Vertrouwen we elkaar nog wel?

Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het  pdf om de tabellen te bekijken. Door Paul Dekker De gevoelstemperatuur de afgelopen jaren suggereert anders, maar Nederland is volgens enquêtes nog altijd een high trust society: wij vertrouwen elkaar en onze maatschappelijke instellingen nog behoorlijk. De wisselingen in politiek vertrouwen en verschillen in vertrouwen tussen bevolkingsgroepen zijn wel aanzienlijk, zo analyseert Paul Dekker van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In persoonlijke verhoudingen is het verontrustend als iemand de vraag opwerpt hoeveel vertrouwen er (nog!) is. Dan is er iets vanzelfsprekends en wezenlijks onzeker geworden. Dan is er waarschijnlijk minder vertrouwen dan er zou moeten zijn. Dat is niet anders als er in een samenleving veel vragen rijzen over het vertrouwen dat mensen hebben in elkaar en in hun maatschappelijke en politieke instituties. De ongerustheid wordt gevoed door beschouwingen over vertrouwen in de politiek en de media. Gaat het daar om vertrouwen, dan vaak over dieptepunten; over vertrouwensbreuken en -crises. We hebben begrip voor de dramatiserende toon van die beschouwingen omdat gebrek aan vertrouwen in onze persoonlijke relaties dramatisch is. Is dat begrip terecht? In deze bijdrage zal ik vooral enquêtecijfers presenteren over het vertrouwen in de samenleving en in instituties. Verderop komt ook nog zelfvertrouwen aan bod en het vertrouwen ‘dat het wel goed komt’. Wat we weten als we wat meten Eerst de samenleving. Het vertrouwen daarin meten we meestal als een positieve grondhouding tegenover onbekenden, als geloof in hun doorgaans goede bedoelingen. Dat is algemeen sociaal vertrouwen (in tegenstelling tot specifiek vertrouwen in mensen waar je mee te maken hebt of die tot je eigen groep behoren). Dit algemene vertrouwen is sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw veelvuldig gemeten met de vraag ‘Vindt u dat in het algemeen de meeste mensen wel te vertrouwen zijn of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met andere mensen?’ De antwoordmogelijkheden zijn ‘wel te vertrouwen’ en ‘men kan niet voorzichtig genoeg zijn’; het eerste geldt als aanwijzing voor sociaal vertrouwen, de tweede niet. Eigenlijk is het een rare vraag. De voorgelegde alternatieven sluiten elkaar helemaal niet uit. Je kunt vinden dat de overgrote meerderheid van mensen te vertrouwen is, maar dat je toch heel voorzichtig moet zijn vanwege de kleine onbetrouwbare minderheid. Lichten mensen hun antwoord toe, dan blijkt er vaak sprake van een afweging tussen vertrouwen als principe (als ideaal, als norm, als deel van je optimistische levensinstelling) en het gevoel van kwetsbaarheid en concrete negatieve ervaringen. Ondanks deze asymmetrie is de vraag nog altijd populair vanwege de vergelijkbaarheid met eerder en elders uitgevoerd onderzoek. Naar institutioneel vertrouwen wordt doorgaans gevraagd door voor organisaties (‘vakbonden’, ‘kerken’) en maatschappelijke sferen en stelsels (‘het onderwijs’, ‘de rechtspraak’) te vragen hoeveel vertrouwen men daarin heeft. Met cijfers of keuzeantwoorden kan men iets aangeven van heel weinig tot heel veel vertrouwen. Er wordt niet verteld wat met vertrouwen wordt bedoeld en geënquêteerden blijken er heel verschillende dingen onder te verstaan. Sommigen gaan af op de veronderstelde geloofwaardigheid en integriteit, anderen op de verwachte competenties om problemen op te lossen, weer anderen op de waarschijnlijkheid dat ze het beste met je voorhebben. Velen houden het op hun moeilijk te omschrijven gevoel of algemene indruk. Vertrouwen in Nederland Hoe staat Nederland er volgens bevolkingsenquêtes internationaal voor qua vertrouwen? Figuur 1 laat voor 32 Europese landen zien dat vrijwel overal meer vertrouwen in de televisie bestaat dan in de volksvertegenwoordiging. Wat wordt hier vergeleken? Afgaande op Nederlands onderzoek gaan mensen bij de televisie vooral af op de veronderstelde betrouwbaarheid van nieuws en actualiteiten en wegen ze bij het parlement en geloof in de democratie, goede bedoelingen af tegen indrukken van gekissebis, zakkenvullerij etc. In overeenstemming met heel veel onderzoek naar politiek vertrouwen is het vertrouwen in het Parlement in de Scandinavische landen, Nederland, Luxemburg en Oostenrijk aanzienlijk groter dan in Centraal-, Oost- en Zuid-Europese landen. In figuur 2 volgen we de ontwikkeling van sociaal vertrouwen in Nederland volgens de eerder vermelde vraag en vertrouwen in twee politieke instituties. Het sociale vertrouwen vertoont geen grote schommelingen. Het vertrouwen in Tweede Kamer en regering doet dat wel. Ze volgen min of meer hetzelfde patroon, deels omdat nogal wat mensen ze eigenlijk niet zo goed uit elkaar kunnen houden. Een eerste hoogtepunt in het politieke vertrouwen is eind 2001, na de aanslagen van 11 september. Ook elders in de westerse wereld stijgt