Religie en de vrije wil

Lees hier het pdf van dit artikel. Het Christendom worstelt al eeuwen met de vrije wil. Want hoe kan God allesbepalend zijn, en de mens tegelijk zijn leven zelf inrichten? Voorbestemming en zelfbeschikking lijken op gespannen voet met elkaar te staan. In de 17de eeuw vond over dit onderwerp een hoogoplopend conflict plaats, dat zowel religieus als politiek werd uitgevochten.  Een van de meest intrigerende disputen in de Nederlandse geschiedenis ging over de ‘Vrije Wil’: de rekkelijken versus de preciezen.    Door Boris van der Ham Hoe vrij is de mens? Vooral het Christendom heeft veel geworsteld met die vraag. Andere godsdiensten veel minder. In de Islam, bijvoorbeeld, wordt niet gesteld dat de mens volledig afhankelijk is van God. De ‘vrije wil’ is juist iets waarmee de mens kan aantonen of hij juiste keuzes maakt. Sjiieten stellen zelfs dat de ‘vrije wil’ van de mens essentieel is voor God, opdat hij de mens kan beoordelen. Mensen kunnen op basis van de getoonde verantwoordelijkheid gewogen worden op de dag des oordeels. Ook het Jodendom kiest min of meer voor die benadering. In de Joodse filosofie wordt benadrukt dat de ware vrijheid weliswaar uiteindelijk wordt gevonden door de verbintenis met God, maar dat de vrije wil’ voortkomt uit de menselijk ziel. Het Christendom heeft, zogezegd, een veel meer complexe verhouding tot de ‘vrije wil’. God is immers omnipotent, alomtegenwoordig, en heeft de mens in de palm van zijn hand. Hij is de alfa en omega, de schepper van al het levende. De vraag is dan echter: Waar heeft de mens dan nog zelfbeschikking? Het Christendom heeft ook lange tijd een groot belang gehecht aan het verhaal van de aangeboren zondigheid van de mens. Doordat Adam en Eva in het Bijbelse scheppingsverhaal aten van de verboden vrucht, is de mens gedoemd tot het leven in zonde. Die erfelijke belasting kan niet uit vrije wil worden afgeworpen, was de gedachte. In de meest orthodox visie op de mens is het leven volledig voorbestemd; geen gebeurtenis of handeling is toevallig, alles is door God van te voren bedacht. Ook is al voor de geboorte bepaald of een mens uiteindelijk tot de hemel zal worden toegelaten, en zijn zonden dus vergeven, of dat hij zal moeten branden in de hel. Deze zogenaamde ‘predestinatieleer’ zorgde binnen het Christendom echter tot veel discussie. Want als alles is voorbestemd, wat heeft het dan nog voor zin om het goede te doen? Maakt het nog uit of een mens zijn lever betert en de juiste keuze maakt? Arminius vs. Gomarus Deze vragen stonden centraal in een theologisch debat aan het begin van de 17de eeuw aan de Universiteit Leiden. In 1603 werd daar theoloog Arminius tot hoogleraar benoemd. Zijn collega-hoogleraar Franciscus Gomarus protesteerde hier heftig tegen. Arminius stond namelijk bekend om zijn afwijkende opvattingen over de predestinatieleer. Arminius stelde dat de mens wel degelijk invloed kon uitoefenen op zijn leven, en op de uiteindelijke plek in de hemel. Hij stelde dat de mens een deel van zijn leven naar eigen inzicht kon inrichten. Of hij of zij vervolgens in de hemel zou komen was echter wel afhankelijk van het feit of hij of zij in God geloofde. Hij stelde dat Jezus Christus was aangesteld om de mensheid van de zonde te bevrijden, mits de mens in zijn bevrijding wilde geloven. Maar hier zat dus een duidelijke vrijheid voor de mens: Hij kon immers ook besluiten niet in Jezus’ verlossing te geloven. De mens kon door zijn geloof in God op een vergevend oordeel rekenen waarmee God de keuzen van de mens kon rechtvaardigen. De strenge Calvinistische Gomarus (de precieze) bestreed deze visie op felle wijze. Hij stelde dat God zo’n rechtvaardiging alleen maar kon geven als hij wist waartoe de acties van de mens zouden leiden. Hij hield vast aan de visie dat de mens volledig door God wordt geleid, en als zodanig geen ‘vrije wil’ heeft. De ‘Armenianen’ (of de rekkelijken’) hekelden deze visie weer op hun beurt. Zij stelden dat indien alles inderdaad door God ‘gewild’ zou zijn, dat het God tot auteur van de zonde zou maken. God zou dan feitelijk verantwoordelijk zijn voor al het leed in de wereld. Dat was voor Arminius onbestaanbaar. Het religieuze meningsverschil werd al snel onderdeel van een politieke strijd. Hoewel lang niet iedereen het met de theologische visie van Arminius eens was, werd gesteld dat hij wel deze mening mocht uitdragen. Ook een deel van de elite had deze overtuiging. Een van hen was Johan van Oldenbarnevelt, Raadspensionaris van de Republiek, een soort minister-president onder Stadhouder Maurits. Bij hem lag nog vers in het geheugen hoe nog