Van nieuwe vrijheid tot Gouden Kooi

Lees hier het pdf van dit artikel. Het ruimtelijke ordeningsbeleid in Nederland gaat op de schop. Een combinatie van deregulering en decentralisatie leidt tot een ‘geliberaliseerde ruimte’ waar de burger het weer voor het zeggen krijgt. Maar het gevaar is groot dat die vrijheid verwordt tot een gouden kooi van chaos en verrommeling. Door Kees Verhoeven Het kabinet haalt de stofkam door tal van planologische procedures: meer dan zestig wetten, honderd maatregelen van bestuur en honderden regelingen worden gesaneerd tot één wet. Daar is weinig mis mee. Want momenteel is inderdaad sprake van overdaad aan knellende bureaucratie in de vorm van inflexibele bestemmingsplannen, rigide wetgeving en tegenstrijdige voorschriften. Bovendien heeft de jarenlange traditie van strikte ruimtelijke ordening en rijksplanologie gezorgd voor bestuurlijk hobbyisme als de landschappanorama’s van oud-minister Kramer. Zorgelijk is wel dat de deregulering tevens dekmantel is voor een bedenkelijk soort decentralisatie. Want behalve in knellende procedures worden ook in de richtinggevende Rijkstaken op het gebied van ruimtelijke ordening aan lagere overheden uitbesteed. Waar het Rijk voorheen verantwoordelijk was voor een ruimtelijke toekomstvisie op Nederland, komt de ontwikkeling en uitvoering van bouw- en bestemmingsplannen nu bij gemeenten te liggen. Met provincies in een soort coördinerende rol. Dit terugtrekken van het Rijk betekent met de vergaande liberalisatie van de ruimte dat er een ruimtelijke anarchie gaat ontstaan. In de praktijk gaan niet de lagere overheden of de burgers, maar grote marktpartijen de inrichting van Nederland bepalen. Het is voor onderling concurrerende gemeenten en provincies immers lastig om tegenspel aan de krachtige commerciële belangen te bieden en voor individuele burgers betekent het afbouwen van procedures en bureaucratie vooral minder mogelijkheden voor inspraak of rechtsgang. Heel daadkrachtig allemaal, maar ten behoeve van wie ook alweer? Liberalisatie als geloofsartikel? Liberalisatie en marktwerking zijn voor D66 vaak bruikbare uitgangspunten voor beleid. Zo pleiten we bijvoorbeeld voor huurliberalisatie (marktconforme huren voor wie dat kan betalen) en arbeidsmarktliberalisatie (versoepeling van het ontslagrecht). Toch trekt onze partij ook grenzen. In de publicatie ‘De Ordening op Orde’ geeft de Mr. Hans van Mierlo Stichting duidelijk aan dat markt en bureaucratie elk hun eigen plek hebben in de ordening van Nederland en dat niet dogmatisch voor meer of juist minder markt gekozen moet worden. Dat hangt maar net af van het probleem. We bevinden ons op dat punt met de SER (2010), haar voorzitter Alexander Rinnooy Kan (VK 07-06) en de WRR (2000) in goed gezelschap. Daar denkt dit kabinet anders over. Zeker voor minister Schultz lijkt liberalisatie een geloofsartikel te zijn. In geen geval mag van het heilige pad worden geweken, ook niet als dat in de praktijk misschien verstandiger is. Neem het openbaar vervoer in de grote drie steden. De minister wil de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag verplichten om hun OV aan te besteden, overigens om een bezuiniging van 120 miljoen euro binnen te halen. Verplicht opgelegde liberalisatie. Taalkundig gezien onmogelijk, maar wel beleid dat geschreven staat. Maar terug naar het (afschaffen van het) Ruimtelijk Beleid. Het moet gezegd, op het gebied van de ruimtelijke ordening is liberalisatie een trend die teruggaat tot de laatste Nota Ruimtelijke Ordening (2004). Maar met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat dit kabinet in de hoogste versnelling. In deze nota domineert het afschaffen van procedures en afschuiven van taken om zo maximaal ruimte te bieden aan economische groei. Maar van een samenhangende ruimtelijke visie op het Nederland van de toekomst is – afgezien van de