Als we de risico’s van de moderne tijd – klimaatverandering, terrorisme – effectief willen aanpakken, moeten we niet vasthouden aan de natiestaat als belangrijkste referentiekader. Ulrich Beck biedt waardevolle inzichten over de ‘risicomaatschappij’.
Dit artikel verscheen in
idee nr. 1, 2016.
Door
Herman Beun
Risico's in een kosmopolitiserende wereld
TOEN IK op de Technische Universiteit Delft zat, volgde ik het wiskundevak Risicoanalyse. Ik leerde om de kans op bijvoorbeeld een groot nucleair ongeluk te berekenen uit de (gelukkig meestal minieme) deelkansen op alle kleine en grote dingen die mis kunnen gaan in een kerncentrale, en hun onderlinge beïnvloeding. De wiskundige methoden die daarbij gebruikt worden zijn niet alleen toepasbaar op technische installaties als kerncentrales, chemische fabrieken, of de dijken en waterkeringen van het Deltaplan. In de financiële wereld worden ze ook op grote schaal gebruikt om uit te rekenen hoe groot de verliezen kunnen uitpakken op allerlei financiële producten, bijvoorbeeld op basis van inschattingen van de kans dat individuele huiseigenaren ergens in de vs hun hypotheeklasten niet betalen, of van de marktprijzen van
credit default swaps, een soort verzekeringen van financiële producten.
‘RISICO’ WERD bij het vak Risicoanalyse gedefinieerd als kans maal gevolg. Ofwel: risico is de kans dat er iets specifieks mis gaat, vermenigvuldigd met de schade die dan optreedt. Risico’s verminderen doe je door ofwel die kans aan te pakken, bijvoorbeeld door onderdelen te gebruiken die minder snel kapot gaan, ofwel de gevolgen minder ernstig te maken, bijvoorbeeld door werknemers te voorzien van beschermende kleding. Risico druk je uit in slachtoffers of materiële schade per jaar, en risicoschattingen spelen dan ook een belangrijke rol bij kwesties als het bepalen van de hoogte van verzekeringspremies of de verlening van vergunningen. Toch, werd er op de tu meteen bij verteld, is het ene risico het andere niet. In het verkeer vielen in Nederland in 2014 bijvoorbeeld 570 doden, gemiddeld ruim 1,5 per dag. Niemand zal ontkennen dat dit aantal verder omlaag moet. Maar aan de andere kant choqueert het mensen blijkbaar niet zodanig dat het ze ervan weerhoudt om zelf deel te nemen aan het verkeer. Anderhalve dode per dag is een soort
fact of life geworden als het om wegverkeer gaat. Zouden er echter ieder jaar twee Boeing Dreamliners neerstorten in Nederland, of zou een ontploffende raffinaderij 570 inwoners van Pernis wegvagen, dan was het vermoedelijk snel gedaan met de luchtvaart, respectievelijk de olieindustrie in Nederland.
Naast de uitkomst van koele kansberekeningen is dan ook de perceptie van risico’s zeer sterk bepalend voor de manier waarop er maatschappelijk mee wordt omgegaan. En dat is het werkterrein waarmee Ulrich Beck zich bijna een leven lang heeft beziggehouden. Officieel was hij socioloog, maar zijn werkwijze, die meer bestond uit het schetsen van grootse vergezichten dan het trekken van voorzichtige conclusies uit statistisch onderzoek, was daarvoor misschien te onconventioneel en eerder filosofisch. Wereldwijde bekendheid dankt hij aan het boek
Risikogesellschaft, auf dem Weg in eine neue Moderne uit 1986, waarin hij zijn belangrijkste concept introduceert: de ‘risicomaatschappij’ . Dat begint met het maken van onderscheid tussen een eerste moderniteit, van rond de achttiende eeuw tot ongeveer de periode 1960-1970, en een tweede moderniteit die daarna begonnen is.
TIJDENS DE EERSTE MODERNITEIT zorgt wetenschappelijke en technologische vooruitgang voor steeds betere kennis van de risico’s waaraan we bloot staan. We verzamelen statistische gegevens over ongelukken, ziektes, sterftes, misoogsten, stormen, werkloosheid en voedingsgewoonten, en ook onze kennis over de onderliggende mechanismes, oorzaken en gevolgen neemt alleen maar toe. Het maatschappelijke antwoord hierop is een zich geleidelijk uitbreidend systeem waarin risicobeheersing en -terugdringing (denk aan sanitaire maatregelen of inentingsprogramma’s) gecombineerd worden met compensatie voor de schade die toch nog optreedt (denk aan particuliere verzekeringen en overheidsverzekeringen voor ziekte, werkloosheid of brand). In toenemende mate gaan burgers, bedrijven en overheden expliciete of impliciete contracten met elkaar aan waarin schade wordt afgekocht (via verzekeringen of een gang naar de rechter) en bescherming wordt geboden (via een overheid die hulpdiensten organiseert of bedrijven dwingt beschermende maatregelen te nemen).
