Solidariteit door de eeuwen heen

Lees hier het pdf van dit artikel. Het begrip ‘solidariteit’ wordt vaak gekoppeld aan de sociaaldemocratische politieke stroming. Historicus Adriaan van Veldhuizen beschrijft hoe dit begrip binnen deze stroming en in de politieke praktijk in de loop der jaren verschillende betekenissen heeft gehad. Anno 2013 lijkt de formele solidariteit haar grenzen te hebben bereikt; we gaan ‘terug’ naar de lokale en informele solidariteit van de 19de eeuw. Door Adriaan van Veldhuizen Door de jaren heen heeft het begrip solidariteit verschillende betekenissen gehad. Diverse sociale wetenschappers, politiek theoretici en filosofen hebben er hun hoofd over gebroken en er hun eigen invulling aan gegeven. Wie al deze betekenissen recht zou willen doen, kan weinig anders doen dan een dik boek schrijven.1 Dit artikel is niet meer dan een verkenning. Hier geen denkers, ideologen en wetenschappers die elkaar beconcurreren met geavanceerde opvattingen. In plaats daarvan wordt in kort bestek verteld over een aantal ‘praktijken van solidariteit’ in Nederland. Dit aan de hand van een korte bespreking van een politieke stroming die solidariteit tot inzet van haar politiek heeft gemaakt: de sociaaldemocraten. Hierbij moet meteen en vooraf één kanttekening worden gemaakt. Het begrip solidariteit werd tot 1935 niet of nauwelijks gebruikt, ook niet door de sociaaldemocraten.2 En toen het na 1935 wel werd gebruikt, gebeurde dat de eerste twintig jaar eigenlijk alleen in de context van ‘internationale solidariteit’. Hier wordt daarom niet alleen geturfd wanneer het woord solidariteit voorkwam maar wordt gekeken naar politieke praktijken waaruit de bereidheid blijkt om op basis van wederkerigheid en loyaliteit – al dan niet uit welbegrepen eigenbelang – te delen in geld en middelen. Vroege socialisten Het organiseren van solidariteit tussen mensen onderling vloeide niet zozeer voort uit de socialistische politieke beweging, maar ging daar juist aan vooraf. Veel mensen die zich aan het einde van de negentiende eeuw met politieke partijen bemoeiden, waren voor die tijd al betrokken geweest bij andere praktijken van solidariteit. Via kleine begrafenisfondsen, vakverenigingen en primitieve verzekeringen werd ‘door arbeiders voor arbeiders’ gezorgd. Dit type wederkerigheid was in veel gevallen bittere noodzaak: sociale zekerheid was voor de meeste arbeiders niet op een andere manier verkrijgbaar. Een deel van de mensen die het voortouw had genomen in deze, veelal lokale initiatieven, zou zich op den duur tot het socialisme bekeren. Binnen de sociaaldemocratische familie werd de solidariteit daarom eerst net zo georganiseerd als dat gebeurde in die vroegste niet-socialistische initiatieven. Naast simpele verzekeringen, stakingskassen en ‘strijdpenningen’ voor zieke arbeiders en weduwen, kwamen er vanaf 1880 steeds geavanceerdere vormen van intern georganiseerde sociale zekerheid bij. Vakverenigingen creëerden de eerste echte nationale organisaties waarin grotere stakingskassen en betere netwerken het mogelijk maakten om op grotere schaal solidair te zijn met medearbeiders. Daarnaast lukte het lokale verenigingen om bijstand te verlenen aan grotere groepen uitgesloten arbeiders, bijvoorbeeld door samenwerking op regionale schaal te zoeken. Op politiek niveau ontstond er een eerste eenheid in de Sociaal Democratische Bond (SDB). Hoewel er politiek nog geen deuk in een pakje boter geslagen werd, werkten de schaalvergroting en professionalisering in het voordeel van de arbeiders. Toch hing de mate van georganiseerde solidariteit rond 1900 er maar net vanaf welk vak een arbeider uitoefende en waar hij dat deed. Onder de relatief rijke diamantbewerkers bijvoorbeeld, was de solidariteit een stuk beter georganiseerd dan onder arme mattenwevers of metselaars. Ook nieuwe politieke partijen kregen het niet voor elkaar om deze verschillen op nationaal niveau op te heffen. Want hoewel de in 1894 opgerichte Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) vanaf 1897 steeds meer zetels in het parlement veroverde, lukte het niet om een vuist te maken. Voor effectieve praktijken van solidariteit, waren de socialistische arbeiders nog op lokale initiatieven aangewezen. De initiatieven die wel slaagden bleven zeer intern gericht. Ook geïnstitutionaliseerde solidariteit, zoals een verzekering van het socialistische verzekeringskantoor ‘De Centrale’, speelde zich binnen een duidelijk afgebakende groep af. In de praktijk stak solidariteit hooguit een paar straten over: buurtgenoten, vakgenoten en partijgenoten konden – als de financiën dat toelieten – op elkaar rekenen. En bovendien: de eerste beginselen van institutionele solidariteit die in het parlement werd afgedwongen, was zelden het directe resultaat van de inzet van de socialisten. Twee soorten solidariteitsdenken Over solidariteit op nationale schaal werd binnen de SDAP op twee uiteenlopende manieren nagedacht. Een belangrijk deel van de sociaaldemocraten liet zich sterk inspireren door de ideologie van Karl Marx. Het solidariteitsdenken dat daarin de boventoon voerde, beperkte zich in theorie tot de eigen klasse en in praktijk vaak tot de eigen partij. De gedachte was dat het alleen maar slechter zou gaan met de arbeiders, maar dat zij op den duur een revolutie zouden forceren die de verhoudingen volledig zou opschudden. Mensen die op deze revolutie wilden wachten, vonden door de overheid geïnstitutionaliseerde solidariteit een lapmiddel waar niet op gegokt moest worden. Het was alles of niets. Andere sociaaldemocraten in de SDAP wilden juist wel deze kleine stappen zetten. Zij namen afstand van Marx en deden steeds weer water bij de socialistische wijn. Het werd er iets minder rood van, maar op korte termijn werden de slagingskansen in hun ogen groter. Tot aan de Tweede Wereldoorlog won deze laatste groep steeds meer aan invloed. Tot twee keer toe – in 1909 en in 1932 – scheidde een deel van de meest linkse socialisten zich zelfs van de SDAP af. Ondertussen bleven de politieke successen relatief beperkt. Want hoezeer de SDAP ook groeide, van kabinetsdeelname of grootschalige invloed was weinig sprake. Alleen op lokaal niveau slaagden socialistische wethouders erin werkelijk verandering teweeg te brengen. In de woningbouw en de gezondheidszorg werd voor het eerst gezorgd voor solidariteit die het beperkte belang van de klasse oversteeg. Pas vlak voor de Tweede Wereldoorlog kwam er ook landelijk succes. Solidariteit voor iedereen In 1935 presenteerde de SDAP een rapport onder de titel Het Plan van de Arbeid. Daarin ontvouwde de partij een nieuwe visie op de economische crisis van dat moment. Van het marxisme werd definitief afscheid genomen en ideologie maakte plaats voor praktische maatregelen. Die waren vooral op de economie gericht, maar ondertussen was Het Plan meer dan alleen een oplossing voor de crisis. De staatsinrichting stond in zijn geheel ter discussie en de overheid kreeg bij de socialisten een expliciete rol toebedeeld in het verzorgen van de burgers. Hoewel Het Plan weinig concrete uitspraken over solidariteit bevatte, leidde de nieuwe visie ook tot nieuwe gedachten op dat gebied. De organisatie van ‘bestaanszekerheid’ werd als een staataangelegenheid beschouwd en solidariteit was daarvoor een noodzakelijke voorwaarde. De socialisten richten zich dus niet langer op interne solidariteit, maar streefden naar een staat die arrangementen voor iedereen trof. Het Plan was zodoende een voorzichtige opmaat naar het socialistische denken over de verzorgingsstaat van na de oorlog. Waar de vooroorlogse sociaaldemocraten voornamelijk hadden opgetreden als spil in een omvangrijk netwerk vol interne en informele solidariteitsinitiatieven, werd er na de oorlog meer werk gemaakt van de formele mogelijkheden. De ‘klassensolidariteit’ werd ingeruild voor een solidariteit van ‘allen voor allen’. Dat bleek goed in het rapport dat kon gelden als de opvolger van Het Plan van de Arbeid. In 1951 werd in De weg naar vrijheid expliciet geschreven over de ‘opheffing van de klassentegenstellingen’3. Veel ideeën uit De weg naar vrijheid resoneerden in het beleid van de eerste naoorlogse regeringen. Ministers als Drees en Suurhof slaagden er in de eerste grote sociale verzekeringen in te voeren. Door het succes van de verzorgingsstaat vielen de nieuwe sociaaldemocratische praktijken van solidariteit gedeeltelijk samen met de staatspraktijken van solidariteit. Alhoewel: de ambities van de sociaaldemocraten waren groter dan hetgeen uiteindelijk in de praktijk werd gebracht. Typerend is de sterke nadruk op internationale solidariteit. Dat was een zwaarwegend punt binnen de programma’s van de PvdA, maar sneuvelde nogal eens in het politieke speelveld. In de jaren zeventig liep Joop den Uyl voorop