Ralf Dahrendorf: Terugkeer van de klassenstrijd
De ‘verliezers’ van de globalisering zoeken steeds meer hun toevlucht bij populisten. De Brits-Duitse filosoof en politicus Dahrendorf waarschuwt voor een nieuwe klassenstrijd, en zoekt de oplossing in meer autonomie voor gemarginaliseerde groepen, onder meer via een basisinkomen.
Door Herman Beun
SINDS HET BRITSE ‘NEE’ in het Brexit-referendum verschijnen ze ineens in de media-analyses: ‘globalisation’s losers’. Talrijk en wijdverspreid zijn ze, deze verliezers van de globalisering, en ook erg gefrustreerd over ‘de elite’. Bij verkiezingen stemmen ze in groten getale op populisten van links of rechts, en bij referenda stemmen ze tegen de Europese Unie en alles waar deze voor staat (zoals het associatieakkoord met Oekraïne). In de Verenigde Staten en veel Europese landen is de populistische stroming inmiddels zo sterk geworden dat ze een serieuze bedreiging vormt voor de democratische en economische stabiliteit.
Kosmopolitisch ingestelde middenpartijen met een liberale inslag lijken daarmee een serieus probleem te hebben. Zeker de afgelopen twintig jaar heeft ook een partij als D66 vooral de economisch-liberale trom geroerd en zich ingezet voor het slechten van economische barrières en handelsbarrières, zowel binnen de eu als daarbuiten. Politiek was dit sinds het begin van de jaren negentig nauwelijks omstreden. Ook traditioneel linkse partijen schudden in die periode hun ideologische veren af en omarmden de vrije markt. Bill Clinton, Tony Blair en Wim Kok zijn de bekende voorbeelden van wat de ‘Derde Weg’ of, in Nederland, ‘Paars’ is gaan heten.
Eerlijke verdeling?
De argumenten voor dit beleid zijn bekend: vrijere handel leidt tot een efficiëntere verdeling van middelen, met als gevolg meer economische groei, meer banen en meer koopkracht. En dat is in ieders voordeel, ook van de lagere inkomens. De Fransman Piketty betoogt echter dat de liberalisering van de afgelopen jaren niet zo heeft uitgepakt; in zijn kielzog roepen nogal wat linkse politici, samen met hun rechtspopulistische collega’s, om het terugdraaien ervan. Analyses van de koopkrachtontwikkeling van verschillende inkomensgroepen wereldwijd sinds ongeveer 1990 laten echter eerder een gemengd beeld zien.[1] Daarin valt op dat de allerarmsten in de wereld, maar vooral de middenklasse in opkomende economieën als China en India én de allerrijksten in de wereld, er in de periode van globalisering flink op vooruit zijn gegaan. Maar de lagere inkomens in het Westen hebben hun koopkracht inderdaad zien stagneren, of nauwelijks zien stijgen. Natuurlijk is koopkracht maar een van de zaken die het leven de moeite waard maken. Maar ook in een land als Nederland gaat een lager inkomen vaak hand in hand met een slechtere gezondheid en levensverwachting, minder baanzekerheid, en slechtere schoolresultaten van de kinderen, waarmee gebrek aan maatschappelijk succes overgedragen wordt aan de volgende generatie. Dat nogal wat kiezers de stagnatie van hun opwaartse sociale mobiliteit zijn gaan wijten aan het beleid en de politieke partijen die de afgelopen twintig jaar de dienst hebben uitgemaakt, is dan misschien niet zo verwonderlijk.
Het geeft te denken dat globalisering wel een succes is geweest voor de hogere inkomens overal ter wereld, terwijl alleen de lagere inkomens in geavanceerde economieën er niet van geprofiteerd hebben. Zou het kunnen dat het probleem niet zozeer bij de globalisering zelf zit, maar bij de manier waarop de vruchten ervan verdeeld zijn? Heeft ‘de elite’ in de afgelopen jaren van ‘paarse’ politiek wel gekozen voor een eerlijke verdeling van de baten en lasten?