geen twintig jaar eerder de Nederlanden de tirannieke heerschappij van Phillips de II hadden afgezworen. Phillips’ bewind verketterde elke afwijkende religieuze opvatting met gewelddadige sancties. Met die dwingelandij in het achterhoofd werd tolerantie gepredikt, ook in de richting van de ‘Armenianen’. Hoorzittingen In lijn met de politiek van tolerantie werd in 1607 een commissie in het leven geroepen die het conflict moest beslechten. In oktober 1608 vond er zelfs een heuse hoorzitting plaats aan het Binnenhof in Den Haag. De Staten Generaal ontving onder meer Gomarus en Arminius die hun visies op de kwestie mochten laten horen. Arminius legde tijdens die hoorzitting opnieuw een verklaring af dat hij de strikte predestinatieleer afkeurde en dat er ruimte moest zijn voor andere opvattingen. Hij sprak over het belang van de ‘vryen wille des menschen’ en stelde: ‘Soo acht ick dat hy (de mens, BvdH) vermach het goede te dencken, te willen ende te volbrenghen’. De hoorzittingen leidden niet tot het gewenste resultaat, de spanningen bleven. Hoewel Arminius in 1609 overleed, hielden zijn aanhangers vol. In 1610 verscheen er van hun hand zelfs een verzoekschrift – een Remonstrantie - waarin hun visie op de vrije wil in vijf punten werden uitgewerkt. Daarin werd gesteld dat met ‘een eeuwich, onveranderlijck besluyt’ van God het leven ooit was begonnen. Maar daar voegde zij meteen aan toe dat de schepping niet inhield dat God had gekozen om sommigen te verkiezen en anderen te verwerpen. In een volgend artikel werd de vergiffenis van Christus benadrukt die ‘voor alle ende yeder Mensche gestorven’ is. In het derde artikel werd benadrukt dat mensen het ‘salich-maeckende gheloove’ niet uit zichzelf hebben, maar dat het hen gegeven wordt door Genade van God. In het vierde artikel werd echter de vrije wil onderstreept: Gods genade ‘is niet onwederstandelijck’: Kortom, de mens moet er ‘ja’ op zeggen, maar kan het ook afweren. De mens heeft dus keuzevrijheid. In het laatste artikel wordt zelfs beschreven dat een mens door ‘naelaticheyt’ of verwaarlozing het door God geschonken geloof kan verliezen. Ook daar is er dus keuzevrijheid. Politieke escalatie Hoewel deze woorden en dogma’s in de ogen van een 21ste eeuwse lezer nog behoorlijk orthodox klinken, waren deze stellingnames in die tijd uitermate vrijzinnig en baanbrekend. De Remonstrantie wierp weer nieuw olie op het vuur van het al hoog opgelopen conflict. Dat werd nog eens aangewakkerd door allerhande belangengroepen die het conflict gebruikten als vehicle voor andere politieke doeleinden. In 1611 organiseerde Raadspensionaris Van Oldenbarnevelt opnieuw een conferentie in Den Haag. Opnieuw leidde dit tot niets, en het conflict escaleerde verder. In 1618 werd een algemene kerkvergadering gehouden, de Synode van Dordrecht, waarin de theologische positie van Arminius uiteindelijk werd afgewezen. De Armenianen werden zelfs verboden. Stadhouder Maurits misbruikte dit politiek momentum bovendien ook voor enkele politieke afrekeningen. Hij liet Van Oldenbarnevelt executeren vanwege hoogverraad, en hij sloot rechtsgeleerde Hugo de Groot – ook een pleitbezorger van tolerantie - op in Slot Loevestijn. Hoewel Maurits de Remonstranten had verboden, lieten zij zich niet kennen. Ze doken onder en wonnen daar aan aanzien. Zo preekten de Remonstranten niet van een kansel, want, zo was de gedachte: de waarheid komt via discussie tot stand. Er was niet één persoon die het woord voerde tijdens bijeenkomsten, zoals normaal was bij protestantse dienten, maar verschillende mensen namen het woord bij. Ze gaven elkaar hun persoonlijke visies op de Bijbel en gingen hierover in debat. De gedachte was dat de mens pas werkelijk boven de beperktheid van zijn eigen werkelijkheid uit kon komen als hij luisterde naar de opvattingen van een ander. Door verder te willen blijven zoeken benadert men de werkelijkheid steeds meer. Deze wijze van opereren werkte als een magneet op vrijdenkers uit heel Europa. Zo correspondeerden de Fransman Bayle en de Engelsman John Locke uitgebreid met Remonstrantse theologen. Ook de Nederlandse vrijdenker Spinoza hield nauwe contacten. Hun verlichte denkbeelden werden mede door deze ontmoetingen geïnspireerd. De geschiedenis rond Arminius en Gomarus vormt voor mij een van de meest  intrigerende religieus-politieke conflicten in de Nederlandse geschiedenis. Een strijd om ‘de vrije wil’ zonder weerga.   Boris van der Ham is Tweede Kamerlid voor D66.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2011: Vrije wil - idée fixe of realiteit? en is te vinden bij de onderwerpen religie en geschiedenis.