Postbus 66 – Op weg naar een gemenebest van vrije burgers
Lees hier het pdf van dit artikel.
Vergeleken met veel andere democratieën is Nederland achtergebleven bij het verder ontwikkelen van zijn staatsinrichting in democratische richting. De laatste grote stelselhervorming dateert uit 1917. Er is alle reden om ons politieke systeem bij de tijd te brengen en dus drastisch te hervormen. Een samenvatting van een discussiedocument opgesteld door Hans Engels en Meine Henk Klijnsma.
door Hans Engels & Meine Henk Klijnsma
Al geruime tijd, in ieder geval sinds de Fortuynrevolte in 2002, bestaat bij een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking forse onvrede over de wijze waarop ons politieke systeem functioneert. Het is aannemelijk dat door de economische crisis die onvrede eerder toe- dan afneemt, getuige onder meer de populariteit van de vleugelpartijen SP en vooral PVV in de opiniepeilingen.1 Het is aannemelijk dat de grote politieke onvrede alles te maken heeft met angst voor een aantal grote veranderingen van de laatste tijd. Vooral de globalisering, de schaalvergroting, de (soms ineens) veranderde spelregels in bepaalde sociale domeinen hebben veel burgers onzeker gemaakt. Ouders zijn bang dat hun kinderen het slechter zullen krijgen dan zijzelf. Door de economische crisis is deze onzekerheid flink toegenomen. Het klassieke politieke stelsel blijkt niet of nauwelijks in staat een adequaat antwoord te formuleren op de politieke onvrede bij veel burgers. De verklaring hiervoor is tweeërlei.
In de eerste plaats is er het verschijnsel van de verplaatsing van de politiek. De traditionele politieke instituties (vertegenwoordigende organen en politieke partijen) zijn steeds meer buitenspel komen te staan als gevolg van het verschuiven van veel publieke macht naar de Europese Unie, naar nationale zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en naar het private domein. De positie van vooral het nationale parlement is hierdoor ernstig geërodeerd. 2 In de tweede plaats is het functieverlies van de Tweede Kamer – en meer in het algemeen van de traditionele politieke praktijk – verder in de hand gewerkt door het onvermogen van het parlement om zijn volksvertegenwoordigende en agenderende rol naar behoren te vervullen. De grote maatschappelijke vraagstukken worden door de Kamer niet geagendeerd, terwijl bij veel burgers het gevoel bestaat dat ‘de politiek’ niet naar hen luistert of zelfs wil luisteren.3 In de recente parlementaire zelfreflectie wordt het hoofdprobleem van een volstrekt monistische cultuur genegeerd. De handhaving van een stelsel met een vervlechting van wetgevende en uitvoerende macht, en het in één hand zijn van de macht en de controle op de macht is in het belang van de heersende partijpolitieke elite.
Een gemenebest van vrije burgers
Voor D66 is ons democratische stelsel in zijn traditionele vormen niet alleenzaligmakend, maar evenmin in alle opzichten verwerpelijk. Een sluipende verplaatsing van het politieke bedrijf naar technocratische, onvoldoende democratisch gelegitimeerde circuits is echter geen aantrekkelijk alternatief. Wij pleiten daarom voor een systematische vernieuwing van ons staatkundige bestel, die zich richt op zowel de klassieke elementen van onze staatsinrichting als op de bestuurlijke organisatie op centraal en decentraal niveau.
In de visie van D66 is de staat geen formeel-juridische abstractie, maar is hij de uitdrukking van een politieke gemeenschap, wat ons betreft een gemenebest van vrije burgers: burgers die in staat en bereid zijn tot zelfstandig oordelen, het dragen van eigen verantwoordelijkheid, het maken van verantwoorde keuzes en het uit eigener beweging participeren ten bate van de res publica. De overheid is er niet alleen voor deze burgers, zij is vooral ook van de burgers. Zonder burgerparticipatie verwordt de overheid tot een zielloze technocratie. Wij bepleiten een overheid die voorwaarden schept voor de burgers om zich naar vermogen te ontwikkelen. Dit impliceert een scheppende staat, geen bevoogdende nanny state, maar evenmin een terugkeer naar het liberalisme van de Manchester School.
Het door ons bepleite gemenebest van vrije burgers staat open voor alle burgers. Diversiteit is in die visie geen probleem, maar juist een bron van creativiteit. Het gemenebest van vrije burgers dat D66 voorstaat, gaat uit van het besef dat de Nederlandse nationale identiteit geen statische, maar een open en dynamische grootheid is. Zeker, de loop van de geschiedenis heeft onze identiteit bepaald, maar tegelijkertijd is het juist inherent aan deze historische determinant dat daaruit ook het dynamische en open karakter voortvloeit. Hieruit volgt verder dat ons identiteitsconcept bij uitstek inclusief van aard is. Het oogmerk ervan is het gemeenschappelijke tussen verschillende bevolkingsgroepen te zoeken en te benadrukken, en de onderlinge verschillen niet te problematiseren, maar juist te waarderen.
