Van ADHD-politiek naar prudente politiek

Lees hier het pdf van dit artikel. We willen ‘nooit meer Savanna’, en ‘nooit meer een Marcel M.’. Onze kinderen verdienen 100 procent bescherming. De goede bedoelingen en daadkracht vanuit de politiek hebben echter niet altijd de gewenste gevolgen. Ido Weijers, hoogleraar Jeugdbescherming, pleit voor wat meer rust, reflectie en transparantie als het gaat om de bescherming van onze jeugd. Door Ido Weijers De politiek vertoont soms trekken van ADHD. Politici schuwen het niet om besluiten te nemen voordat voldoende over de materie is nagedacht. Daadkracht tonen lijkt soms belangrijker dan de vraag of die inspanning ook werkelijk iets oplost. In sommige gevallen is zelfs niet duidelijk of er wel sprake is van een probleem dat de politiek zou moeten en kunnen oplossen. Recente voorbeelden uit mijn vakgebied, de jeugdbescherming, zoals de verplichte aanwezigheid van ouders bij de strafzitting tegen hun kind of de invoering van ‘opgroeiondersteuning’, tonen aan dat handelen niet altijd het antwoord biedt. Daadkracht? Het eerste voorbeeld betreft de verschijningsplicht voor ouders op de strafzitting van hun kind. Dit voorstel (amendement van de Kamerleden Cörüz en Wolfsen) werd op het laatste moment ingediend in het kader van een heel ander wetsvoorstel bedoeld om de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. Het veld raadde de overhaaste invoering van dit voorstel af. Ook de Eerste Kamer maakte bezwaar, vooral omdat het waarschijnlijk de behandeling van jeugdstrafzaken zou vertragen. De voorlopige bevindingen van het onderzoek dat intussen liep, gaven twee dingen aan. Enerzijds dat de aanwezigheid van de ouders in het hele land de afgelopen jaren al zeer sterk was toegenomen. Kennelijk was hun aanwezigheid dus niet afhankelijk van een verplichting maar van voorlichting. Anderzijds bleek dat de aanwezigheid van beide ouders, zoals de voorstellers eisten, in de meeste gevallen een illusie zou zijn. De resultaten van dit onderzoek werden niet afgewacht. Er werd besloten tot invoering van een verschijningsplicht voor beide ouders. De wet trad in januari 2011 in werking. Binnen een half jaar zag de verantwoordelijke staatssecretaris in het nieuwe kabinet (Teeven) zich genoodzaakt de rechter toe te staan hierop uitzonderingen te maken. Tweede voorbeeld. In het kader van de herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen is vorig jaar, opnieuw op het laatste moment, door de Kamerleden Dijsselbloem en Van Toorenburg een amendement ingediend voor invoering van een maatregel van ‘opgroeiondersteuning’. Voordat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind wil men met een lichte maatregel kunnen ingrijpen in de opvoedingssituatie. Het amendement werd door staatssecretaris Teeven met goede argumenten ontraden. Maar de Kamer ‘pakte door’, waarna vanuit het veld de vraag rees of de Kamerleden wel beseften waar ze voor stemden. Die neiging van handelen en ‘doorpakken’ in de politiek speelt zich af tegen een maatschappelijke achtergrond die daar nuchter beschouwd allerminst aanleiding toe geeft. Nederland doet het vergeleken met de rest van de wereld zeer goed op het gebied van opvoeding. In al het onderzoek dat de afgelopen jaren is verricht blijkt dat steeds opnieuw. Een interessant detail is dat de tijd die ouders in Nederland besteden aan opvoeding en zorg voor hun kinderen de afgelopen dertig jaar bijna is verdubbeld. In een vergelijkende studie van Unicef van vijf jaar geleden én recentelijk in een studie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) staat ons land op de eerste plaats. Nederland is al jaren wereldkampioen opvoeding! Het merkwaardige is echter dat we de laatste jaren doen alsof we er niks van bakken. Lijnrecht tegenover de feiten hebben velen het gevoel dat we ons grote zorgen moeten maken. Niet om onze eigen kinderen, maar om de jeugd in het algemeen. Nadat we jaren hebben verspild met pappen en nathouden, moeten we nu ingrijpen, zelfs ‘keihard’ ingrijpen, met onconventionele middelen. Dat vage, ongefundeerde gevoel van urgentie zet ons aan om bij het minste of geringste stevig te handelen om erger te voorkomen. Die stemming vormt daardoor echter een serieuze bedreiging voor de opvoeding in het algemeen, en voor die van kinderen die juist wel extra zorg en aandacht vereisen in het bijzonder. Hyperactief Natuurlijk hebben we in Nederland zorgenkinderen en probleemkinderen. Uiteraard zijn er altijd ouders die ondersteuning nodig hebben bij de opvoeding. Ook zijn er wel degelijk zorgelijke ontwikkelingen. Zo leeft ruim zes procent van de Nederlandse jeugd in armoede en is bijna een op de tien van alle Nederlandse jongeren wegens geldgebrek niet in staat tot volwaardige maatschappelijke participatie. Een deel van de jeugd houdt er een ongezonde levensstijl op na. We zijn de afgelopen jaren indringend geconfronteerd met schokkende gewelddadige drama's in de gezinssfeer en incidenteel met zeer ernstig misbruik in de kinderopvang. Ook kennen we meerdere problematische jeugdgroepen en ernstig ontsporende criminele jongeren. Het grote gevaar van het vage gevoel van urgentie op dit terrein – en van de voortdurende politieke exploitatie daarvan – is dat de ‘goede bedoelingen’ regelmatig doorschieten. Gruwelijke incidenten worden uitvergroot. Schokkende