Postbus 66 – Nederland consensusland

Lees hier het pdf van dit artikel. Het kabinet Rutte zoekt de oplossing voor de huidige economische en financiële crisis voornamelijk in bezuinigingen en loonmatiging. Dit laatste is in de Nederlandse politiek sinds jaar en dag het algemeen geaccepteerde recept tegen economische crises. Een loonmatigingsakkoord tussen vakbonden en werkgevers geldt als panacee voor veel sociaaleconomische problemen. Maar loonmatiging gaat ons niet helpen om tot de top vijf van kenniseconomieën te behoren, zoals ook dit kabinet graag wil. Door Corina Hendriks Door de huidige economische crisis zijn we het al bijna weer vergeten: nog geen tien jaar geleden stond Nederland volop in de internationale belangstelling omdat we het economisch heel erg goed deden. De politiek correcte visie is dat het Nederlandse poldermodel, zoals dat toen werd gedoopt, in de tweede helft van de jaren negentig heeft gezorgd voor een hoge economische groei, veel banen voor iedereen, lage inflatie, en een laag begrotingstekort. Het meest opvallende was destijds dat we dit hadden bereikt door te overleggen, te polderen, in plaats van door te vechten, zoals in veel andere landen gebeurt. Nederland kent weinig stakingen, geen grote maatschappelijke protesten, geen lock-outs. In Nederland consensusland komen we in goed overleg tot het juiste economisch beleid. De kern van het poldermodel is het Nederlandse loonmatigingsbeleid. Sinds het Akkoord van Wassenaar uit 1982 heeft Nederland haar lonen gematigd, zo ging het Polderverhaal, en dit heeft onze economie ogenschijnlijk geen windeieren gelegd. Na een diepe economische crisis begin jaren tachtig heeft loonmatiging – via verhoogde exporten en winsten – ons geld en banen gebracht. Gezien dit ogenschijnlijke succes is het dan zo gek dat het kabinet Rutte nu weer afstuurt op een loonmatigingsakkoord? Altijd weer die loonmatiging Al decennia vormt loonmatiging het standaard antwoord van de Nederlandse regering op economische crisis. In de jaren dertig van de vorige eeuw meende de Nederlandse regering, onder leiding van minister-president Colijn, dat loonkortingen in de publieke sector ook loonmatiging in de industrie zou bewerkstelligen, en dat dit de beste manier was om de Grote Depressie te lijf te gaan. Na de Tweede Wereldoorlog zette de Nederlandse regering, in samenwerking met vakbonden en werkgevers, een van de meest strikt gereguleerde systemen van loonvorming in Europa op om de Nederlandse loongroei in bedwang te houden. Alhoewel dit systeem uit elkaar viel in de jaren ‘60 en ‘70, kent Nederland vanaf de jaren ‘80 een systeem van vrijwillige loonvorming waarbij loonmatiging een terugkerend fenomeen is tijdens elke economische crisis. Dat was zo met het Akkoord van Wassenaar begin jaren 80, dat was zo met een Nieuwe Koers begin jaren 90, dat was zo met de loonmatigingsakkoorden uit 2002 en 2003, en dus nu weer. Waarom hebben we het in Nederland altijd over loonmatiging? Het voor de hand liggende antwoord hierop is dat loonmatiging goed is voor de Nederlandse economie. Het lijkt een overtuigende redenering: door lonen te matigen, kunnen we goedkoper produceren, kunnen we meer exporteren en houden we meer geld over dat we kunnen investeren in nieuwe producten of banen. Toch ligt het niet zo simpel. Economen nu en in het verleden verschillen van mening over de specifieke rol die loonmatiging in de (Nederlandse) economie speelt en heeft gespeeld. Hoewel een meerderheid van economen de positieve effecten van loonmatiging benadrukt, zijn er ook economen die wijzen op de risico’s van een eenzijdige nadruk op een loonmatigingsstrategie. In de concurrentie met lagelonenlanden helpen die paar procenten loonmatiging ook niet; loonmatiging beïnvloedt de koopkracht en dus de consumptie van mensen negatief juist in tijden dat onderconsumptie een groot risico vormt; en loonmatiging belemmert de groei van de arbeidsproductiviteit omdat werkgevers door