Voorbij de vrijblijvendheid in het burgerschapsonderwijs

Lees hier het pdf van dit artikel.

Nadenken en meepraten over het algemeen belang moet je leren. Het onderwijs biedt bij uitstek de mogelijkheid om alle burgers uit te rusten met democratische competenties. Maar we benutten die mogelijkheid niet, vindt Bram Eidhof.

Door Bram Eidhof

“Democratisch burgerschap? Hoort leerlingen hun tanden leren poetsen daar ook bij?”, vroeg een schoolleider aan ons onderzoeksteam. De meeste schoolleiders hadden wel enige notie van de betekenis van democratisch burgerschap, maar deze man kwam onverbloemd voor zijn onwetendheid uit. Of was hij helemaal niet onwetend? En illustreerde hij zo het huidige ongemak over burgerschapsonderwijs in Nederland? Want waarom zouden we in het onderwijs democratisch burgerschap bij jongeren moeten ontwikkelen? Kunnen ouders dat niet beter doen, en is democratisch burgerschap niet inherent normatief? Om met het laatste te beginnen: dat is het zeker. Zoals onderwijs ook inherent normatief is: of het nu gaat om naar de docent luisteren (respect voor autoriteit) of je huiswerk maken (discipline), normen en waarden zijn verweven met onderwijs. De vraag is dan ook niet zozeer óf onderwijs normatief is, maar in welke mate en op welke manier. Daar moeten we expliciet over zijn, zodat er ruimte is voor discussie, reflectie en bewuste besluitvorming. Bovendien is de school bij uitstek een plek om democratisch burgerschap te oefenen. Het onderwijs is niet alleen uniek in haar bereik, leerlingen ervaren doorgaans ook meer verschillen op school dan in hun familie- en vriendenkring. OOK VOOR ONZE DEMOCRATIE is burgerschapsonderwijs een belangrijke motor. Een veerkrachtige, meritocratische democratie kenmerkt zich immers door een goed ontwikkelde, kritische en initiërende demos. In zo’n democratie is alleen de mogelijkheid om je democratisch te kunnen roeren niet genoeg. Immers, zonder daartoe voldoende uitgerust te zijn, bestaat politieke gelijkheid alleen op papier. Ten dele lijken zulke gelijke politieke kansen een utopie: burgers zullen altijd van elkaar verschillen in de middelen en netwerken die politieke invloed mogelijk maken. Het onderwijs kan hier echter in substantiële mate tegenwicht aan bieden, door leerlingen uit te rusten met democratische competenties, inzicht en het vertrouwen een verschil te kunnen maken. De leerplicht biedt een kans om ongelijkheden in democratische uitrusting te verminderen: ook leerlingen uit minder stimulerende milieus volgen onderwijs. Kortom, juist via het onderwijs kan iedere jonge burger een kans worden gegeven om zich democratisch te manifesteren. Dat komt de legitimiteit van het democratisch systeem ten goede. Een overweldigende meerderheid van de Nederlanders koestert de democratie, zo liet het Sociaal en Cultureel Planbureau recent zien. Tegelijkertijd is er kritiek op hoe politiek bedreven wordt. Nederlanders zijn daarnaast doorgaans tevreden over het eigen leven, maar maken zich zorgen om de afname van normen en waarden in de samenleving. Bovendien gaan jongere generaties minder naar de stembus, en laten lager opgeleide jongeren het in het bijzonder afweten. Zowel burgers als beleidsmakers zijn dan ook in meerderheid van mening dat het onderwijs moet bijdragen aan de democratische vorming en maatschappelijke competenties van leerlingen. Want al sinds Plato weten we dat mensen zich niet vanzelf tot democratisch burger ontwikkelen. DEZE ZORGEN CULMINEERDEN in 2006 in de verplichtstelling van burgerschapsonderwijs. Scholen in het basisonderwijs en middelbaar onderwijs kregen de opdracht om “actief burgerschap en sociale integratie” te bevorderen. De wet geeft scholen grote vrijheid om invulling te geven aan deze opdracht, maar bevat wel een inspanningsverplichting. Deze