gezinsdrama's worden gezien als kwesties waar beleid en politiek meteen een antwoord moeten bieden. Typerend is de titel van een opiniestuk in NRC Handelsblad van 19 februari 2008 van André Rouvoet, destijds minister van Jeugd en Gezin: ‘Savanna mag nooit meer. Geen kind mag aan zorg ontsnappen’. Uiteraard is het, gezien de vrijheid die krantenredacties zich op dit punt veroorloven, de vraag of die titel wel van Rouvoet was, maar het typeerde precies zijn opvatting. Opvallend is het maakbaarheidsidee van een overheid die zichzelf deze taak stelt. Een maakbaarheidsgedachte die kenmerkend is voor de 21e eeuw. Dit idee gaat gepaard met een onvermogen om te aanvaarden dat ook in onze samenleving af en toe menselijke drama’s zullen voorkomen die nauwelijks te bevatten zijn. We zien de laatste tien jaar een omslag van geschokt meeleven met menselijk drama naar de wil om ze volstrekt uit te sluiten. De maatregel van opgroeiondersteuning is een van de vele fenomenen waarin die omslag zichtbaar is. Een andere indicatie van handelen uit het onvermogen om risico’s te accepteren, zien we in de recente sterke toename van het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Dit wordt algemeen beschouwd als ‘Savanna-effect’. Oftewel: niet als gevolg van toegenomen gezinsproblemen, maar van het streven nieuwe drama's zoals ‘Savanna’ en ‘het Maasmeisje’ te voorkomen. Natuurlijk mag het proces dat volgde tegen de verantwoordelijke gezinsvoogd in de zaak-Savanna, hierbij niet onvermeld blijven. Daarna werd het motto in dit veld: ‘liever te vroeg dan te laat’. Informatiehonger Een heel andere indicatie van het streven om risico’s uit te sluiten is te zien in het amper nog te volgen aantal digitale kinddossiers, van het Elektronisch Leerlingdossier tot het Dossier Warme Overdracht van kinderdagverblijf naar basisschool, van de Verwijsindex Risicojongeren tot ProKid, het politiesignaleringssysteem voor 12-minners, van het Justitieel Casusoverleg Support tot het Elektronisch Kind Dossier. Er wordt ijverig gewerkt aan zoveel mogelijk koppelingen van digitale informatie om daar preventieve maatregelen aan te kunnen verbinden. Een viertal kritische kanttekeningen bij deze trend, toont aan dat er veel te winnen valt bij de politieke moed om sommige zaken op zijn beloop te durven laten. Ten eerste iets over de veronderstelling, dat nieuwe Savanna’s en Maasmeisjes hiermee kunnen worden voorkomen. Dat werd bijvoorbeeld beargumenteerd door toenmalig minister Rouvoet in eerdergenoemd opiniestuk. De Inspectierapporten over beide drama’s toonden echter aan dat het probleem in beide gevallen niet een gebrek aan vroegtijdige informatie was. Deze gevallen waren al lang in beeld. Waar het aan ontbrak was systematische controle en toetsing. Kortom, de omvangrijke dossiervorming biedt nauwelijks betere mogelijkheden om dergelijke tragische incidenten te voorkomen. Ten tweede gaat het zoals eerder gezegd met de Nederlandse jeugd en de opvoeding in het algemeen beter dan ooit. Wat is dan de zin van het aanleggen van miljoenen dossiers die decennia lang worden bewaard en informatie over alle Nederlandse kinderen bijeenbrengen? De meeste probleemgevallen zijn al bekend bij de jeugdzorg. Ligt het dan niet voor de hand om ons te beperken tot het gericht gegevens verzamelen over deze probleemgevallen, zodat passende zorg kan worden geboden? Ten derde kunnen we verwachten dat kinderbeschermers vanwege de enorme hoeveelheid informatie eerder het zicht op de werkelijke probleemgevallen verliezen dan dat hun blik wordt aangescherpt. Bovendien is de kans zeer groot dat alle bureauarbeid die in het analyseren, bewerken en interpreteren van al deze gegevens gaat zitten, uiteindelijk ten koste gaat van de middelen en menskracht die vereist zijn voor de werkelijk ernstige gevallen. Tot slot moet gewezen worden op het volstrekt onderschatte probleem van het gebrek aan transparantie van veel van deze proactief verzamelde kennis. Wie mag bij deze gegevens? Welke gegevens mogen worden gekoppeld en door wie? Hoe kunnen ouders en kinderen hier inzicht in krijgen? Wat gebeurt er met foute gegevens? En zo verder. De digitale dossiervorming heeft in een paar jaar tijd een ontwikkeling doorgemaakt waar wij nauwelijks zicht op hebben. Als ergens dubieus – want volstrekt oncontroleerbaar – haast wordt gemaakt, is het wel op het grensgebied van kinderbescherming en cyberspace. Als ergens dan ook pas op de plaats geboden lijkt, dan zeker op dit gebied. Pleidooi voor een prudente politiek Nu al worden veel kinderen te vroeg, te vaak en te ingrijpend verplaatst en bij de ouders weggehaald. In onze op actie gerichte cultuur voelt men zich al gauw ongemakkelijk bij een pleidooi voor prudentie, ofwel voorzichtigheid en terughoudendheid. Uiteraard moet in uitzonderlijke situaties soms snel worden gehandeld. Maar de vele middelen die de kinderbescherming voorhanden heeft om zo vergaand in te grijpen in de privésfeer vereisen in de eerste plaats rust, reflectie en transparantie.   Ido Weijers is hoogleraar Jeugdbescherming aan de universiteit Utrecht. Zijn oratie is onlangs in boekvorm verschenen onder de titel Parens patriae en prudentie. Grondslagen van jeugdbescherming.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2012: Druk, druk, druk, en is te vinden bij het onderwerp jeugd