[email protected].
Frank van Mil, oud-wetenschappelijk directeur van de Van Mierlo Stichting, meent dat de grote verdienste van Ghemawat is, dat hij de onjuistheid van de gangbare definitie van het concept globalisering aantoont en er een rijke en genuanceerde interpretatie voor in de plaats stelt. Ghemawat’s combinatie van regulatie en openheid, van lokale aandacht en globale interesse doet recht aan de complexiteit van het begrip. Door hem een Nederlands podium te bieden, hoopte de Van Mierlo Stichting D66’ers, en sociaal-liberalen in het algemeen, een analytisch kader én een gedegen woordenschat te bieden om constructief na te denken over globalisering.
De Marchantlezing is vernoemd naar Hendrik Pieter Marchant (1869-1954). Hij was fractievoorzitter en mede-oprichter van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). In 1933 trad hij toe tot het kabinet-Colijn als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Hij stond bekend om zijn vlijmscherpe, geestige en heldere betogen.
De Van Mierlo Stichting organiseerde in 2013 zijn jaarlijkse symposium rond het onderwerp ‘Europe and identity’. Dit onderwerp plaats pro-Europese liberalen voor prikkelende uitdagingen, waarop de uitgenodigde sprekers het publiek inzichten en achtergrondkennis gaven.
In deze publicatie kunt u de bijdragen van VMS-directeur Frank van Mil, historicus Arnold Labrie en de Deense expert in politieke communicatie David Zepernick Munis teruglezen. De gedachtewisseling tussen sprekers en publiek droeg bij aan het schrijven van de publicatie Europa: voorwaarde voor vrijheid
Wij streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving. Dat klinkt mooi en sympathiek, maar wat bedoelen we hier eigenlijk mee? Wat betekenen de termen duurzaam en harmonieus? Hoe verhoudt dit streven zicht tot het centrale uitgangsprincipe van het liberalisme waarbij de vrijheid van het individu centraal staat om zijn of haar eigen level naar eigen inzicht in te richten? Is deze duurzame samenleving een realiseerbaar doel of een onhaalbaar ideaal?
De Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66, gaat in dit essay dieper in op deze vragen. Ons streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving vereist een samenspel van door persoonlijk moraal gedreven individuele keuzes, de vernieuwde kracht van mensen die onderling hun weg vinden naar een duurzame en harmonieuze manier van samenleven en met een overheid die niet een manier van leven voorschrijft, maar die de omstandigheden creëert waarin mensen een duurzame samenleving vorm kunnen geven.
U kunt hier deze publicatie als PDF downloaden.
U kunt de publicatie in de webshop bestellen.
De richtingswijzers Vertrouw op de eigen kracht van mensen, Denk en handel internationaal, Koester de grondrechten en gedeelde waarden en Beloon prestatie en deel de welvaart zijn ook uitgewerkt in essays.
Voorbij een discussie over de markt en staat
Ordeningsvraagstukken (Hoe organiseren we de zorg? Hoe houden we de bankensector stabiel?) liggen in het hart van de politieke besluitvorming. Vaak gaat het in de politiek immers om de verdeling van schaarse goederen (zoals zorg) en het organiseren van invloed, zoals bijvoorbeeld op de bankensector. De manier waarop we dit doen noemen we ordening.
In deze publicatie gaan we na welke rol sociaal-liberalen zien voor drie manieren van ordenen (het Marktprincipe, het Bureaucratieprincipe en het Relatieprincipe), en wie volgens deze principes zouden kunnen werken (de actoren: marktpartijen, publieke instellingen of individuen). We laten aan de hand van praktijkvoorbeelden zien hoe sociaal-liberalen deze principes in de praktijk zouden kunnen brengen, en welke actoren daar bij zouden kunnen horen.
U kunt de publicatie in de webshop bestellen.
Ook beschikbaar als pdf.
Europa: voorwaarde voor vrijheid
Wij zeggen ‘Ja’ tegen Europa. In een wereld waar uitdagingen als veiligheid, energie, verduurzaming en immigratie grenzen overschrijden, is een slagvaardig Europa cruciaal. Niet als doel op zich, maar als middel om individuele vrijheid te garanderen in een wereld die steeds complexer wordt. Sociaal-liberalen willen vóór alles een Europa dat bijdraagt aan het beschermen en vergroten van de persoonlijke vrijheid van haar inwoners.
