosch Sinds het aantreden van het nieuwe kabinet Rutte/Samsom en het bezuinigingsbeleid dat dit kabinet voert, duikt het woord solidariteit steeds vaker op. Of het nu gaat om solidariteit tussen zieken en gezonden, tussen ouderen en jongeren, tussen werkenden en niet-werkenden, tussen rijken en armen, tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden, het concept vervult blijkbaar een urgente politieke functie. Om dit te verhelderen, zal ik proberen het begrip solidariteit te ontrafelen. Stevigheid Daartoe wil ik eerst terugkeren naar de oorsprong van het woord. Solidariteit is afgeleid van het Latijnse bijvoeglijk naamwoord ‘solidus’, dat dicht, degelijk, stevig kan betekenen. Een fundering kan solide zijn of denk aan beleid dat stevig ‘staat’. In overdrachtelijke zin betekent solide ook volledig of wezenlijk. Deze verbreding van het begrip wijst op de noodzaak van integratie, van aanwezigheid van centrale of cruciale elementen voor de stevigheid van iets, bijvoorbeeld van een balkenstructuur voor een vloer, of een principe voor een coherent beleid. ‘Solidus’ is direct verwant aan het werkwoord ‘solidare’ dat dichtmaken, samenvoegen en ook wel versterken betekent. Het werkwoord duidt op het actieveproces, het handelen, waarvan ‘stevigheid’ het resultaat is. Deze etymologie levert een aantal aanknopingspunten op voor een analyse van de betekenis van ‘solidariteit’ vandaag de dag. Op grond van het werkwoord ‘verstevigen’ kunnen we solidariteit met bijvoorbeeld de slachtoffers van een natuurramp aan de andere kant van de wereld, of met de vrijheidsstrijd van een verzetsbeweging, of met de werkeloze jongere generatie tijdens de huidige crisis, begrijpen als een gebaar of een houding die de posities van de slachtoffers, vrijheidsstrijders of jongeren probeert ‘steviger’ en dus beter of stabieler te maken, al garandeert een solidaire houding niet per se een positief effect. Bizons versus gladiatoren De vervolgvraag is waarom mensen solidair zijn met anderen. Als een kudde bizons wordt aangevallen door wolven, handhaven ze instinctmatig een gesloten formatie alsof ze beseffen dat ze door een dichte massa te vormen individueel en collectief zich het beste teweer kunnen stellen. Dit fenomeen vinden we ook terug in de manier waarop groepen mensen in fysieke en militaire conflicten een gesloten formatie handhaven omdat dit de meest effectieve manier is om zich te verdedigen tegen de vijand. Te denken valt aan groepen gladiatoren in het Romeinse circus die zich zo tegen wilde dieren beschermden. Als we de elementen van dit fenomeen analyseren, dan zien we dat het (1) gaat om condities van gevaar en risico; waarin (2) een groep zich is komen te bevinden; (3) vaak bij een aanval van buitenaf; waarop (4) de groep reageert door zich aaneen te sluiten en zo een stevig verweer te realiseren; waartoe (5) de individuen, die deel uitmaken van de groep in hun eentje niet, of niet allemaal, in staat zijn. Een verschil tussen de bizons en de gladiatoren is dat de bizons instinctmatig en permanent een kudde vormen, terwijl de gladiatoren zich welbewust in de gegeven situatie als een groep opstellen. Elk individu van de groep moet ervoor kiezen om in de formatie te blijven. De gladiatoren moeten zich actief ‘solidariseren’, intentioneel en tegen hun natuurlijke neiging in om zichzelf te beschermen door weg te vluchten. Belangrijk in deze vergelijking is dat solidariteit veronderstelt dat het  individu gescheiden is van de groep waarmee het zich solidariseert. Door de bewuste keuze tot ‘solidarisering’ wordt de scheiding opgeheven en een groep geschapen. De individualisering van de moderne samenleving is, zo bezien, tegelijk het probleem én de voorwaarde om solidariteit in de 21e eeuw mogelijk te maken. In termen van de Duitse socioloog Tönnies: de maatschappij, als een ‘kunstmatig’, interactief en in vrijheid georganiseerd verband van individuen, lost de gemeenschap, als een ‘natuurlijk’, beleefd groepsverband dat de leden als een collectief ervaren en van waaruit ze gezamenlijk handelen, af. Solidariteit gaat van individuen uit die niet ‘vanzelfsprekend’ tot de groep behoren waarmee men zich solidariseert en ze wordt dus in vrijheid aangegaan. Ze kan niet opgelegd of verplicht worden. Solidariteit is primair een sociale geconstrueerde categorie die vervolgens in termen van draagvlak wordt ‘verzilverd’: politiek (in beleid), institutioneel (bijvoorbeeld in het verzekeringswezen) of relationeel (als ik bijvoorbeeld solidair ben met mijn zieke vrouw en niet naar de bioscoop ga). Het schaalniveau van het sociale verband kan uiteenlopen van een relatie (de man die niet naar de film gaat omdat hij solidair is met zijn vrouw) tot de mensheid als geheel (de internationale gemeenschap die solidair is met de getroffenen van een tsunami). Een solidariteitsmodel We kunnen een aantal elementen van deze analyse in een model vangen waarin het concept ‘solidair zijn’ wordt begrepen als een attitude van individuen of actoren, zoals die van de gladiatoren wanneer ze in formatie blijven omdat ze weten dat zo de groep sterker staat. Een attitude omvat cognitieve, affectieve, normatieve en handelingsaspecten – de gladiator weet of ziet iets (‘Ik stel mezelf en de groep