Protest. Nog wel van deze tijd?!?

Lees hier het pdf van dit artikel. Gaan we tegenwoordig nog wel in protest de straat op? Of tekenen we liever online een petitie? Ook in de huidige tijd van individualisering uiten we onze ontevredenheid in verschillende soorten protest. Door Jacquelien van Stekelenburg Waarom protesteren mensen? Het antwoord ligt voor de hand: omdat ze ontevreden zijn. Zo simpel is het echter niet. Neem de anti-oorlogsdemonstraties op 15 februari 2003. Op zestig plaatsen over de hele wereld werd actie gevoerd tegen de plannen om Irak binnen te vallen. Zo ook in Amsterdam, waar zeventigduizend mensen de kou trotseerden. Ze waren verontwaardigd over de plannen van de Amerikaanse president Bush. Maar, dat was 80% van de Nederlanders! Van deze twaalf miljoen verbolgen Nederlanders protesteerde slechts 0,6% (Van Stekelenburg, 2011). Waarom deze ontevreden mensen wel protesteerden en al die andere ontevredenen niet, is een vraag die zo oud is als de sociale wetenschappen. Protesteren is effectief Waarom protesteren mensen dan wel? Wellicht protesteren alleen die ontevreden mensen die in protest een kans zien de politiek te beïnvloeden (zie kader bij figuur 1). Dat is namelijk niet zo’n gekke gedachte. Afgezet tegen andere vormen van politieke beïnvloeding, als ingezonden brieven schrijven of op de ‘juiste’ kandidaat stemmen, is protest namelijk opmerkelijk effectief. Ongeveer 30% van de protesten bereikt het gestelde doel (Gamson 1975). Protest is relatief effectief omdat politici het niet kunnen negeren. Immers, als boeren mest op het Binnenhof storten, kunnen politici slechts twee dingen doen: met ze praten of ze het plein laten afslaan. Politici proberen de opkomst bij protesten soms te bagatelliseren, door te wijzen op het aantal mensen dat niet protesteert. Maar dit is een misrekening; het sommetje van de demonstraties tegen de inval in Irak laat zien dat daar elke demonstrant 171 verontwaardigde Nederlanders vertegenwoordigde. Waarom protesteren mensen dan ook niet? Hebben ze het te goed? Dit blijkt niet het geval te zijn. Demonstranten zijn zelden diegenen die het slechtst af zijn; vaak komen mensen in actie die relatief beter af zijn. Tevens demonstreren mensen ten tijde van economisch herstel meer dan ten tijde van economische crisis. Demonstranten zijn ontevreden, maar dat verklaart niet dat ze gaan protesteren. Ze moeten eerst worden gemobiliseerd. Een model gebaseerd op de economische metafoor van vraag en aanbod verduidelijkt dit (Klandermans 2002). De vraag wordt gevormd door de mensen die voor een protestactie zijn te mobiliseren. Is de onvrede groot, dan zijn dat er veel. Het aanbod bestaat uit organisaties die deze onvrede verwoorden en willen mobiliseren. Daartoe moeten mensen eerst sympathiseren met het doel van de actie. Vervolgens moeten ze weten dat er een actie op komst is, en ze moeten willen en kunnen. Protest kan dus ontstaan omdat er sterke onvrede is, maar protest kan ook verklaard worden door een groei van organisaties die deze onvrede verwoorden, of een goede afstemming van het aanbod op de vraag. Dat er protest aangeboden wordt, is niet vanzelfsprekend. Bij de anti-oorlogsdemonstraties in 2003 gingen in Spanje 2,3 miljoen mensen de straat op. Ondanks dat evenveel Spanjaarden als Nederlanders verontwaardigd waren, is 7.1% van de Spanjaarden gaan protesteren, tegen slechts 0,6% van de Nederlanders (Van Stekelenburg & Boekkooi 2013). Waarom was dat? Een van de verklaringen vinden we aan de aanbodzijde. In Spanje werd de demonstratie georganiseerd door een coalitie van een flink aantal grote maatschappelijke organisaties. In Nederland bestond de coalitie uit een