Dit essay laat zien hoe dit Europa-ideaal goede uitgangspunten biedt om antwoorden te vinden op de complexe vraagstukken die het Europese integratieproces met zich meebrengt en zo een solide basis vormt om verder te werken aan een gezamenlijk Europese toekomst.
U kunt hier deze publicatie als PDF downloaden.
U kunt de publicatie in de webshop bestellen.
Voorproefje:
Sinds haar oprichting ijvert D66 voor een Europese krachtenbundeling. Haar ideaal was en ís een federale Europese Unie waarin de lidstaten gezamenlijk kansen benutten en zorgen en problemen oplossen die het nationale niveau ontstijgen. Dit volmondig ‘JA’ vóór verdere Europese integratie is een belangrijke pijler van de identiteit van de partij en onderscheidt haar van pessimisten, populisten en twijfelaars.
Tegelijkertijd raakt in het uitdragen van dit ideaal soms op de achtergrond waarom de sociaal-liberalen ook alweer zo uitgesproken voorstander zijn van het integratieproces. Zo kan het lijken alsof het Europese ideaal een dogma is, losgezongen van het centrale gedachtegoed van D66, terwijl het juist direct in het verlengde ligt van een sociaal-liberaal kerndoel: het garanderen van zoveel mogelijk persoonlijke vrijheid en ontplooiingsruimte voor het individu. In dit essay zal de Van Mierlo Stichting dit streven naar persoonlijke vrijheid daarom expliciet formuleren als de kern van het Europa-ideaal van D66 waaruit het streven naar verdere Europese integratie logischerwijze volgt.
Deze benadering van denken over Europa biedt sociaal-liberalen een duidelijk richtsnoer om de vraagstukken waarmee we ons in het huidige publieke debat over Europa geconfronteerd zien tegemoet te treden. Het kenschetsen van het Europese ideaal als een specifiek sociaal-liberaal ideaal, waarbij het streven naar persoonlijke vrijheid steeds de kernwaarde vormt, stelt ons in staat te beoordelen wat binnen het huidige maatschappelijke debat over Europa voor sociaal-liberalen van belang is en wat niet, welke vragen en overwegingen we naast ons neer kunnen leggen en welke we ons juist moeten aantrekken.
In het huidige tijdvak wordt de houdbaarheid van het ideaal van een verenigd Europa immers in toenemende mate betwist. Binnen de politieke mainstream domineerde tot voor kort de opvatting dat Europese integratie, als een generieke vorm van internationale betrekkingen, een vanzelfsprekend middel was om politieke en vooral economische voordelen voor Nederland te behalen onder het motto ‘wat goed is voor Europa, is goed voor Nederland’. Deze overtuiging werd weerspiegeld in een permissive consensus onder het publiek. Van politisering van vorm en functie van Europese samenwerking was dan ook decennialang nauwelijks sprake. Naarmate de gezamenlijke zeggenschap toeneemt en daarmee het niveau van verbondenheid en onderlinge vervlechting stijgt, wordt dit gemis steeds duidelijker zichtbaar. Als reactie hierop klinkt steeds luider de roep om op fundamenteel niveau de discussie te voeren over nut, noodzaak en invulling van het verdere Europese integratieproces.
De Eurocrisis heeft deze behoefte bovendien versterkt. De schuldenproblematiek in diverse lidstaten, de reddingsoperatie ‘Euro’ en het daarmee gepaard gaande solidariteitsvraagstuk, leiden in het publieke domein tot groeiende zorgen over de haalbaarheid en wenselijkheid van voortschrijdende integratie. Nu het integratieproces meer en meer het hart van de nationale politiek raakt – wie heeft de zeggenschap over nationale inkomsten en uitgaven – rijzen twijfels onder de Nederlanders: waar gaat het heen met Europese eenwording? Hoe houden we grip op de dynamiek van dit proces? Hoe voorkomen we dat problemen van het ene land ten laste komen van de verworvenheden van het andere land? Zijn de Europese lidstaten nog wel in staat om gezamenlijk de weg uit de crisis te vinden? En is een gezamenlijke uitweg überhaupt wenselijk?