Deze synthese tussen enerzijds inclusief denken en anderzijds waardering van pluriformiteit wordt in concreto belichaamd door onze voorkeur voor enkele nieuwe, sterke nationale instituties: de nationale school, de nationale omroep, het nationaal instituut voor staatsburgerschap, en het Vredeskorps. Ook in deze instituties gaan inclusiviteit (eenheid naar vorm) en pluriformiteit (verscheidenheid naar inhoud) harmonisch samen.
Constitutionele waardengemeenschap
Onze waardering van de reëel bestaande pluriformiteit in de Nederlandse samenleving betekent niet dat wij pleiten voor een volstrekt waardenrelativisme. Het tegendeel is veeleer het geval. De inhoudelijke grondslag van het Nederlandse gemenebest van vrije burgers wordt in onze visie gevormd door een aantal gedeelde constitutionele waarden die de democratische rechtsstaat vormen. Het gaat om het democratische principe van de volkssoevereiniteit en de rechtsstatelijke beginselen van machtenscheiding (de rule of law, en onafhankelijke rechtsbescherming) en mensenrechten (zoals het non-discriminatiebeginsel, het recht op gelijke behandeling van mannen en vrouwen, van homo- en heteroseksuelen, de vrijheid van meningsuiting en het respect voor de privésfeer van burgers). In lijn met deze constitutionele waardengemeenschap bepleiten wij een krachtig ontwikkeld staatsburgerschap. Verder dient een eigentijdse constitutionele waardengemeenschap te worden begrepen in de context van een gestaag toenemende (en positief te waarderen) Europese integratie en globalisering.
Andere waarden dan constitutionele zijn zeker van belang en kunnen daarmee zelfs direct samenhangen, maar zijn toch van een principieel andere orde. Deze andere, vaak levensbeschouwelijk gefundeerde, waarden horen namelijk primair thuis in de privésfeer van burgers en vallen daarmee buiten het publieke domein. Dat verklaart waarom wij een strikte scheiding tussen kerk en staat bepleiten; D66 is voorstander van een seculiere staat. Binnen deze seculiere staat past geen onderscheid naar levensbeschouwing: alle levensbeschouwingen (zowel godsdienstige als niet-godsdienstige) worden gelijk behandeld en gelijk gewaardeerd. In dat opzicht is de staat neutraal; hij plaatst zich niet op enige levensbeschouwelijke grondslag, ook niet in afgeleide zin zoals de joods-christelijke.
Tekortkomingen
Wanneer we ons ideaal van een gemenebest van vrije burgers vergelijken met de realiteit van het Nederland van vandaag de dag dan moeten we constateren dat dit ideaal op tal van onderdelen nog niet is gerealiseerd. De in 1966 door Hans van Mierlo gemaakte analyse van een vastgelopen democratie is nog steeds actueel, maar intussen wel urgenter. De voornaamste tekortkomingen betreffen:
a. het feit dat veel publieke macht wordt uitgeoe- fend zonder dat daar adequaat publieke verantwoording over en publieke controle op plaatsvindt; dit is het geval met veel ZBO’s, met veel semi-publieke instellingen, maar ook met ‘eigenlijke’ overheden;
b. het ontbreken van mogelijkheden voor burgers om zelf directe zeggenschap uit te oefenen over publieke macht en de controle daarop; hieraan gerelateerd is de crisis in ons systeem van vertegenwoordiging, met name blijkend uit het functieverlies van vertegenwoordigende instituties en de (klassieke) politieke partijen;
c. het ontbreken van een consistente en vooral consequent verwoorde visie op de verhouding burger-bestuur in het bijzonder ten aanzien van:
- de wenselijke rol van de overheid als (voorwaarden-) scheppende entiteit in een postmaterialistische samenleving,
- wat van burgers in hun hoedanigheid van staatsburgers mag worden verwacht (staatsburgerschap) en welke ruimte hen als zodanig dient te worden gegeven,4
- het onvoldoende presterende vermogen van de overheid, juist in haar rol als scheppende entiteit: bestuurlijke reorganisatie en vernieuwing van de openbare dienst zijn tot nu toe te veel technocratische exercities gebleven;
- Het vergroten van openheid en transparantie omtrent het functioneren van onze staatsinstellingen;
- Het bevorderen van directe zeggenschap van burgers over de publieke besluitvorming;
- Directe verkiezing van belangrijke politieke ambtsdragers, ook in de executieve sfeer;
- Afschaffing van pre-democratische instellingen en procedures;
- Herstel van een duidelijke rolverdeling tussen parlement en regering (dualisme);
- Versterking van de controlerende bevoegdheden van het parlement ten opzichte van de regering.