aantal kleine linkse organisaties. Zij maakten eerst ruzie over de vraag of een demonstratie het juiste middel was, en vervolgens over de slogans. Door iets ogenschijnlijk triviaals als ruziënde activisten verscheen het nieuws over de op handen zijnde demonstratie pas een week van tevoren in de kranten. Het gros van de verontwaardigde Nederlanders hoorde dus pas kort van tevoren dat er een demonstratie zou zijn. In die week moesten ze besluiten of ze wilden en konden meedoen. Een protestdemonstratie is geen impulsieve daad, maar een evenement waarvoor vraag én aanbod zorgvuldig op elkaar afgestemd moeten worden. Meer tactieken Individualisering en informatisering hebben de wereld, en dus ook protest, veranderd. Individuen in laatmoderne samenlevingen verkiezen lossere en flexibelere relaties met organisaties boven de traditionele starre en hiërarchische relaties. Zo worden traditionele organisaties, zoals vakbonden en kerken waarin de leden veel tijd, loyaliteit en energie moeten steken, vervangen door lichte en losse groepen en verenigingen waar men gemakkelijk in en uit kan stappen. Ondanks dit proces van individualisering hechten mensen in laatmoderne samenlevingen nog steeds grote waarde aan politieke verantwoordelijkheden. Dit komt volgens Lichterman (1996) door ‘personalisme’: mensen ervaren een persoonlijk gevoel van politieke verantwoordelijkheid, in plaats van een sociale verplichting voortkomend uit een gemeenschap of een groep. Hoewel het proces van individualisering al sinds de late jaren vijftig speelt, is het proces versneld door de opkomst van nieuwe communicatietechnologieën, in het bijzonder het internet. Zonder internet en sociale media is de netwerkmaatschappij, zoals wij die nu kennen, onmogelijk. Hedendaags protest is niet meer alleen een kwestie van met een bord op het Malieveld staan. Ook protest is online gegaan. Een mooi voorbeeld hiervan is wat er via YouTube op internet gebeurt: ongeruste burgers laten online hun stem horen, ze betrekken anderen bij waar ze voor staan, en we zien bijna real-time hoe protesten verlopen in Iran, Thailand of Israël.Via dit kanaal worden protesten ver weg explosieve importproducten, die ook sociale relaties thuis op scherp zetten. Zo gingen tijdens de Derde Intifada in 2009 zowel Nederlandse joden als Nederlandse moslims de straat op om hun ongenoegen over de situatie in Israël te uiten. Mobiliseren kan sneller en goedkoper via sociale media, waardoor naast sociale bewegingsorganisaties iedereen kan mobiliseren: de tweetende activist. Protesten veranderen hierdoor. Sociale media maken spontane protesten mogelijk, zogenaamde flashmobs, die vaak kort maar krachtig op verschillende plaatsen tegelijk opvlammen. Protesttactieken en -strategieën zijn dus constant in beweging. Maar die beweging kent haar beperkingen. Evenals toneelspelers putten activisten en demonstranten uit collectief beschikbare scripts; hoe voerden wij tot op heden actie? Daarom staken arbeiders, vechten antiglobalisten met de politie en bezetten studenten universiteitsgebouwen. Net als een toneelspel waar regisseurs en toneelspelers de ruimte nemen er ‘hun’ optreden van te maken, kent ook het protestrepertoire ruimte voor innovaties (Tilly 2008). Zo waren rond de negentiende eeuw betogingen vooral spontane protesten, brood- en belastingrellen en kleinere en grotere revoluties. Centralisering en bureaucratisering van de politieke macht brachten verandering in dit repertoire. Britse activisten experimenteerden met drie varianten die vandaag de dag nog vertrouwd zijn: de mars door openbare straten―bij voorkeur daar waar de macht zetelt ―, de bezetting van een openbaar gebouw ― een