Postbus 66 – Goed, beter, best…
Lees hier het pdf van dit artikel.
D66 wil, of hoopt, dat iedereen het beste uit zichzelf haalt. Sommigen noemen dat ook wel uitblinken of excelleren. Maar kan iedereen dat wel? En zijn we met deze wens niet een partij voor the happy few in plaats van voor de gemiddelde Nederlander? Ton Monasso bespreekt wat excelleren eigenlijk is, en wat de politiek in het algemeen en D66 in het bijzonder er wel of niet mee moet.
Door Ton Monasso
Begrippen als uitblinken en excelleren zijn het afgelopen decennium weer salonfähig geworden. De egalitaire Nederlandse cultuur van voorheen heeft met Balkenende-II een kleine maar merkbare correctie ondergaan richting differentiatie, beloning-naar-werken en waardering voor bijzondere prestaties. Een duidelijke belichaming daarvan was Laurens Jan Brinkhorst die als minister van Economische Zaken de ‘zesjescultuur’ wilde bestrijden en Nederlanders opriep ‘hun kop boven het maaiveld uit te steken’. De oprichting van het Innovatieplatform moest talent een duwtje in de rug geven, en sindsdien is het aantal ‘talentenklasjes’ in het hoger onderwijs hand over hand toegenomen.
Sociaal-liberalen hebben een prestatieveld met meer reliëf altijd aantrekkelijk gevonden. Maar wat trekt ons daar precies zo in aan, en welke vraagstukken brengt het met zich mee?
Een relatief begrip
Excelleren duidt in het dagelijks taalgebruik op een proces, een activiteit, waarbij mensen of organisaties een zo goed mogelijke prestatie neerzetten. Maar goed is niet voldoende: het gaat erom tot een prestatie te komen die andere of anderen overtreft. Een excellente keeper houdt ballen tegen die vrijwel iedereen had gemist. En een excellente wetenschapper brengt creativiteit mee die anderen in de luwte zet. De prestatie wordt dus altijd afgezet tegen een omgeving, en daarmee is excellentie een relatief begrip. Bedoelen we met een excellente leerling de beste van de klas, van de school of de volgende Nobelprijswinnaar? Is Fanny Blankers Koen minder excellent nu haar sprinttijden zijn verbeterd?
Excelleren kan iemand niet zomaar, maar komt voort uit zowel talent als hard werken. Er zijn maar weinig voorbeelden van talenten die uitblinken zonder daar iets voor te hoeven doen. Als het speelveld maar groot genoeg is, zal er altijd concurrentie zijn van talenten die ook nog eens hard hebben gewerkt. Omgekeerd geldt ook dat je met hard werken alleen niet snel een excellente prestatie neer zult zetten, omdat er altijd getalenteerden zijn die door even hard te zwoegen verder komen.
Excellentie is dus ook niet voor iedereen weggelegd. Het uitstijgen boven iets of iemand anders impliceert ten minste dat er sprake is van een zichtbare afwijking, en ook dat maar weinigen erin slagen om dat te doen. Er moet vooral een contrast zijn met ‘de middelmaat’. Die middelmaat is geen puntbegrip. Een zesje is middelmatig, maar een 6,5 ook. Een 7 als het moet, en soms een 8. Excellentie begint niet op een vaste plek, maar in ieder geval daar waar iemand duidelijk afstand neemt van de grijze massa: de prestatie van de meesten.
Een sociaal-liberaal begrip
Onder sociaal-liberalen wordt excellentie vaak opgerekt: het ‘boven jezelf uitstijgen’, of ‘het beste uit jezelf halen’ valt dan binnen bereik. Dan gaat het vooral om de wijze waarop individuen hun talenten benutten of hun sociale omgeving ontstijgen. Het lijkt verwarrend om het e-woord hiervoor te gebruiken, maar onzuiver is het niet. Een vmbo-drop-out die zichzelf heeft herwonnen, kan een excellentere prestatie neerzetten dan een vwo’er die met twee vingers in zijn neus zijn diploma haalt. In een eerlijke vergelijking zouden de omstandigheden mee moeten tellen, net zoals het meisjeselftal van tienjarigen niet in hetzelfde klassement staat als de betaalde ploeg van Ajax.
De bijzondere waardering van excellentie onderscheidt sociaal-liberalen van andere politieke stromingen. Liberalen willen individuen zo min mogelijk beperken in hun vrijheid, en daartoe behoort ook de vrijheid om te excelleren. Sociaal-liberalen hanteren een brede definitie van vrijheid. Zij vinden dat niet alleen klassieke vrijheden - vooral het recht met rust gelaten te worden door anderen en de overheid - van waarde zijn. Juist ook de vrijheid om jezelf te ontwikkelen en te excelleren wordt hoog aangeschreven. Klassiek-liberalen leggen vooral de nadruk op de economische kant van excellentie - een markteconomie stimuleert relevante excellentie als vanzelf. Sociaal-liberalen kijken ook naar vormen van excellentie die door de markt niet volledig gewaardeerd worden. Culturele of wetenschappelijke excellentie zijn daar voorbeelden van.