Autoritaire politiek
Ralf Dahrendorf, de Brits-Duitse liberale filosoof en socioloog die als Duitser lid was van de Europese Commissie en later als Brit lid van het Hogerhuis voor de Liberal Democrats, zou in elk geval antwoorden van niet. Hij was van mening dat de Derde Weg van Blair en diens ideoloog Anthony Giddens “autoritaire trekjes” had.[2] Dahrendorf was niet per se een tegenstander van marktwerking als alternatief voor een terugtredende overheidsbureaucratie; zijn bezwaar was dat Derde-Weg-politici belangrijke politieke keuzes steevast uit het politieke domein haalden, door ze over te dragen aan focusgroepen en lobbyisten, agentschappen en ‘quango’s’ (quasi- autonomous non-governmental organisations), of internationale en regionale organisaties die nauwelijks onderhevig zijn aan democratische controle. In plaats van te vertrouwen op de eigen kracht van mensen en hen te ondersteunen in het maken van eigen keuzes, zorgden regels en financiële dwang ervoor dat die keuzes al voor hen gemaakt waren, door de wetgever, bureaucratie of een semi-commerciële instelling. Dahrendorf ergerde zich ook aan de bewering van Giddens dat er geen economisch duurzaam alternatief was voor de beperkte welvaartsstaat, en de keuze van Blair om veel publieke functies over te hevelen naar de markt. Kijk maar naar Scandinavië, stelde hij; er is niet één Derde Weg, er zijn er wel honderd-en-één!
Dat Dahrendorf een broertje dood had aan autoritaire politiek is met zijn voorgeschiedenis voorstelbaar. Hij werd geboren in Hamburg in 1929 en groeide op in het Berlijn van de Weimarrepubliek en nazi-Duitsland. Net als zijn vader, het sociaal-democratische Rijksdaglid Gustav Dahrendorf, verzette hij zich tegen de nazi’s waardoor hij in het laatste oorlogsjaar – hij was toen nog een schooljongen – werd opgesloten in een kamp vlakbij de Poolse grens. Later zou hij zeggen dat hij twee keer bevrijd was: de eerste keer door het Rode Leger, en de tweede keer toen hij samen met zijn vader door de Britten Berlijn werd uitgesmokkeld. Hij hield er de levenslange overtuiging aan over dat vrijheid, de autonomie van het individu, centraal moet staan in liberale politiek. Maar het leverde hem ook het belangrijke inzicht op dat het, juist voor politici en andere visionaire denkers, aantrekkelijk was om kritiek naast zich neer te leggen en om door te gaan met de verwezenlijking van hun idealen. Voor hen schreef hij Versuchungen der Unfreiheit, Die Intellektuellen in Zeiten der Prüfung (2006), over de vooraanstaande denkers die zich in de loop der geschiedenis hebben verzet (of juist niet) tegen de verlokkingen van verschillende totalitaire regimes en ideeën.
In West-Duitsland doorliep hij een glansrijke academische carrière als filosoof en socioloog. Die zette hij voort in de politiek, eerst als parlementslid voor de fdp in Hamburg en de Bondsdag, en van 1970 tot 1973 als Europees Commissaris voor onder meer handel en onderzoek en wetenschap. Na Brussel pakte hij zijn wetenschappelijke werk weer op in het Verenigd Koninkrijk, waar hij onder meer rector werd van de London School of Economics. Zijn inzet voor de publieke zaak in het Verenigd Koninkrijk, waarvan hij in 1988 de nationaliteit aannam, leverde hem uiteindelijk een ‘life peerage’ op als baron Dahrendorf, en een zetel in het Hogerhuis waar hij zich aansloot bij de Liberal Democrats. Hij overleed in 2009 in Keulen.
Complexe klassenstrijd
Dahrendorfs kritiek op de Derde Weg heeft een theoretische basis in zijn wetenschappelijke werk, waarin hij de maatschappelijke ontwikkelingen analyseert in termen van een klassenstrijd. Daarvoor leent hij om te beginnen bij de conflicttheorie van Karl Marx, die ervan uitgaat dat groepen en individuen in de samenleving allemaal proberen een zo groot mogelijk deel van de beperkt beschikbare middelen voor zichzelf in handen te krijgen. Tijdens de strijd die dit oplevert, kan een klasse die minder middelen (en daarmee macht) in handen heeft erin slagen de macht naar zich toe te trekken. Op deze manier verandert de maatschappelijke structuur en komen veranderingen tot stand. In Class and Class Conflict in Industrial Society (1959) stelt Dahrendorf echter dat de conflicttheorie van Marx te weinig rekening houdt met het feit dat maatschappelijke veranderingen ook langs geleidelijke weg tot stand komen, doordat nieuwe ideeën zich verspreiden en maatschappelijke posities door andere individuen worden ingevuld. Daarom probeert hij de conflicttheorie aan te vullen met inzichten uit het structureel functionalisme, de dominante stroming in de Amerikaanse sociologie van die jaren. Dat gaat juist uit van stabiele maatschappelijke structuren waarin individuen op zoek gaan naar een plek die bij hen past, en waarbij maatschappelijke verandering een geleidelijk proces is van met de tijd meebewegende maatschappelijke rollen en functies.