nationale speerpuntprojecten mainports, brainports & greenports - geen sprake meer. Dat de minister bij de presentatie over België sprak als gidsland is illustratief voor de richting waarin ook de minister denkt. Blijkbaar is liberalisatie het doel en is elk gevolg daarvan aantrekkelijk, zelfs de kakofonie van bouwsels en door lintdorpen opgeknipte natuur van onze Zuiderburen. Nu kun je natuurlijk liberalisatie gemakkelijk verwarren met liberalisme. Maar elke liberaal weet dat grenzeloze vrijheid geen vrijheid is. En dat je de verantwoordelijkheid daar moet neerleggen waar ook de belangen eerlijk gewogen kunnen worden. Vrijheid is mooi, maar vrijheid zonder regels ontaardt in een anarchie waarin het recht van de sterkste geldt en die het individu eerder opsluit dan bevrijd. Wat mij betreft is D66 wel consequent in haar sociaal-liberalisme. Dat wil zeggen dat we in dit geval liberaliseren tot het niet meer sociaal is. Als we in ogenschouw nemen dat de ruimte in ons land een (schaars) publiek goed is, dan is meteen evident dat bij het beheer ervan een coördinerende rol van de centrale overheid nodig is. Alleen op dat niveau kunnen de belangen eerlijk worden gewogen en kan, democratisch gelegitimeerd, de schaarse ruimte worden toegewezen aan concurrerende gebruikers. Daarbij wegen we de belangen van toekomstige generaties en minder koopkrachtige gebruikers eerlijk tegen commerciële en private belangen af. De ruimte is van ons allemaal en deze Regering ‘geeft Nederland nu terug’ aan maar een zeer beperkte groep ‘Nederlanders’. Op het terrein van het ruimtelijk beleid pleit ik daarom voor een Rijksoverheid die wel richtinggevend blijft en de landsinrichting centraal aanstuurt. Want juist door alles vrij te geven, verandert de vrijheid van sommigen in een gouden kooi voor velen. Waaruit door alle gebouwde rotzooi niet meer valt te ontsnappen. In het navolgende illustreer ik mijn stelling aan de hand van twee concrete thema’s die de komende jaren de discussie over de ruimte zullen domineren. Leegstand: een zeepbel die zijn voetsporen nalaat Om te zien wat er gebeurt als commercie het enig leidende principe wordt in de ruimtelijke ordening is de kantorenmarkt in Nederland zeer geschikt. Lokale overheden hebben al veel bevoegdheden, en commerciële belangen krijgen volop de ruimte. Zeker in economisch moeilijke tijden concurreren lokale overheden met elkaar. Om bezoekers, bedrijven en bewoners binnen te halen. Zo heeft elke gemeente zijn eigen city slogan (‘Allemaal Almere’, ‘Drenthe doet wat met je’, et cetera) en wil elke wethouder zijn eigen woningbouwlocatie of bedrijvenparkproject realiseren, meestal zonder te kijken naar wat er in de buurgemeente gebeurt. Dat ruimtelijke ongelukken dan niet denkbeeldig zijn, bewijst de huidige situatie op de kantorenmarkt. Daar staat zeven miljoen vierkante meter kantoor leeg en dit zal tot 2015 verdubbelen zodat maar liefst 25% van de totale voorraad leeg komt te staan. De oorzaak ligt in tegenwoordige trends als het nieuwe werken en een dalende beroepsbevolking waardoor steeds minder kantoren nodig zijn. Maar de door perverse prikkels verziekte markt pakt dit signaal niet op: terwijl een nieuwe auto duurder is dan een tweedehands vehikel, is een nieuw kantoor goedkoper dan het gebruiken van bestaande panden. Dit omdat grote marktpartijen de gemeenten onder druk kunnen zetten om nieuwe bouwgrond voor een spotprijs te verstrekken. Want als een verstandige wethouder eens weigert dan zoekt de ontwikkelaar een gemeente die wel wil luisteren. Door de combinatie van decentralisatie en liberalisatie is een zeepbel ontstaan van steeds meer lege kantoren met steeds minder waarde. En omdat de vastgoedsector niet afwaardeert, is het niet alleen meer een esthetisch probleem van bakstenen blokkendozen in het open weiland maar ook een financieel-economisch risico in de vorm van