verplichting kent de belofte van een historische doorbraak; sinds de Tweede Wereldoorlog was er weliswaar regelmatig een roep om burgerschapsvorming, maar initiatieven hiertoe kwamen in al die decennia niet van de grond, vanwege angst voor (staats)indoctrinatie en paternalisme (De Jong, 2014). Toch dreigt de huidige opleving een voortijdige dood te sterven. Zo constateren zowel de Onderwijsraad (2012) als de Inspectie van het Onderwijs (2013, 2014, 2015) dat burgerschapsonderwijs te weinig van de grond komt. Scholen werken niet planmatig of systematisch aan de bevordering van democratisch burgerschap. Nederlandse leerlingen hebben in vergelijking met Europese leerlingen bar weinig burgerschapskennis. En veel schoolleiders en leraren geven signalen dat zij te weinig richting en houvast vinden in het formele curriculum in de huidige vorm, zo constateert de PO-Raad. Ze worden in hun opleidingen niet of onvoldoende op deze taak voorbereid. De vrijheid tot eigen invulling lijkt daarmee in de praktijk in vrijblijvendheid te verzanden. Tegelijkertijd zijn politici en beleidsmakers huiverig om de klaarblijkelijk zo gewenste richting en houvast te geven. Hoe ontstaat zo’n patstelling? En hoe lossen we die op? DE KERN VAN de worsteling met burgerschapsonderwijs bestaat uit de normatieve lading die democratisch burgerschap kent. Hoe ziet een goede, democratische burger eruit? Welke waarden staat zij voor, welke vaardigheden heeft zij? Zodra nationale beleidsmakers hier een al te specifieke definitie voorschrijven, maken zij zich kwetsbaar voor het verwijt van indoctrinatie. Op lokaal niveau of schoolniveau is er vaak meer overeenstemming over wat er wordt verstaan onder goed burgerschap. Maar ook hier blijft verregaande vorming problematisch, omdat een leerling zich ook op eigen wijze moet kunnen ontwikkelen, en zich in andere delen van het land ook moet kunnen redden. Kortom, er zijn drie tegengestelde waarden die met elkaar in balans moeten worden gebracht: vrijheid van onderwijs, de autonomie van het kind en de wens om een leerling voor te bereiden op functioneren in de hele, democratische maatschappij. Zodra we ons op slechts één van deze waarden beroepen, ontstaat er een patstelling. Zo maakt een school die zich op een specifieke, sterk normatieve conceptie van burgerschap beroept, zich kwetsbaar voor verwijten van isolationisme en indoctrinatie. En is de school die alleen van de autonome behoefte van het kind wil uitgaan naïef, aangezien het goed kunnen functioneren in een democratische maatschappij – en zelf ook een verandering kunnen initiëren – om uitrusting daartoe vraagt. ONDERTUSSEN SCOREN Nederlandse leerlingen slecht als het gaat om democratische kennis, en geven docenten aan dat ze zich onvoldoende voorbereid voelen om in de klas discussies te leiden over controversiële maatschappelijke onderwerpen (Eidhof, 2015). Toch is het enthousiasme om leerlingen meer dan alleen taal en rekenen te leren nog steeds groot in onderwijsland. Kortom, het is nog niet te laat om werk te maken van burgerschapsonderwijs. Wat is er nodig om de huidige stagnatie te lijf gaan? Ten eerste kunnen we leerlingen zelf met deze drie waarden confronteren. Zo kunnen democratische of maatschappelijke vraagstukken vanuit verschillende perspectieven worden behandeld: die van de eigen school of gemeenschap, die van andere groepen in samenleving, en het perspectief van de individuele leerling. Didactische werkvormen die een dergelijk uitwisseling van perspectieven bevorderen zonder voorschrijvend te zijn, blijken ook het meest effectief (Geboers et al., 2013). Daarnaast kan onderscheid worden gemaakt tussen breed gedragen en betwiste burgerschapsdoelen (Eidhof, 2015). Zo wordt het belang van zaken als kennis van de democratie en de