De toenemende maatschappelijke zorgen en twijfels over de staat en richting van Europa raken aan het hart van wat D66 met dit proces beoogt. Omdat het ideaal van Europese integratie zo belangrijk is voor sociaal-liberalen, zien wij ons gesteld voor een urgent probleem als mensen in toenemende mate hun vertrouwen in een Europese toekomst verliezen. “Een Europa zonder burgers is niet alleen een mislukking, maar leidt ook tot desintegratie en heeft grote negatieve economische en politieke gevolgen, en schaadt dus uiteindelijk diezelfde burgers in hun recht op vrede, welvaart en stabiliteit”[8]. Een tekort aan draagvlak roept de vraag op of we onze idealen wel op de goede manier uitdragen en proberen te verwezenlijken. Hier rust een zware verantwoordelijkheid op de schouders van sociaal-liberalen.
D66 is als partij het meest uitgesproken in haar voorkeur om voort te gaan met Europese integratie. Tegelijkertijd is D66 van oudsher de partij die politieke besluitvorming zoveel mogelijk wil laten aansluiten bij de wensen en zorgen van mensen. Nu de legitimiteit van Europa in steeds bredere kringen ter discussie wordt gesteld, is het belangrijker dan ooit om vanuit een doorwrocht begrip van de bestaande zorgen een overtuigend antwoord te formuleren op de vraag waarom doorgaan met Europese integratie van belang is en waar het toe dient.
In haar programma voor de verkiezingen van het Europees Parlement van 2014 kiest D66 wederom expliciet vóór Europa vanuit het streven naar persoonlijke vrijheid. Dit essay laat zien dat dit Europa-ideaal van D66, met een stevig fundament in de sociaal-liberale beginselen, goede uitgangspunten biedt om antwoorden te vinden op de complexe vraagstukken die het Europese integratieproces met zich meebrengt en zo verder te werken aan een gezamenlijke Europese toekomst. Door ons bewust te worden van de consequenties, mogelijkheden en begrenzingen van het sociaal-liberale Europa-ideaal zorgen we ervoor dat sociaal-liberalen ook in deze tijd van groeiende euroscepsis een scherpe, gefundeerde en overtuigende blik houden op wat nodig is. Een visie die ons bovendien in staat stelt de (drog)redeneringen van cynici te weerleggen. Ja, wij sociaal-liberalen kunnen ons Europa dichterbij brengen en dat kunnen we bewerkstelligen door:
Cultuur is van iedereen, voor iedereen en voor iedereen anders
Kunst en cultuur vormen een wezenlijk onderdeel van ons leven. Beeldende kunst, literatuur, theater, film en bouwkunst zijn immers uitingen van onze gemeenschappelijke geschiedenis, van onze waarden en van ons perspectief op de samenleving. Heeft de overheid hierin een rol? En als dat zo is, welke rol? Het Nederlandse kunst- en cultuurbestel is voortdurend in beweging en wat is een sociaal-liberale kijk hierop? Deze publicatie bevat een actuele sociaal-liberale visie op het kunst- en cultuurbeleid.
Het boek is te bestellen op onze webshop en tevens gratis digitaal te lezen als PDF.
While Thomas Piketty is reaching rock star status, not many people will read the almost 700-page book. Economic geographer Ton van Rietbergen walks us through the details of Piketty’s work, and asks the basic question: why is inequality actually a problem?
By Ton van Rietbergen
“Almost all the problems that are more common at the bottom of the social ladder are more common in more unequal societies – including mental illness, drug addiction, obesity, loss of community life, imprisonment, unequal opportunities and poorer well being for children”
On Wednesday the 5th of November Thomas Piketty visited the Dutch parliament. It was not his first meeting with politicians. Ever since his book, Capital in the Twenty First Century, was published in English it has gotten a lot of attention. Almost every newspaper has featured an article on Piketty and lots of TV shows have been fighting to have him. The NRC Handelsblad published a test on ‘How Piketty are you?’ with questions like ‘how much social inequality is justified’ and on the sports pages we read that the results in the Champions League prove that Piketty is right: it is always the same rich clubs that reach the finals. That Piketty has shot to rock star popularity for a 685-page book with 18 tables and 97 figures is slightly surprising. It is a great achievement in this day where books are considered to be out of fashion and stuffy, though I do wonder how many of his fans have actually read the book. Why is Piketty’s book such a success while a similar book by former World Bank boss Joseph Stiglitz remains largely undiscovered? It might have something to do with the spirit of the times and the fact that middle class incomes have decreased more than other groups.
