Vertrouwen moet je leren
Lees hier het pdf van dit artikel.
De Big Society-gedachte waait vanuit Engeland over naar Nederland. De overheid trekt zich vanwege bezuinigingen terug uit de samenleving en mensen moeten (weer) meer zelf gaan doen. De hoeveelheid initiatieven en ‘lichte gemeenschappen’ die in Nederland als paddenstoelen uit de grond schieten lijkt een bevestiging van deze trend. Maar hierbij moeten we wel flinke kanttekeningen plaatsen, zo zei socioloog Menno Hurenkamp tijdens het tweede Van Mierlo Symposium op 1 juni jl. Vertrouwen en ‘zelf doen’ moet je leren…
Door Menno Hurenkamp
Het maatschappelijk middenveld is in Nederland traditioneel het terrein van christendemocraten en sociaaldemocraten en niet van liberalen. Ondernemers houden van de markt, pragmaten houden van het publieke domein; op wat we verder zoal in de samenleving aantreffen, valt geen winst te maken en we kunnen er ook geen referendum over houden. Maar is dat reden genoeg om het middenveld dus maar te negeren? Deze blinde vlek van de liberalen is niet terecht. De civil society of het middenveld verdient onze aandacht, al was het maar omdat de vrees vrij groot is dat deze in verval is. Dat het vroeger beter was en dat er met het einde van de verzuiling iets verloren is gegaan. Maar er is iets anders aan de hand dan maatschappelijk verval. Wat precies? En wat moeten liberalen hiermee?
Lichte gemeenschappen
Kenmerkend voor het huidige, nieuwe maatschappelijke middenveld is de trend naar ‘lichte gemeenschappen’: groepen waarvan individuen zich zonder ernstige gevolgen kunnen losmaken. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een hechte kerkgemeenschap met veel sociale controle. Denk bij lichte gemeenschappen aan vriendenclubs, sportclubs, vrijwilligersorganisaties en buurtcomités. Keuzevrijheid is hierbij de sturende kracht; mensen zijn niet vanwege geloof of overtuiging onderdeel van een gemeenschap, maar vanuit hun eigen individuele keuze. Dit in tegenstelling tot meer traditionele en ‘zware’ verbanden, zoals kerk of vakbond.
Deze trend naar lichte gemeenschappen heeft ruwweg drie consequenties. Ten eerste, het vertegenwoordigende middenveld verkruimelt en fragmenteert. Lidmaatschap van clubs, verenigingen en partijen wordt meer bevochten dan vroeger. Leden lopen makkelijker weg wanneer het ze niet bevalt, wanneer ze het te druk hebben of wanneer ze het gevoel hebben dat ze niet tot hun recht komen. Er zijn heel veel verschillende verbanden en organisaties, en namens anderen spreken is niet meer het ticket om groot te worden. Organisaties zoeken naar betekenis en worstelen met hun identiteit.
Ten tweede, het dienstverlenende middenveld professionaliseert. Wanneer je concrete voordelen biedt, wil men die graag, al weet je nooit voor hoe lang. Clubs als vakbonden, omroepen en andere residuen uit de verzuiling hebben het moeilijk. Organisaties als woningbouwcorporaties en milieuorganisaties nemen meer specialisten in dienst en richten zich steeds meer op doelgerichte interactie met de achterban.
Ten derde ontstonden en ontstaan er de laatste decennia ook verbanden waar mensen zélf behoefte aan hebben; gemeenschappen gedefinieerd door keuzevrijheid. Mensen gebruiken de toegenomen keuzevrijheid niet om egoïstischer of eenzamer te worden, laat staan om origineler te worden, maar om lichte gemeenschappen te scheppen, verbanden die een gevoel van vrijheid aanreiken. Daarmee is niet ineens de vara weg, maar wordt het wel een stuk minder logisch dat mensen er lid van worden. Moderne mensen zoeken tegenwoordig verbanden die doelgerichter en minder verplichtend zijn dan voorheen. Verbanden waar resultaat van vrijwilligerswerk of inzet van professionele kennis belangrijker is dan alleen maar het collecteren of het bezig zijn zelf. Het zijn verbanden waar persoonlijke ontwikkeling telt in plaats het voortbestaan van de lokale kerkgemeenschap.
Typen gemeenschappen
Deze lichte gemeenschappen in het publieke domein kun je indelen in vier typen:
- Buurtinitiatieven: de clubjes die er zijn om de buurt leefbaarder te maken, om een snelweg tegen te houden of juist om asielzoekers op te vangen. Daarvan zijn er honderdduizenden in Nederland. Het zijn veelal kleinschalige netwerken van soms maar een paar mensen die zich week in week uit inzetten. Bijvoorbeeld om kleding in te zamelen voor Afrika, of om geweld op straat tegen te gaan, om een speeltuin draaiende te houden, om een website in de lucht te houden met adviezen voor duurzame energie of om een telefoonlijn te bemannen waar eenzame mensen naartoe kunnen bellen. Mensen die twee of drie keer per maand even de koppen bij elkaar steken, plannetjes maken en kostenposten als de porto, de rekening van T-Mobile en de koffie zelf betalen. Ze vergeten dat de gemeente, het Oranjefonds of een soortgelijke club dolgraag kleine subsidies aan al die kleine initiatieven geeft.
- Kleinschalige collectieve verzekeringen: de broodfondsen waar zzp’ers nu maandelijks wat aan afdragen om in geval van ziekte toch inkomsten te hebben. Maar ook freelance journalisten of zelfstandige advocaten die samenwerken om kantoorkosten te drukken en scholen of crèches die door ouders worden opgericht omdat zij ontevreden zijn met het aanbod in hun buurt. Kortom, er zijn legio voorbeelden van doelgerichte samenwerking tussen lotgenoten.
- Netwerken van Twitteraars, Facebookers en LinkedInners die soms weinig voorstellen, maar op korte termijn tot actie kunnen overgaan. Deze netwerken zijn voor de meest uiteenlopende groepen mensen erg zinvol in termen van therapie, arbeidsbemiddeling, relaties, buurtbeheer en het onderwijs. Hier is het keuzemoment van wel of niet meedoen volstrekt individueel.
- Sociale bewegingen rond identiteit: alle netwerken, groot en klein, van mensen die juist hun ‘anders zijn’ willen delen. Bijvoorbeeld migranten, homo’s en lesbiennes, die bewust zoeken naar plekken en vormen om hun eigen ‘ik’ tot uitdrukking te brengen, niet dat wat hun vader of hun dominee of de overheid wil dat ze zijn, maar dat wat ze zelf willen.