Deze focus op excellentie past in een sociaal-liberaal samenlevingsbeeld dat kan worden samengevat met de term ‘meritocratie’: een maatschappijordening waarin individuen beloond worden op hun merites, op hun verdiensten. Een meritocratie plaatst een goede persoonlijke prestatie in een maatschappelijk kader, en waardeert de prestatie zowel cultureel als economisch positief: de besten mogen letterlijk en figuurlijk ‘betaald’ worden voor hun bijdrage. Economisch gezien kunnen bijzondere prestaties een disproportioneel goede invloed op de welvaart hebben. Als iedere farmaceut apotheker was geworden, hadden we dan ooit aidsremmers gehad? Sommige sectoren zouden niet eens bestaan zonder excellentie. Als de eredivisie van het vaderlandse voetbal bestond uit voetballers met het balgevoel van ondergetekende, zouden Feyenoordfans liever gaan breien op zondagmiddag. Evenmin is het een genot om naar valse zangers (het gros der mensheid) te luisteren. Excellente prestaties kunnen ook het gemiddelde omhoogtrekken door te inspireren. In de televisiestrijd om de nieuwe Evita faalden velen halverwege, maar ze zijn wel verder gekomen dan wanneer er geen iconische prestaties waren geweest.
Spanningsveld: waar blijft de middelmaat?
De continue druk om te presteren heeft echter ook een keerzijde. De socioloog Richard Sennett beschrijft een aantal daarvan in zijn boek De Cultuur van het Nieuwe Kapitalisme. De voortgezette arbeidsdeling, de druk om flexibel te zijn en de lat steeds hoger te leggen zorgen ervoor dat steeds meer mensen mentaal uitgeput raken en soms vervreemden van hun werk. Voor iedereen - juist ook voor de goed presterenden - geldt dat voor de verwachte prestaties soms andere gelukselementen moeten wijken. Een excellente pianist of sporter is vaak iemand die er keihard voor getraind heeft, dit ten koste van andere levensdoelen.
Daarnaast zien sociaal-liberalen vaak over het hoofd dat excellentie niet kan bestaan zonder middelmaat. D66 heeft het niet zo op de middelmaat, maar niet iedereen kan de eerste viool spelen in een orkest. Ons laatste verkiezingsprogramma voor de Tweede Kamer (2010) constateert dat er veel goede, maar weinig excellente studenten zijn. Als dat zo is, dan gaat de vlag uit bij menig egalitair ingestelde partij, maar bij ons wekt het ongenoegen. Wie zich afzet tegen die middelmaat geeft daarmee aan dat excellentie geen vies woord is en dat presteren mag. Maar waar blijven dan de ‘gewone, middelmatige’ Nederlanders in ons wensbeeld?
Een middelmatige prestatie is voor veel mensen het maximaal haalbare, maar daarmee halen zij toch vaak het beste uit zichzelf? Door met dédain over de middelmaat te spreken, keren we weer terug bij Sennett. ‘Mislukkelingen’ krijgen weinig genade, en een gemiddelde prestatie zal door niemand geroemd worden. Een dergelijke culturele omgeving leidt misschien wel tot het tegenovergestelde van wat de bedoeling was: als excellentie niet binnen bereik is, is er ook geen motivatie meer om beter te worden?
Sociaal-liberalen moeten zichzelf dus de vraag stellen in hoeverre, en wanneer, excellentie belangrijker is dan een goede middelmaat. Hoe eerlijk is het om excellent talent te belonen, terwijl niet iedereen een gelijke kans heeft om dat talent te ontwikkelen. En in hoeverre waarderen we ook hard werken op zich, zelfs als dat economisch gezien weinig oplevert? Een hoogleraar die voor twee dagen per week is aangesteld, verdient nog altijd meer dan een ervaren bouwvakker die vijf dagen aan de bak moet. Hoe ver moeten we ingrijpen in ‘ongelijke beloning’ met instrumenten als het minimumloon en het aftoppen van topsalarissen? Vinden we dat wenselijk?
Een rol voor de overheid?
Een ander terugkerend politiek vraagstuk is in hoeverre de overheid excellentie moet stimuleren. Volstaat het om barrières weg te nemen, of is er meer nodig? De eerdergenoemde maatschappelijke baten - het inspireren van allen, inclusief de middelmaat, culturele en sportieve prestaties en wetenschappelijke doorbraken - zouden aanleiding kunnen geven om de maatschappelijke portemonnee te trekken. D66 heeft in de afgelopen jaren bijvoorbeeld gestreden tegen het bemoeilijken van tweede studies voor studenten. In de discussies over cultuur wilden we ten minste dat ‘topinfrastructuur’ zoals het Concertgebouworkest werden ontzien.
Vaak wordt het profijtbeginsel als tegenargument voor overheidsbemoeienis in stelling gebracht: excellente presteerders profiteren zelf vaak ook van hun prestatie. De sweet spot van het stimuleren van uitzonderlijke prestaties ligt dan ook bij die vormen van excellentie die door ‘de markt’ niet voldoende worden gewaardeerd. De excellente belegger behoeft geen publieke ondersteuning, en dat geldt wellicht ook voor de topadvocaat in spe die een juridische honours class volgt. Maar zouden de excellente leraar, kleinkunstenaar of fysicus wel op enige hulp mogen rekenen?
Hoewel? Een oude wijsheid luidt dat excellente mensen zichzelf redden in elk systeem, en eerder ondanks dan dankzij de invloed van hun omgeving. Beschouw er dus lustig op los, maar echte excellentie is een kracht van mensen, niet van de maatschappij of de politiek en al helemaal niet van de overheid.
Ton Monasso was voorzitter van het panel dat de onderwijsvisie van de Mr. Hans van Mierlo-stichting heeft geschreven.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
--
Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2011: De politiek van het eten en is te vinden bij het onderwerp kansengelijkheid.