Very unequal societies have numerous social problems
Before going into the details on Piketty’s work, I would like to start with a more basic question: How harmful is inequality? For a clear answer to this question, go and watch Richard Wilkinson’s TED Talk on YouTube, and see his book with Kate Pickett, The Spirit Level: Why More Equal Societies Almost Always Do Better. In this book, published in 2009, they show quite convincingly that unequal societies have lower scores on all indicators of social well-being. They first tried to find a statistical relationship between wealth, GDP per capita, and social well-being. To their own surprise they did not find one. This changed radically when they used inequality data instead and found an effect at all levels. So, unequal countries have lower scores than more equal countries, and the same goes for states and cities. In other words, there are enormous differences between Canada and the USA but the differences between American states are just as profound. In the more equal states there is more trust in other people (varying from only 15% in unequal countries to 65% in more equal ones) and less crime. At the neighbourhood level, the harmfulness of inequality shows itself in the average life expectancy. People in poor neighbourhoods in the UK have an average life expectancy of 72 while in the rich areas it is almost 80 years. Or as Wilkinson, put it on his website: “As we looked at the data, it became clear that, as well as health and violence, almost all the problems that are more common at the bottom of the social ladder are more common in more unequal societies – including mental illness, drug addiction, obesity, loss of community life, imprisonment, unequal opportunities and poorer well being for children. The effects of inequality are not confined to the poor. A growing body of research shows that inequality damages the social fabric of the whole society”. Figure 1 shows that unequal societies do worse on a cocktail of indicators for social well-being. The most striking example in Wilkinson and Pickett’s work, which is still not really explained, is the fact that an unequal society like the UK has higher rates of infant mortality than more equal Sweden in all income categories. This leads them to the conclusion that redistribution of income is a good thing even for the rich.
The most frightening aspect of Wilkinson and Pickett’s analysis is that inequality also prevents social mobility. The more inequality there is in a society, the less social mobility there is: inequality is inversely proportional to social mobility. A method to measure this is called ‘intergenerational elasticity of income’, which measures to what degree the father’s income predicts that of the son. For Sweden this number is 0.21, whereas it is 0.48 in America (Brunori et al, 2013). This means that only 21% of the son’s wealth is inherited while in the USA it is 48%. This leads Wilkinson to conclude that: “If Americans want to live the American dream, they should go to Denmark”.
Figure 1: Health and social problems are worse in more unequal societies
Structure-Agency debate
Within science and politics, there is usually a distinction made between people who support structuralism and those who support liberalism. The first group thinks that everything can be explained by the division of power. People are unemployed because either they did not have the chance to get an education or they cannot enter the labour market because they do not fit in socially or racially. The actor, or liberal-oriented, approach thinks that this is nonsense and that individuals, if they work hard, are capable of attaining whatever they want. ‘Success is a choice’ is a slogan that suits them well.
A clear example of the first direction is the geographer David Harvey, who sees the neo-liberal turn as a project to restore the power of the economic elite. According to him and other supporters of the structural approach, the Washington Consensus was a reaction to the fact that income inequality was at its lowest point in the Western world at the end of the seventies, with the top 1% of the earners falling from a pre-war high of 16% the total income to around 8%. According to Harvey (2007), Ronald Reagan and Margaret Thatcher were not pleased with the redistribution of wealth and deliberately restored the differences by liberalizing the financial markets and limiting the power of the public sector.
People with a more liberal orientation have a different interpretation of what happened. They say that economic growth was very low at that time and removing barriers was just an attempt to stimulate the economy. This worked well for a few years but also resulted in more inequality since some people were more capable of profiting from the new possibilities that technology offered. The internet, in particular, provided a lot of opportunities for those able to grasp them. Whatever the reason behind the change of policy, Figure 2 (from Piketty) illustrates the rise in inequality that Harvey references. It is shocking to see that the long-held consensus that capitalism only increases differences shortly after its introduction and that these differences would disappear in the long run (as predicted by Kuznets) seems not to be true. Piketty’s conclusion that Kuznets was perhaps wrong and that the increased equality was only caused by the combination of two World Wars and a crisis and as such was a historical anomaly, is even more alarming.