overgewaardeerd vastgoed in de boeken van banken en beleggers. Maar het kabinet laat dit gewoon aan zich voorbijgaan. Zelfs nu de vastgoedsector zelf om regie roept doet het kabinet een ideologisch correcte stap terug. Blijkbaar moet het eerst echt mis gaan voordat decentralisatie op zijn merites wordt beoordeeld. Krimp: een helikopterview op het voorzieningenniveau Naast financiële en economische mechanismen hebben ook maatschappelijke en demografische ontwikkelingen hun weerslag op de openbare ruimte. Na de verpauperende probleemwijken (Krachtwijken) van het vorige kabinet is het nu de beurt aan de ontvolkende Krimpgebieden. Het probleem in delen van Zeeland, Limburg, Friesland en Groningen is dat er steeds minder mensen zijn en daarmee minder draagvlak voor tal van voorzieningen. Dat geldt voor publieke functies als scholen, bibliotheken, ziekenhuizen en openbaar vervoer maar ook voor particuliere zaken zoals woningen, winkelcentra en bedrijfsruimte. Op zich is dit fenomeen prima hanteerbaar. Bijvoorbeeld door het samenvoegen van gemeenten of schoolinstellingen om de nodige massa te behouden. Ook kunnen zorgverleners zich specialiseren zodat de kwaliteit van hun product op peil blijft. Omdat de reisafstand daarmee wel toeneemt, dienen openbaar vervoerverbindingen niet alleen op commerciële rentabiliteit maar ook op maatschappelijke waarde te worden beoordeeld. Zo’n integrale aanpak vraagt wel om een actieve rol van het Rijk. Maar opnieuw redeneert Den Haag vanuit ongepaste decentralisatie, ditmaal door het bij de provincies in kwestie neer te leggen. Zo dreigt het krimpproces onvoldoende te worden begeleid. Wie dat schouderophalend liberaal noemt, vergeet de sociale consequenties. Namelijk dat jonge mensen in de periferie geen goede opleiding krijgen en wegtrekken, waarmee je het probleem versterkt. De oude mensen blijven achter met beperkte toegang tot zorg, politie of justitie. Wie dit jaar op vakantie het Franse achterland weer bezoekt moet voor de grap maar eens kijken wat dat kan betekenen.  Conclusie De thema’s leegstand en krimp laten zien dat bij liberalisatie van de ruimte goed rekening gehouden moet worden met sociale grenzen. De samenleving heeft als geheel, naast het individu in dit geval een terechte zorg over de inrichting van onze ruimte. Die ruimte delen we en is een ondeelbaar publiek goed. Dat wil niet zeggen dat de overheid alles dicht moet timmeren met eeuwigdurende procedures, maar je mag er ook als overheid niet je handen aftrekken. Maar juist dat gebeurt nu wel omdat de ingezette deregulering wordt gekoppeld aan een vergaande decentralisatie, die vooral zijn ingegeven door de wens tot geldbesparing en taakafschuiving. En zo kan het gebeuren dat twee op zich goede instincten van de minister in combinatie leiden tot een sociaal-liberale nachtmerrie. Nu een overkoepelende visie en centrale kaders worden losgelaten krijgt de markt het voor het zeggen in onze openbare ruimte. Op de plekken waar dat leidt tot wildgroei en verrommeling verrijzen goudgerande gevangenissen. De vrijheid van grote marktpartijen sluit de ‘hardwerkende Nederlander’ op in een gouden kooi. Binnen is het goed spullen (ver)kopen maar van buiten niet meer om aan te zien.   Kees Verhoeven is Tweede Kamerlid voor D66 met onder andere ruimtelijke ordening in zijn portefeuille   Referenties Hendriks, C., M. Sanders en A. van Witteloostuijn (2011). De Ordening op Orde, mr. Hans van Mierlo Stichting, Den Haag. Rinnooy Kan, A. (2011). Gaat het om “de markt” dan krijg je verwarring, Volkskrant 06-07-2011. SER (2010). Overheid en Markt: Het Resultaat telt! SER-advies aan de Tweede Kamer 2010-01, Den Haag. WRR (2000). Het borgen van publiek belang, adviezen aan de regering, nr. 56, Sdu, Den Haag.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2011: De Gouden Kooi en is te vinden bij het onderwerp decentralisatie.