lagere loonkosten minder prikkels hebben om te investeren in vernieuwing van producten en processen. Ook is er een groep economen en politicologen die specifiek de prominente rol van loonmatiging in het economisch wonder van het poldermodel van de jaren negentig relativeert. De economische successen van de jaren negentig – zo blijkt uit steeds meer onderzoek – waren vooral het gevolg van een inhaalslag van onder meer vrouwen op de arbeidsmarkt en verhoogde consumptie door de huizenbubbel. Ook relativeren sommige economen de invloed van loonmatigingsakkoorden – zoals het Akkoord van Wassenaar uit 1982 – op de Nederlandse economie. Bij elkaar genomen zetten deze argumenten van economen grote vraagtekens bij de redenatie dat loonmatiging simpelweg goed is voor Nederland, en dat de regering, vakbonden en werkgevers loonmatiging steunen uit economische noodzaak. Sterker nog, wellicht is heel ander beleid economisch noodzakelijk. Voordat ik hierop verder inga, eerst de vraag waarom loonmatiging dan zo populair is in Nederland? Het korte antwoord hierop is dat het wellicht niet economisch noodzakelijk is, maar wel politiek wenselijk en haalbaar. Loonmatiging past heel goed in Nederland consensusland. Nederland consensusland Nederland heeft een politiek systeem dat – alle recente polarisering ten spijt – gekenmerkt wordt door het streven naar consensus, door samenwerking en overleg. In het buitenland wordt hiervoor, en specifiek toegepast op het sociaaleconomische terrein, vaak de term corporatisme gebruikt. Nederland past in het rijtje met sterk corporatistische landen als Zweden, Denemarken en Oostenrijk. In al deze landen treedt de overheid in overleg met georganiseerde vakbonden werkgevers om tezamen over economische problemen en oplossingen te spreken. Dit is het Nederlandse poldermodel dat zo bekend werd in het buitenland. Nederland als consensusland kent specifieke overleginstituties zoals de Sociaal-Economische Raad en de Stichting van de Arbeid. De ser, bestaande uit kroonleden (vaak wetenschappers), werkgevers- en werknemersorganisaties heeft veel invloed als het adviesorgaan van de Nederlandse regering en het parlement over het te voeren sociaaleconomisch beleid. De Stichting van de Arbeid bestaat uit werkgevers- en werknemersorganisaties en is het overlegorgaan waarbinnen ze – vaak samen met het kabinet – tot sociale akkoorden komen met afspraken over onder meer loonstijgingen en arbeidsvoorwaarden. Veel belangrijker echter dan deze formele instituties is het gegeven dat er in Nederland ook een overlegcultuur bestaat. Net als in ons gewone dagelijkse leven kent ook de politiek bepaalde ‘waarden en normen’ waaraan politici en beleidsmakers zich moeten houden. Ook in de politiek is niet alles geaccepteerd en normaal gedrag. Een voorbeeld van een politieke spelregel (norm) is dat politici, maar ook werkgevers- en vakbondsvertegenwoordigers, redelijk moeten zijn. Verder moeten ze flexibel en pragmatisch zijn, ze moeten openstaan voor dialoog, en ze worden geacht conflicten zoveel mogelijk vermijden. En bovenal moeten politici spreken in termen van het algemeen belang. Al deze spelregels faciliteren de gewenste consensus en dat wordt over het algemeen gewaardeerd. Toch hebben deze spelregels ook een keerzijde. Als je je niet aan de regels houdt dan loop je het risico om te worden buitengesloten. Zie bijvoorbeeld wat er met Pim Fortuyn gebeurde, of nu met Geert Wilders. Deze heren gedragen zich duidelijk niet volgens de consensuele spelregels, en worden hard aangevallen door de gevestigde spelers en in eerste instantie buitengesloten. Wie wilde er allemaal niet met Wilders regeren? In Nederland consensus land is consensus een groot goed, maar wie deze consensus afbreekt heeft het moeilijk. Ruimte voor discussie Een belangrijke consequentie van het consensuele spel in Nederland is dat er relatief weinig ruimte is voor discussie. Nieuwe en radicale ideeën waarvoor (nog) geen draagvlak