Figure 2: Inequality in the USA, Share of top decile in the national income
A special element in Piketty’s work is that he did not only look at income but also at the growth of wealth, or capital. In fact, he showed that capital grows more rapidly than income, or in his own words: “When the rate of return on capital significantly exceeds the growth rate of the economy, as it did through much of history until 1920 and as is likely to be the case in the twenty-first century, then it logically follows that inherited wealth grows faster than output and income.” (p. 26). His formula, r>g, is as popular as Einstein’s famous e=mc 2 at the moment. The r stands for the average annual return on capital, including profits, dividends, interest, rents and other income from capital as a percentage of its total value. The g stands for the rate of growth of the economy expressed in annual increase in income or output. Figure 3 (from Piketty) illustrates this. It shows “the total value of private wealth in real estate, financial assets, and professional capital, net of debt in Britain, France and Germany, expressed in years of national income, for the period 1870-2010.” (p. 25) The figure shows quite clearly that the best way to get rich is to marry a wealthy person – much more profitable than working day and night.
Figure 3: Market value of private capital (% of national income)
Lessons to be learned
There are numerous lessons to be drawn from Piketty, though his analysis and his data gathering are perhaps better than his policy advice. But first, about reactions to his work. It is quite obvious that people with a more structural vision of the economy (SP, GroenLinks and the left wing of the PvdA) agree with Piketty’s figures. The more liberal or conservative parties (VVD, D66, CDA, SGP) immediately start to doubt them and say that the Netherlands is one of the most egalitarian countries in the world and that more taxation would hamper innovation and entrepreneurship.
Though figures in the field of taxation are incredibly difficult to interpret, especially in the Netherlands with all its special allowances, some conclusions can be drawn. The income inequality in the Netherlands is relatively modest internationally (see Figure 1) but it is also rising slightly. However, as in France and the UK, the inequality in wealth is very high in the Netherlands. The trend is also the same: while in 1900 almost 80% of the wealth was concentrated in the hands of the richest 5%, this decreased to only 48% in 1980, and then, just as in other countries, rose to almost 60% today. In this time, the political climate changed. In the sixties and seventies, there was a general attitude that large differences in wealth should be corrected and that high incomes could be charged a 70% tax rate. Now, the general reaction is that this would be unfair to these hard working and innovative people and that it is just a matter of jealousy. Of course, this change in attitude has something to do with the current message that globalisation means that we are all in competition with each other and that people and companies can go wherever they want.
Having said this, the conclusions and policy advice I would draw from Piketty would be:
*Start taxation on fast moving portfolio investments. A very small tax on this fast moving capital (as suggested by Tobin and Piketty) will not only create less damage to poor countries but will also create a fund to invest in more sensible and more sustainable things. That a considerable amount of money is used to speed up these types of transactions is very harmful to the economy, as we saw in the financial crash of 2008. The fact that the famous Chinese Walls do not really seem to exist within financial institutions makes this step even more necessary.
*Even Morgan Stanley, not really a socialist club, pointed to the fact that labour has lost ground compared to capital so the position of labour should be improved. The fact that purchasing power in the Western countries has not grown for the last twenty years fits into this picture.
*A small rise in inherited wealth tax would certainly stimulate the economy because more people would need to work to improve their income. A lot of the entrepreneurial billionaires doubt whether passing on their capital to the next generation is sensible as it could make their children lazy and aimless.
However, many of these measures are only possible if we consider the political context. In 2011, the famous Turkish economist Dani Rodrik wrote The Globalization Paradox, a fascinating book in which he puts forward his so-called political trilemma. This means that you can have only two of these three things: hyperglobalization, the nation state and democratic politics all together. So if you want to have hyperglobalization and a nation state you have follow the strict rules of international capitalism and limit democracy. If you want to have a nation state and democratic politics you have to intervene with Bretton Woods-like measures. The most favourable option is where hyperglobalization and democratic policies find each other in a kind of world government. Looking at all the regional conflicts in the world today, this is, however, not very realistic. What Rodrik teaches us is that we have to make choices, and that institutions are important in doing so. That opinion is shared by James Robinson, the most serious opponent of Piketty’s work. The political economist from Harvard criticizes Piketty for making a general global model without taking the role of institutions seriously. And these institutions can really make a difference, as Robinson shows, making a comparison between South Africa and Sweden.