universiteit of fabriek ― en een combinatie bestaande uit een mars naar of vanuit het openbare gebouw. Ook de meer recente geschiedenis van Nederland laat zien dat steeds meer mensen steeds meer protestactiviteiten ondernemen; alleen in 2010 lijkt er sprake van een lichte daling. Meer protest Van alle beschikbare protesttechnieken zijn demonstraties een populaire manier om onvrede te uiten.Dit zien we ook op een interactieve wereldkaart van politicoloog John Beieler (http://johnbeieler.org/protest_mapping/), waarop hij alle demonstraties laat zien die van 1979 tot 2012 werden opgepikt door de media. Dit geeft slechts een indicatie, maar toch: naarmate je dichter bij het heden komt, licht de kaart vaker op. Na het uitbreken van de economische crisis in 2008 lijkt de wereld te ontploffen met betogingen. Ook data van Granberg (2013) laten zien dat het aantal demonstraties gestegen is, terwijl het aantal rellen afgenomen is. Granberg verzamelde data over het aantal demonstraties, opstanden, rellen en stakingen in achttien westerse democratieën tussen 1919 en 2012. In deze achttien landen schoot het aantal demonstraties na 2009 opeens omhoog naar het hoogste niveau sinds de roemruchtige jaren zestig. Hoe de situatie in ons land is, is lastig te beoordelen. Volgens de jaarcijfers van de Tweede Kamer steeg het aantal demonstraties op het Binnenhof, na het uitbreken van de crisis, van zo’n 200 per jaar tot 250 à 300 per jaar. En het is maar net wat je protesteren noemt. Met de komst van internet werd het makkelijker om mensen te mobiliseren, maar ook om te protesteren zonder de straat op te gaan. Zo staan op de in 2005 opgerichte handtekeningenwebsite petities.nl inmiddels 57 petities met meer dan tienduizend ondertekenaars, en vijf met meer dan honderdduizend steunbetuigingen. Het aantal petities dat bij Tweede Kamerleden wordt ingediend, is al jaren min of meer stabiel: zo’n 120 per jaar. Zo wordt er ― ook zonder joelende menigtes ― heel wat af geprotesteerd. Want petities rondsturen, een Facebookpagina opzetten, een ingezonden brief naar de krant sturen, geld doneren, of de gemeenteraad mailen, vallen ook onder de noemer ‘sociaal protest’. Maar waarom wordt in bijvoorbeeld Frankrijk dan meer gedemonstreerd dan in Nederland? Hebben we te maken met heethoofdige Fransen tegenover tevreden Nederlanders? Verre van dat. Ook in ons land mopperen we wat af. Alleen kijken we hier, als ergens onvrede over is, eerst om ons heen of er niet ergens een organisatie is die ons belang kan behartigen. Als mensen bijvoorbeeld bang zijn voor ontslag, worden ze eerst lid van de vakbond. In Frankrijk ligt dat anders. De bonden zijn er sterk, maar hebben minder toegang tot de politiek. Dus als de vakbonden daar een vuist willen maken, organiseren ze een demonstratie. Nederland is een polderland, waar een heleboel belangen organisatorisch zijn geregeld. Pas als het echt niet lukt, krijg je demonstraties. Chequeboekmobilisatie heet dat: leden worden donateurs en de organisaties behartigen hun belangen in Brussel en Den Haag. Ook populistisch stemgedrag werkt op deze manier; de aanwezigheid van populistische partijen in het parlement kanaliseert gevoelens van frustratie en woede (Hutter 2010). Zo wordt heel wat onvrede gedempt in de Hollandse polder. Meer thema’s Waren demonstraties vroeger vooral gericht tegen de politiek, sinds de twintigste eeuw beogen ze taboes te doorbreken of tegen de gevestigde orde in te gaan. De studentenbeweging van de jaren zestig is daar een voorbeeld van, maar hetzelfde geldt voor de vrouwenbeweging, milieubeweging, vredesbeweging en homobeweging. Deze nieuwe protestbewegingen uit de jaren zeventig floreerden in