Risico’s die horen bij de eerste moderniteit zijn relatief klein in omvang en effect, treden relatief veelvuldig op waardoor er empirisch veel over bekend is, en zijn relatief beheersbaar, onder meer doordat over het algemeen duidelijk is wie de veroorzaker is waarop de schade verhaald moet worden. Wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang verschaft burgers tijdens de eerste moderniteit dan ook vooral meer zekerheid en vertrouwen in de toekomst. Tijdens de tweede moderniteit slaat dit echter om, doordat we een heel nieuwe categorie risico’s ontdekken. Deze risico’s worden niet beheerst en beperkt door de vooruitgang, maar er in veel gevallen juist door veroorzaakt. Het zijn gevaren die niet alleen specifieke personen of groepen raken maar de gehele bevolking, vaak zelfs van meerdere landen of de gehele wereld. En hoewel hun gevolgen rampzalig kunnen zijn (‘de vernietigingskracht van een oorlog’), hebben ze zich in de meeste gevallen nog niet of slechts in beperkte mate voorgedaan: ze bestaan vooralsnog vooral in onze voorspellingen, verwachtingen, voorstelling en speculaties.
ALS OM TE ILLUSTREREN wat Beck hiermee bedoelt, ontploft kort na het verschijnen van zijn boek de kernreactor van Tsjernobyl. Een wolk radioactief stof uit de reactor verspreidt zich langzaam over vrijwel geheel Europa. De reacties van overheden, media en het publiek zijn typisch voor de tweede moderniteit die Beck beschreef. Nationale overheden proberen het hele ongeluk aanvankelijk te ontkennen of bagatelliseren (de Sovjet-Unie zelf ) of de impact op eigen land (Frankrijk, België), en komen met tegenstrijdige maatregelen en adviezen aan de bevolking. Media wakkeren de angsten aan met speculaties en elkaar tegensprekende berichten over het onzichtbare gevaar en zijn gevolgen. Tot op de dag van vandaag doen doofpottheorieën de ronde en is er discussie over het aantal kankergevallen dat het ongeluk in West-Europa veroorzaakt heeft. Risico’s zoals die van Tsjernobyl spelen sinds het begin van de tweede moderniteit een grote rol in het publieke debat.
‘De maatschappij ondergaat een kosmopolitiserende metamorfose, maar heeft dat zelf niet in de gaten’
Denk bijvoorbeeld aan de discussies rond klimaatverandering, financiële crisis, of mondiaal terrorisme. Ze laten zien dat de pijlers onder de risico-aanpak van de eerste moderniteit, die ons het gevoel gaven dat we de gevaren onder controle hadden, stuk voor stuk niet bestand zijn tegen de gevaren van de tweede moderniteit. Experts en wetenschappers leggen met hun toenemende kennis voornamelijk nieuwe risico’s bloot, terwijl onbewezen blijft of de aanpak die zij voor reeds bekende risico’s voorstaan wel zal werken. Rechters staan machteloos tegenover schade waarbij geen sprake is van een duidelijke veroorzaker: waar velen schuldig zijn, zoals bij klimaatverandering, is immers niemand schuldig. Verzekeraars kunnen op die manier ook moeilijk de prijs van risico’s neerleggen waar deze veroorzaakt worden. Bovendien is de potentiële schade zo hoog dat vergoeding ervan toch onmogelijk is. Ook overheden blijken niet in staat om te zorgen voor meer zekerheid, omdat de effecten van veel risico’s zich laten voelen over nationale grenzen heen terwijl de aanpak ervan (ten onrechte!) op het nationale niveau gehouden is.
Het falen van dit systeem, door Beck ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ genoemd, leidt tot een ‘gedwongen individualisering’ van risico’s, omdat de gevolgen worden afgewenteld op individuele burgers. Geen wonder dat veel burgers zich door het oude systeem in de steek gelaten voelen. Het sociaal contract waarbij de overheid individuele vrijheid waarborgt door de burger te beschermen tegen schade van buitenaf, lijkt eenzijdig door de overheid verbroken. En als experts er blijkbaar niet in slagen om de risico’s beter beheersbaar te maken, dan is al gauw het standpunt van een expert ook maar een mening en een complottheorie even goed als een echte. Beck voorspelde ook de opkomst van een ‘angstindustrie’ gebaseerd op veiligheid als lucratief consumptieartikel, en van overheden die proberen toch de schijn te wekken dat ze de angsten en onzekerheden van de samenleving serieus nemen door de burger ‘voor zijn eigen veiligheid’ voortdurend te scannen, filmen, fouilleren en ondervragen.