bestaat ondermijnen immers de gewenste consensus. Met name tijdens een economische crisis is dat van belang; er is geen tijd voor experimenten om consensus te bereiken over relatief vernieuwende ideeën! Het idee van loonmatiging is daarentegen al een geaccepteerde oplossing in het Nederlandse maatschappelijke krachtenveld en kan goed geformuleerd worden in termen van het algemeen of gemeenschappelijk belang, termen die zo centraal staan in Nederland. Immers, zowel de overheid (belastingen), vakbonden (banen) als werkgevers (winsten) lijken te profiteren van een loonmatigingsbeleid. Experts, met name het Centraal Planbureau, spelen bij het reproduceren van het idee van loonmatiging ook een belangrijke rol. Experts hebben een hele specifieke en belangrijke rol in een consensusdemocratie. Immers, om tot overeenstemming te komen en dus meningsverschillen en potentiële conflicten te depolitiseren, is ‘onafhankelijke en objectieve’ informatie cruciaal. Op basis van expert analyses kan dan vervolgens de politieke discussie worden gevoerd. Op sociaaleconomisch terrein is de rol van het Centraal Planbureau ongeëvenaard. Cpb analyses vormen de basis van het sociaaleconomische beleid. Vakbonden en werkgevers gebruiken dezelfde gegevens van het cpb voor het formuleren van hun wensen en als basis voor onderhandelingen. Deze positie en autoriteit geeft het cpb een belangrijke invloed op het sociaaleconomisch beleid. En als sinds haar oprichting heeft het cpb het belang van loonmatiging benadrukt in haar analyses en rapporten. Loonmatiging is in de Nederlandse maatschappelijke verhoudingen dus de politiek meest haalbare en geaccepteerde oplossing voor vergroting van onze concurrentiekracht geworden. Keer op keer wordt, na wat traditioneel gemopper van vakbonden, relatief eenvoudig overeenstemming over de loonontwikkeling bereikt. Maar is dit nu de beste manier om Nederland mee te laten doen met de top van kenniseconomieën in de 21ste eeuw? Doorbreek de consensus Want dat is de ambitie van dit kabinet; Nederland moet weer meedoen met de grote kenniseconomieën in de wereld. We doen het niet heel slecht, maar zakken wel weg op de ranglijstjes. Nederland zweeft al enige tijd rondom de 10e plaats in het jaarlijkse Global Competitiveness Report van het World Economic Forum. In 2000 stond Nederland nog op de vierde plek. Ondanks de inspanningen van opeenvolgende kabinetten en het Innovatieplatform zijn we dus niet vooruit gekomen. Dit komt onder meer door achterblijvende investeringen in onderwijs en onderzoek, het lage vermogen van bedrijven om kennis te verwerven en te verwerken, te weinig ondernemers die kennis ook kunnen vermarkten, een gebrek aan kenniswerkers in het algemeen en een minder flexibele arbeidsmarkt, zeker in vergelijking met Aziatische landen. Waar anderen steeds beter presteren verliest Nederland aan concurrentiekracht. Loonmatiging doet niets aan deze onderliggende economische vraagstukken. Integendeel, loonmatiging ontneemt ons op korte termijn het zicht op de wèl effectieve maatregelen voor vergroting van de Nederlandse concurrentiekracht. Voor het bereiken van de top moeten we investeren in mensen, want zij moeten het immers doen. Dit betekent investeren in onderwijs, investeren in een leven lang leren, investeren in flexibel – en ook thuis – werken. We moeten mensen stimuleren en motiveren om niet zozeer harder te werken, als wel slimmer te werken. Voortdurende loonmatiging is geen goede manier om dit te bewerkstellingen. Tijd dus om de consensus te doorbreken en op te houden met die loonmatiging.   Corina Hendriks is medewerker van het Kenniscentrum D66 en is onlangs gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam op haar proefschrift getiteld ‘The story behind the Dutch model: the consensual politics of wage restraint’.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2011: Vrije wil – idée fixe of realiteit? en is te vinden bij het onderwerp Nederlandse politiek.