Given the inequality we see today and the problems it causes society and citizens, there is work for politicians all around the world. They should take what they learn from Piketty, Rodrik and Robinson and make the world a better place!
Ton van Rietbergen is economic geographer at Utrecht University.
Dit artikel verscheen in Idee nr. 6 2014: A Divided World.
Wat is de stand van Nederland? We hoeven volgens sommigen alleen maar naar de vele initiatieven van mensen onderling te kijken – de buurtinitiatieven, de broodfondsen, de duurzame energie coöperaties – om te concluderen dat het prima met ons gaat. Burgers wachten niet langer op de overheid en kunnen met elkaar veel voor elkaar boksen: Het gaat goed! Tegelijkertijd bestaat er naast dit positieve verhaal ook een ander verhaal over Nederland. Er is sprake van een wijdverspreid maatschappelijk onbehagen en de meerderheid van de Nederlanders meent dat het met Nederland de verkeerde kant op gaat: Het gaat slecht!
Twee ogenschijnlijk onverenigbare verhalen, die echter toch meer overeenkomst hebben dat op het eerste gezicht lijkt. Beide hebben namelijk te maken met dezelfde menselijke behoeftes: de behoefte van sociale verbondenheid, aan persoonlijke aandacht en menselijke interactie, aan het gevoel ook dat mensen invloed en controle willen hebben over hun eigen leven. Meer vertrouwen op de eigen kracht van mensen hoort hierbij. Maar wie simpelweg bepleit om ‘burgers meer zelf te laten doen’, op welke manier dan ook, trekt de verkeerde les uit de recente populariteit van initiatieven van mensen onderling. Het gaat om een fundamenteel andere inrichting van onze samenleving waarin de mens weer centraal staat, en niet het systeem.
U kunt deze publicatie in onze webshop bestellen.
De beroemde Amerikaans-Duitse filosofe Susan Neiman sprak zich tijdens de Marchantlezing 2009 uit over progressieve politiek en moraliteit. De lezing vond plaats op 4 december in de Lutherse Kerk in Amsterdam.
Aanleiding van de lezing was haar boek “Morele helderheid: Goed en Kwaad in de 21e eeuw”, waarin Susan Neiman pleit voor een herwaardering van het van idealen als geluk, redelijkheid, eerbied en hoop. Ze probeert ‘de morele concepten die links niet meer hardop uitspreekt’ terug te winnen en aan te tonen dat rechts ons in een moreel moeras heeft doen belanden.
Susan Neiman studeerde filosofie aan Harvard University en aan de Freie Universität in Berlijn en was hoogleraar filosofie aan Yale en aan de universiteit van Tel Aviv. Ze is directeur van het Einstein Forum in Potsdam. Eerder verscheen onder meer van haar hand Het kwaad denken. Een andere geschiedenis van de filosofie (2004).
Na de lezing van Susan Neiman trad prof. dr. Evelien Tonkens (UvA) op als coreferent.
De Marchantlezing is vernoemd naar Hendrik Pieter Marchant (1869-1954). Hij was fractievoorzitter en mede-oprichter van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). In 1933 trad hij toe tot het kabinet-Colijn als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Hij stond bekend om zijn vlijmscherpe, geestige en heldere betogen.In het liberalisme heerst een groot vertrouwen op de rede van mensen. Mensen worden vaak beschouwd als homo economicus, die na een redelijke overweging van alle opties uiteindelijk de meest logische kiest. Met dit mensbeeld maken liberalen zich onnodig kwetsbaar voor kritiek, want mensen zijn niet alleen redelijk en rationeel.
Wat moeten liberalen met deze andere, ‘duistere’ en irrationele, kant van de mens? Op 8 december vond in de Geertekerk in Utrecht de tweede editie van de Marchantlezing plaats, getiteld: De paradox van rede en instinct.