KENMERKEND VOOR de tweede moderniteit, die hij samen met zijn collega-sociologen Anthony Giddens en Scott Lash ook wel aanduidt als ‘reflexieve modernisering’, is volgens Beck dat de ‘enscenering’ van risico’s bepalend is voor hoe ermee wordt omgegaan. Met deze term doelt hij niet op het bewust verkeerd voorstellen van risico’s, maar op de wijze waarop deze worden voorgesteld en besproken in het publieke debat. Het gaat immers om risico’s die meestal onzichtbaar zijn en nieuw, en waarvan de precieze gevolgen nog niet altijd bekend zijn. De enscenering bepaalt in hoeverre een risico überhaupt maatschappelijk erkend wordt en wat voor maatregelen ertegen worden genomen. Risico’s zijn daarmee volgens Beck sociale constructies geworden. Daar zit uiteraard ook een machtsaspect in, en Beck kiest hierbij nogal eens het perspectief van de (nationale) overheid die ten koste van de burger het debat naar haar hand zet, bijvoorbeeld doordat de overheid bepaalt welke producten of activiteiten zijn toegestaan, welke risico’s erkend worden, onder welke voorwaarden de burger voor eventuele schade (baanverlies, ziekte) wordt gecompenseerd, en welke schade wel (omvallende banken) of niet (wegvallende Griekse inkomens) uit belastinggeld betaald wordt. In het huidige politieke klimaat mis je in zijn analyse het perspectief van de anti-establishmentpolitiek, die met haar
framing de agendering van risico’s en hun aanpak door het establishment vaak aardig naar haar hand weet te zetten.
Enscenering, maar dan op een manier die tot echte oplossingen leidt, is tegelijk ook de enige route waarlangs de risico’s van de tweede moderniteit echt kunnen worden aangepakt. Zoals D66 met zijn richtingwijzer ‘Denk en handel internationaal’ zegt dat de gevolgen van nationaal handelen vaak buiten de landsgrenzen worden gevoeld en omgekeerd nationale problemen vaak makkelijker in internationaal verband kunnen worden opgelost, kiest ook Beck een nadrukkelijk kosmopolitisch perspectief. De huidige maatschappij ondergaat een kosmopolitiserende metamorfose, stelt hij, maar heeft dat zelf niet in de gaten – net zoals een rups niet weet dat zijn metamorfose hem in een vlinder doet veranderen. Daarom wordt tegen alle logica in vastgehouden aan de natiestaat als belangrijkste referentiekader en blijft men proberen om mondiale problemen aan te pakken via de nationale overheid, die daarvoor helemaal niet is toegerust.
NIET ALLEEN IN HET ECONOMISCH verkeer, maar ook voor gewone burgers zijn grenzen echter allang diffuus geworden. In
Das Deutsche Europa uit 2012 contrasteert hij de horizontale Europese integratie van de burger die in het buitenland shopt, vakantie viert en studeert, met de verticale Europese integratie van de instellingen. Het horizontale Europa is voor veel mensen gewoon geworden, maar Brussel blijft nog steeds ver weg. Die twee integratiesferen lijken nauwelijks iets met elkaar te maken te hebben. Dat moet volgens hem dan ook veranderen. Hij haalt de Griekse crisis aan als voorbeeld van het falen van Europa bij het tegengaan van gedwongen individualisering: de afwenteling van gemeenschappelijke problemen op individuele, in dit geval Griekse, burgers. Als we grip willen krijgen op onze kosmopolitiserende wereld, moeten we niet alleen anders naar de wereld kijken, maar ook echt naar een andere wereld kijken: een wereld met nieuwe of stevig hervormde instellingen die burgers ook echt de bescherming bieden die ze zoeken. Een bekend voorbeeld in eu-kringen is het zogenaamde Cecchini-rapport over ‘de kosten van niet-Europa’, dat in 1988 als een belangrijk breekijzer functioneerde om de meer protectionistisch ingestelde regeringen over te halen in te stemmen met de totstandkoming van de interne Europese markt. Misschien is het een idee om een ‘Cecchini-rapport’ op te stellen over de risico’s van niet-Europa bij de aanpak van immigratie en asiel, depositogaranties of het buitenlands beleid.
Herman Beun is opgeleid als chemisch technoloog. Hij werkte bij het Europees Parlement en de Tweede Kamer, en houdt zich momenteel bij de Algemene Rekenkamer bezig met een onderzoek naar financieel toezicht in Europees verband.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.