aan groter risico bloot door te vluchten’); hij voelt zich verbonden (‘Wij horen bij elkaar’), met de groep; hij stelt zich een norm (‘Ik moet hier blijven staan’); en hij doet iets (hij blijft staan). Hieruit volgt dan het volgende model: (a) is solidair met (b) inzake (c) op grond van motief of reden (d), hetgeen blijkt uit handeling (e) a kunnen we het bron-subject van solidariteit noemen. a kan een individu, maar ook een collectief of een institutie zijn. Bijvoorbeeld landen die zich solidair met elkaar verklaren. Ook b, het doelsubject van de solidaire attitude, kan een individu of een collectief of een institutie zijn, maar geen ding. Solidariteit is altijd een sociale of politieke relatie tussen (natuurlijke of institutionele) ‘agents’. Hoewel solidariteit per se sociaal is, is sociale gelijkheid tussen a en b niet noodzakelijk. En is misschien zelfs in veel situaties helemaal niet handig, bijvoorbeeld wanneer solidariteit tegen het belang van a ingaat omdat zijn eigenbelang er meer mee gediend is niet solidair te zijn, terwijl b juist die solidariteit hard nodig heeft. Vrije keuze Een solidaire attitude wordt vrijelijk gekozen door a en kan niet worden afgedwongen als plicht door b. Maar een institutie, een staat of een verzekeringsmaatschappij, kan juist niet vrijelijk solidair zijn met een individu, door enkel en alleen voor dit ene individu een uitzondering te maken en haar financieel te helpen. Een institutie zal een algemene, universaliseerbare reden – een principe – moeten hebben op grond waarvan ze ook anderen in dezelfde omstandigheden zal moeten helpen. De zaken c waar solidariteit om kan gaan, vertonen een enorme variatie. Het begrip solidariteit komt echter meestal op in de context van institutioneel of politiek beleid, waar individuele differentiatie (in premies, in bijdragen), maar gelijke behandeling (van uitkeringen, van vergoedingen) belangrijke principiële overwegingen zijn. Het solidariteitsbeginsel, dat inhoudt dat er geen verband gelegd wordt tussen betaalde verzekeringspremie en de uitbetaalde uitkeringen, is de institutionele uitwerking van de solidaire attitude die van burgers wordt gevraagd. Bij een solidair ziektekostenstelsel betalen bijvoorbeeld jongeren en ouderen in beginsel dezelfde verzekeringspremie terwijl het vrij zeker is dat ouderen een groter beroep zullen doen op vergoedingen voor ziektekosten (zie verder Van der Wal, 1988). De solidaire attitude kan op verschillende manier blijken uit handelingen of opstellingen, maar een objectivering in de vorm van een gebaar of daadwerkelijke ondersteuning (e) is essentieel. Rechtvaardiging Element d, de reden of motivatie voor de attitude, is voor ethische en politieke vraagstukken het meest interessant, en wel om drie redenen. Ten eerste omdat hier de rechtvaardiging aan de orde komt die a voor zijn solidaire attitude heeft, tegenover zichzelf of tegenover anderen. Solidair zijn krijgt hier dus een normatieve strekking of toets – de vraag is niet of men solidair is maar of men terecht solidair is, of onterecht niet solidair, en of er grenzen aan, of plichten tot, solidariteit zijn. Ten tweede is de reden of motivatie voor een solidaire attitude interessant omdat daaruit blijkt dat solidair zijn niet per se moreel positief is. Iemand kan solidair zijn met een groep die moreel verkeerde dingen doet of een zaak steunen die moreel verwerpelijk is. Solidariteit is op sociaal niveau wat wilskracht is op het niveau van het individu: een formele, functionele notie die niet per se moreel positief hoeft uit te pakken. Dit verklaart waarom er geen discussie over normatieve theorieën van solidariteit woedt zoals die er wel is over het begrip rechtvaardigheid. En ten slotte is de reden of motivatie relevant omdat het een serieuze vraag is of de actor die zich solidair opstelt überhaupt een rechtvaardiging moet hebben of geven, en zo ja, tegenover wie. Dat is niet alleen omdat de notie te algemeen en formeel is (met wie moet je solidair zijn en waarom?), maar vooral omdat de mate van solidariteit van een individu afhankelijk is van zijn opvattingen over de betekenis van toeval, lot, gelijkheid, rechtvaardigheid, eigen verantwoordelijkheid en plicht tot hulp. Zoals bekend bestaan er in de huidige politiek vele opvattingen over de interpretatie van deze fundamentele noties. Precies door die verschillende perspectieven dient een adequate onderbouwing van het beroep op solidariteit en de discussie daarover hoog op de politieke agenda te staan.   Jan Vorstenbosch is filosoof. Hij is als Universitair Docent Toegepaste Ethiek verbonden aan het Departement Wijsbegeerte van de Universiteit Utrecht.   Literatuur
  • Parijs, P. van (1996). Solidariteit voor de 21e eeuw, Leuven/Apeldoorn: Garant.
  • Wal, G.A. van der (1988). ‘Solidair, hoe en waarom? Over de betekenis van solidariteit bij de bekostiging van de gezondheidszorg’, in: F. Jacobs en G. Van der Wal, Medische schaarste en menselijk tekort, Baarn: Ambo.
  • Wit, Th. & H. Manschot (1999). Solidariteit. Filosofische kritiek, ethiek en politiek, Amsterdam: Boom.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2013: Samenredzaamheid: nieuwe vormen van solidariteit, en is te vinden bij het onderwerp solidariteit.