dan het vertrouwen in de overheid, waarschijnlijk als een reactie op ervaren externe dreiging. Er is overal vrij snel een terugkeer naar het oude niveau, maar in Nederland zet de daling door tot 2004 als gevolg van de politieke onvrede en onrust na het optreden van Fortuyn en zijn erfgenamen in 2002. De uitschieter begin 2007 houdt verband met het aantreden van het vierde kabinet Balkenende. Dat begon in de enquêteperiode vol goede moed in een economisch gunstige tijd met honderd dagen luisteren naar de samenleving. De positieve stemming beklijfde niet maar het als daadkrachtig ervaren optreden van het kabinet in de bankencrisis leverde eind 2008 weer een nieuwe top op. Eind 2009 is het niveau weer behoorlijk gedaald. Begin 2011 wordt een lagere top bereikt door het aantreden van het nieuwe kabinet. Eind van dat jaar is het alweer minder. Dat correspondeert met de kwartaalmetingen van het Continue Onderzoek Burgerperspectieven (cob). Dat onderzoek laat begin 2012 overigens geen verdere daling zien. Onderlinge samenhang Ik gebruik gegevens uit dit eerste kwartaal van 2012 om nog wat meer vertrouwensmetingen te laten zien en verschillen in de bevolking te belichten. De vijftien metingen in tabel 1 hangen over de hele linie positief samen: wie van het ene soort vertrouwen blijk geeft, zal ook vaker een ander soort vertrouwen tentoonspreiden. Er zijn drie groepjes met meer onderlinge samenhang: zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen; vertrouwen in verschillende omstandigheden (‘het komt wel goed’); en vertrouwen in instituties. De niveaus van vertrouwen zijn onderling niet goed te vergelijken omdat ze op heel verschillende vragen zijn gebaseerd. Dat met uitzondering van het institutionele vertrouwen. Dat lijstje wordt aangevoerd door de media en de rechtspraak en afgesloten door de politiek. Evenals in figuur 1 doet de tv het weer een stuk beter dan de tk. De tabel laat ook verschillen zien tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus: t/m vmbo-t, mbo-vwo en hbo-wo, elk ongeveer een derde van de ondervraagden. Bij de tv zijn er nauwelijks verschillen, bij de krant iets meer3, en bij het zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen en in politieke instituties zijn ze zeer fors. Daarbij zullen verschillende factoren een rol spelen. Gemiddeld zijn hogeropgeleiden materieel en psychisch minder kwetsbaar voor onbetrouwbaar gedrag, hebben ze feitelijk of gevoelsmatig meer controle over omstandigheden, zijn instituties vaak vertrouwder omdat ze bevolkt worden door hogeropgeleiden, net als zijzelf. Dat alles kan een gevolg zijn van het genoten onderwijs, maar zal vaak ook een weerslag zijn van verschillen in ouderlijk en sociaal milieu, die we ruw meten als verschillen in opleidingsniveau. Tot slot Het vertrouwen dat mensen ten aanzien van anderen tot uitdrukking brengen zegt meer over hun eigen levensinstelling (zelfvertrouwen, optimisme) dan over de vertrouwenswaardigheid van de anderen. Dat neemt niet weg dat verschillen in vertrouwen in instituties en veranderingen daarin ons wel iets vertellen over de mate van acceptatie van die instituties en het krediet waarop ze mogen rekenen in de publieke opinie. Goed beseffend dat een vijf voor ‘vertrouwen in de regering’ echt iets heel anders en minder dramatisch is dan onvoldoende vertrouwen in je partner of collega, moeten we het vertrouwen in de samenleving en in instituties wel blijven meten en proberen te duiden. De metingen kunnen helpen tegen verkilling door de gevoelstemperatuur. Nederland is internationaal nog steeds een vertrouwensmaatschappij en het vertrouwen zakt niet structureel. Er is reden om in te gaan tegen de collectieve inbeelding van dalend vertrouwen tussen mensen en tussen de bevolking en maatschappelijke – en vooral politieke – instituties. Die negatieve inbeelding kan bestaand vertrouwen namelijk wel gaan aantasten. Mensen worden niet aardiger als ze met wantrouwen worden bejegend en voortdurend hun betrouwbaarheid en goede bedoelingen eerst maar eens moeten aantonen. Instellingen en politici die zich richten op ‘herstel van vertrouwen’ gaan niet beter functioneren maar rare dingen doen voor een beter imago.   Paul Dekker is hoogleraar Civil society aan de Universiteit van Tilburg en onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Hij schrijft met enige regelmaat over sociaal vertrouwen, politiek vertrouwen en vertrouwen in de rechtspraak.   Referenties

P. Dekker en T. van der Meer (2011). ‘Geen vertrouwen meer?’ In: L. Halman en I. Sieben (red.), Respect man! Amersfoort: Celsus, 2011 (p. 197-210).

P. Dekker, J. den Ridder en P. Schnabel, Burgerperspectieven 2012/1. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2012. Deze en andere cob-publicaties zijn te vinden op www.scp.nl.

Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.

--

Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij het onderwerp feiten & cijfers.