grondwet, het algemeen belang kunnen doorgronden en om kunnen gaan met verschillen tussen mensen breed onderschreven, terwijl scholen bijvoorbeeld variëren in het belang dat ze toeschrijven aan kennis van tradities en normen van de eigen gemeenschap. Juist het formuleren van een minimum aan burgerschapsdoelen kan scholen houvast bieden. Hier zijn we nu nog vaak te naïef in. Zo ontbreken niet alleen minimumeisen, maar worden er nu vaak competenties gestimuleerd die op het eerste gezicht waardevol zijn, maar ook negatief kunnen uitpakken. Een voorbeeld: samenwerken en een prosociale houding worden alom gezien als belangrijke (burgerschaps)competenties. Nu wordt echter over het hoofd gezien dat mensen met een prosociale houding in conflicten tussen groepen vaak ook sterker geneigd zijn de eigen groep te verdedigen en het conflict te laten escaleren. In een steeds meer diverse en kleinere wereld is het ook zaak om weerstand te kunnen bieden aan groepsdruk, en om samenwerking met een andere groep te kunnen realiseren. Dit soort spanningen en nuances vergt scherpte, en wordt nog onvoldoende erkend en opgezocht in het onderwijs. HET FORMULEREN VAN minimumuitkomsten is daarnaast een bewezen manier om ongelijkheden in het onderwijs te bestrijden – en juist een minimumniveau in democratische uitrusting voor alle leerlingen is nodig om democratische processen toegankelijk te houden. Want hoe legitiem is een democratie die een deel van de demos niet voldoende toerust om ook te participeren, te initiëren en te reflecteren? Dit minimum aan burgerschapsdoelen is een basis, waaraan scholen hun specifieke invulling van burgerschap kunnen toevoegen. Want hoewel dergelijke invulling betwist kan worden, is er nog altijd behoefte aan scholen met een filosofische of religieuze oriëntatie of een waardeoriëntatie. Voor scholen die moeite hebben met het formuleren of implementeren van een burgerschapsvisie, kan een burgerschapskompas worden ontworpen, naar het advies van de Onderwijsraad (2012). Dit kompas maakt verschillende visies op burgerschap tastbaar voor onderwijsprofessionals, en doet suggesties voor de systematische implementatie van burgerschapsonderwijs in lijn met deze visies. Als ook schoolleider- en lerarenopleidingen structureel en substantieel aandacht gaan besteden aan burgerschapsvorming, hoeft het nog niet te laat zijn. Dan kan het onderwijs zijn leerlingen niet alleen beter equiperen voor het leven in een democratische maatschappij, maar ook engagement brengen onder groepen leerlingen die zich nu politiek machteloos voelen. En een eerlijke kans om je democratisch te manifesteren, daar kan een ware democraat nooit tegen zijn.   Bram Eidhof is onderzoeker bij het Instituut voor Publieke Waarden en verdedigt binnenkort zijn proefschrift over burgerschapseducatie aan de Universiteit van Amsterdam.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Literatuur: De Jong, W. (2014). Van wie is de burger? Omstreden democratie in Nederland, 1945-1985. Eidhof, B. (2015). Influencing Youth Citizenship. Proefschrift. Geboers, E., Geijsel, F., Admiraal, W., en Ten Dam, G. (2013). Review of the effect of citizenship education. Educational Research Review, 9, 158-173. Inspectie van het Onderwijs (2013). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2011/2012. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2014). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2012/2013. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2015). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2013/2014. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Onderwijsraad (2012). Verder met burgerschap in het onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2015: Algemeen belang en democratie, en is te vinden bij het onderwerp onderwijs.