het welvarende deel van de wereld, en niet zelden onder de bevoorrechten aldaar. Waar vóór de jaren zeventig voornamelijk arbeiders en boeren protesteerden, waren dat daarna niet zelden studenten en middenklassers. Dit duidt volgens Inglehart (1990) op een overgang van materialistisch waarden, waarin economische en politieke stabiliteit centraal staan, naar postmaterialistisch waarden, waarin ontplooiing centraal staat. De jonge postmaterialisten groeiden op in weelde en kenden de ontberingen vanwege armoede, crisis en oorlog alleen van horen zeggen. Deze waardeverschuiving uitte zich ook op straat. Vanaf de jaren zeventig werd er meer betoogd over postmaterialistische thema’s, zonder dat daarmee betogingen over materialistische thema’s overigens uit het straatbeeld verdwenen. De nieuwste protestgolf na 2008 lijkt weer een nieuw type demonstrant te trekken: hoogopgeleide en vaak werkloze jongeren, die nauwelijks banden hebben met de politiek. In tegenstelling tot de activisten uit de jaren zeventig zijn ze veel minder vaak lid van organisaties, politieke partijen en vakbonden en hebben ze weinig tot geen interesse noch vertrouwen in de politiek (Anduiza, Cristancho, & Sabucedo 2013). Wel zijn ze stevig geworteld in informele en virtuele netwerken. Individualisering en virtualisering brengen dus opnieuw een ander type demonstrant de straat op. Dit leidt tot de conclusie dat protest zeker nog van deze tijd is: een steeds breder publiek protesteert over steeds meer thema’s en hanteert daarbij een steeds breder scala aan tactieken. Protest normaliseert.   Jacquelien van Stekelenburg is hoofd van de afdeling Sociologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich voornamelijk op deelname aan protesten.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Referenties Anduiza, E., Cristancho, C., & Sabucedo, J. M. (2013). Mobilization through online social networks: the political protest of the indignados in Spain. Information, Communication & Society, 17(6), 750-764. Gamson, W. A. (1975). Strategy ot Social Protest. Homewood, Illinois: The Dorsey Press. Hutter, S. (2010). Protest politics and the right populist turn. A comparative study of six West European countries, 1975-2005. Unpublished dissertation, University of Munich, Munich. Inglehart, R. (1990). ‘Values, Ideology and Cognitive Mobilization in New Social Movements’, pp. 43-66 in: R. Dalton & M. Kuechler (Eds.), Challenging the Political Order (pp. 43-66). Cambridge: Polity Press. Klandermans, B. (2002). ‘The demand and supply of participation: Social psychological correlates of participation in a social movement’. Revista Psicologia Politica, 2(1), 81-112. Lichterman, P. (1996). The search for political community: American activists reinventing commitment: Cambridge University Press. Tilly, C. (2008). Contentious Performances. Cambridge: Cambridge University Press. Van Stekelenburg, J. (2011). ‘Waarom protesteren mensen?’ In P. Schnabel & P. Giesen (Eds.), Wat iedereen moet weten van de menswetenschappen. De Gammacanon. Amsterdam: Meulenhoff Van Stekelenburg, J., & Boekkooi, M. (2013). ‘Mobilizing for change in a changing society’ in: J. van Stekelenburg, C. M. Roggeband & B. Klandermans (Eds.), The Future of Social Movement Research: Dynamics, Mechanisms, and Processes. Minnesota: University of Minnesota Press. Van Stekelenburg, J., & Klandermans, B. (2009). ‘Social movement theory: past, present and prospect’, pp. 17-44 in: I. van Kessel & S. Ellis (Eds.), Movers and Shakers: Social Movements in Africa. Leiden: Brill. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2014: Hedendaags activisme, en is te vinden bij het onderwerp activisme.