in de ambitie om solidair te zijn met de onderdrukten elders in de wereld. Deze internationale ambitie van de sociaaldemocraten toont in retrospectief hoe de traditie van ‘klassensolidariteit’ nog één keer hevig opleefde in de sociaaldemocratie van de jaren zestig en zeventig. Dat zien we ook op een dieper niveau terug. De overheid had in de sociaaldemocratie van Drees de rol van ‘demper op de ongelijkheid’. Met Den Uyl werd zij steeds vaker afgeschilderd als ‘de verdeler van de beschikbare middelen’. In de jaren tachtig en negentig draaide dat weer bij en is ook het klassenbegrip definitief naar de achtergrond verdwenen. Solidariteit werd – zowel in de programma’s als bij het regeringsbeleid – voornamelijk nog formeel ingevuld. Ondertussen werd er wel veel gesproken en geschreven over hoe de wederkerigheid vormgegeven moest worden. Maar ook daarin onderscheidden de sociaaldemocraten zich steeds minder van anderen. Grenzen aan solidariteit? Het begrip solidariteit kwam vanaf de Tweede Wereldoorlog steeds vaker voor in verkiezingsprogramma’s, beginselmanifesten en andere politieke geschriften. En niet alleen bij de PvdA: tijdens de afgelopen verkiezingen werd het door vrijwel alle partijen gebruikt. In dat meest recente gebruik valt een tweetal dingen op. Allereerst wordt het begrip vooral genoemd wanneer er een tweedeling dreigt. Solidariteit komt aan de orde als de dichotomieën tussen oud en jong, ziek en gezond, arm en rijk, hoog opgeleid en laag opgeleid besproken worden. Solidariteit duikt ten tweede op als signaalwoord wanneer de herverdelende functie van de verzorgingsstaat ter sprake is. Solidariteit is de politieke waarde die het herverdelingsmechanisme van de staat in werking zet ter voorkoming van groeiende ongelijkheid. De interne deugd van weleer is een staatsgestuurde vanzelfsprekendheid geworden waar iedereen op formele gronden een beroep op kan doen. Het nadeel van deze formalisering is dat solidariteit voor velen aanvoelt als opgelegde wederkerigheid die alleen nog uit welbegrepen eigenbelang verdedigd kan worden. Het cda spreekt eufemistisch over een ‘solidariteitsheffing voor topinkomens’, terwijl D66 vaststelt dat er ook zoiets bestaat als ‘perverse solidariteit’.4 In 2009 werd die opvatting treffend gesublimeerd door een PVV-aanhanger die in NRC Handelsblad zei: ‘solidariteit is diefstal’. Het geven aan goede doelen, vrijwilligerswerk en mantelzorg speelt nauwelijks een rol in de politieke gesprekken over solidariteit. Hoe dat kan? Misschien heeft de formele solidariteit haar grenzen bereikt.5 Niet omdat mensen niet meer solidair willen zijn, maar omdat de schaal te groot is geworden. De solidariteit van iedereen met iedereen, lijkt steeds minder goed uit te leggen. Zo neemt de bereidheid tot solidariteit op Europees niveau en tussen generaties af. Ondertussen ontstaan er in broodfondsen en kleine netwerken nieuwe praktijken van solidariteit op lokaal niveau. In dat opzicht keren we misschien terug naar de negentiende eeuw. Ook toen gaf solidariteit als politiek project ook niet al te veel vertrouwen. En ook toen stak het hooguit een straat over.   Adriaan van Veldhuizen is als historicus verbonden aan de Universiteit Leiden waar hij werkt aan een proefschrift met de voorlopige titel Naar een cultuurgeschiedenis van de SDAP.   Noten 1 Voor de liefhebbers is er voldoende recente literatuur te vinden. Een mooi historisch overzichtswerk: S. Sternjø, Solidarity in Europe. The history of an idea (Cambridge 2004). Een theoretische verdieping: H. Brunkhorst, Solidarity. From civic friendship to a global legal community (Cambridge Mass. 2005). Een sterk sociologische, maar wel goede Nederlandstalige begripsverkenning: A.E. Komter (e.a.), Het cement van de samenleving. Een verkennende studie naar solidariteit en cohesie (Amsterdam 2000). 2 Voor een internationale analyse zie: Sternjø, Solidarity in Europe. The history of an idea (Cambridge 2004), 45. 3 PvdA, De weg naar vrijheid, Amsterdam 1951, 105. 4 cda, Iedereen. Verkiezingsprogramma 2012, 62. En: D66, En nu vooruit. Verkiezingsprogramma 2012, paragraaf ‘Robuuste pensioenen’. 5 Zie daarvoor bijvoorbeeld: Bo Rothstein, Creating a sustainable solidaristic society, Göteborg 2011.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2013: Samenredzaamheid: nieuwe vormen van solidariteit, en is te vinden bij de onderwerpen geschiedenis en solidariteit.