Philipp Blom, auteur van het boek Het verdorven genootschap (Bezige Bij 2010), hield de lezing getiteld: ‘De paradox van rede en instinct.’ In de Marchantlezing 2012 ging Blom in op de paradox van rede en instinct. Blom schreef in zijn boek Het verdorven genootschap al over dit onderwerp. Het boek gaat over radicale Verlichtingsdenkers uit de achttiende eeuw. Deze denkers zagen de rede en het instinct niet als een zuivere tegenstelling, maar als een complementair paar. De rede werd volgens hen aangestuurd door het instinct.
Gedragseconome Henriëtte Prast trad op als coreferent. Prast is hoogleraar Persoonlijke financiële planning aan de Universiteit van Tilburg en was lid van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid. In haar coreferaat ging zij in op de foutieve gelijkstelling van rationeel aan verstandig, en van irrationeel aan onverstandig.
De Marchantlezing is vernoemd naar Hendrik Pieter Marchant (1869-1954). Hij was fractievoorzitter en mede-oprichter van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). In 1933 trad hij toe tot het kabinet-Colijn als minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Hij stond bekend om zijn vlijmscherpe, geestige en heldere betogen.World 3.0 – Rethinking Globalization
Op dinsdag 18 december sprak de gerenommeerde econoom en professor aan de IESE Business School te Barcelona, Pankaj Ghemawat, de Marchantlezing 2012 uit. Professor Ghemawat staat bekend vanwege zijn vernieuwende en verhelderende interpretatie van globalisering.
Globalisering wordt door velen afgedaan als een tot in den treuren besproken onderwerp. Onderlinge integratie wordt gepresenteerd als een feit, als een niet te stuiten kracht die geografische grenzen, ruimtelijke en tijdelijke afstanden, en nationale identiteiten met alle daarbij behorende lokale culturele verschillen uiteindelijk volledig zal doen vervagen. Ghemawat is echter niet uitgegaan van de algemene opvatting over globalisering, maar heeft talloze onderzoeken uitgevoerd om te kijken hoe geglobaliseerd we daadwerkelijk zijn. En de feiten vertellen ons dat we nog lang niet zo onderling verbonden zijn als we denken.
We leven niet langer in een wereld 1.0, een wereld van natiestaten met duidelijk getrokken grenzen. Maar van een volledig geïntegreerde wereld 2.0, waarin grenzen er niet langer toe doen, is nog lang geen sprake. Daarom introduceert Ghemawat het begrip wereld 3.0. Deze term beschrijft een wereld waarin grenzen wel degelijk van belang zijn en lokale verschillen worden gerespecteerd, maar waarin mensen ook open staan voor andere dingen, mensen en gedachten, voor de wereld buiten de bekende grenzen. In wereld 3.0 wordt de ruimte benut die er is voor grensoverschrijdende integratie en onderlinge verbondenheid.
De belangrijkste boodschap die in de lezing van Ghemawat dan ook naar voren kwam, is dat globalizering een keuze is. Globalisering is nog lang geen feit, en is geen zelfwerkzame kracht die geen bevordering behoeft. Ghemawat ziet hier een rol voor overheden en politieke organisaties weggelegd. Beleidsmakers hebben namelijk wel degelijk invloed op het realiseren en bevorderen van globalisering en verdere onderlinge integratie. Mits aan de juiste regulering onderworpen, kan globalisering leiden tot niet alleen economische, maar ook culturele, militaire en politieke voordelen. Ghemawat heeft deze ideeën verwoord in zijn boek World 3.0. Bent u geïnteresseerd in een exemplaar van dit boek? Vraag deze dan aan door een mail te sturen naar: 



- 1) ons te richten op de wijze waarop Europese integratie aan persoonlijke vrijheid kan bijdragen;
- 2) de zorgen, twijfels en gevoelens van verlies, voortvloeiend uit Europese integratie, te erkennen en doorgronden;
- 3) van hier uit te werken aan de randvoorwaarden waarbinnen Europese verbondenheid kan groeien en mensen het verlies van oude, nationale verworvenheden en zekerheden overwinnen in ruil voor nieuwe vrijheden en zekerheden in Europees verband.




