Vrijheid in verbondenheid Sociaal-liberalisme is een hedendaagse stroming binnen het liberale denken, dat vrij vertaald ‘vrijheid in verbondenheid’ betekent. Mensen zijn sociale wezens, die hun vrijheid vormgeven en zich ontwikkelen samen met anderen. Dat is de basis voor samenhang in de maatschappij. Sociaal-liberalen nemen de vrijheid van ieder individu om zijn of haar eigen leven te leven als startpunt, maar geven daarbij een rijke invulling aan het begrip vrijheid. Negatieve vrijheid, het recht van het individu om zijn of haar eigen leven te leiden zonder bemoeienis van anderen, is één invulling daarvan. Maar in het sociaal-liberalisme is ‘positieve vrijheid’ net zo belangrijk: de vrijheid die het individu in staat stelt zichzelf te ontplooien. Voor sociaal-liberalen is ieder mens een individu met eigen waarden en met eigen ideeën over hoe een goed leven te leiden, maar zijn mensen onderling ook verbonden met elkaar door de invulling van hun levens. Om mensen hun vrijheid, op alle facetten, te waarborgen is het allereerst essentieel de grondrechten van alle mensen te beschermen, zoals vrijheid voor en gelijkwaardigheid voor ieder mens. Maar ook koesteren sociaal-liberalen juist de centrale gedeelde waarden in een samenleving, die het juist mogelijk maken dat mensen van elkaar kunnen verschillen, en tegelijkertijd gezamenlijk vorm kunnen geven aan hun vrijheid. Aan het begin van 2019 verscheen van de hand van Coen Brummer, directeur van de Van Mierlo Stichting, het essay ‘Wat is sociaal-liberalisme?’. In dit essay beschrijft hij in welke traditie sociaal-liberalen staan en schetst hij een agenda voor de toekomst. Het essay, met voorwoord van Rob Jetten, is te koop in onze webshop voor €9.95. Klik hier. De publicatie is ook hier als PDF gratis te downloaden. Ook verscheen in 2019 De canon van het sociaal-liberalisme, een uitgebreid overzicht van inspirerende toespraken, spannende Kamerdebatten en politieke verworvenheden die het werk zijn van sociaal-liberalen: van het befaamde Kinderwetje van Sam van Houten tot de strijd van Aletta Jacobs voor het vrouwenkiesrecht, en van de roep om referenda van Henri Marchant tot het eerste paarse kabinet. In de periode 2006 – 2014 werkte de Van Mierlo Stichting aan de sociaal-liberale richtingwijzers, die richting geven aan het denken en handelen van politici van D66 in de praktijk.Is dat basisinkomen nu eigenlijk een goed idee of niet? Buiten allerlei financiële en praktische bezwaren om, menen historici Coen Brummer en Abele Kamminga dat het idee van een basisinkomen botst met liberale principes. De keuzevrijheid van de één beperkt de keuzevrijheid van een ander. Door Coen Brummer en Abele Kamminga Eén van de meest opvallende ontwikkelingen in het publieke debat, is de terugkeer van het basisinkomen. Een vast bedrag voor iedereen, voldoende om van te leven en vrij van verplichtingen. Daklozen, loodgieters, medisch specialisten – allemaal zouden ze ‘gratis’ geld moeten krijgen. Voorstanders zien in het basisinkomen een panacee voor vrijwel alles. Van armoede en groeiende ongelijkheid tot burn-outs en de vermeende afkalvende verzorgingsstaat. Ook onder liberalen klinken af en toe geluiden vóór het basisinkomen. Natuurlijk, het willen uitbannen van armoede is van oudsher een liberaal streven, maar moeten we iedere Nederlander dan maar een uitkering geven – ongeacht inzet en prestatie? Nee. HET CONCEPT ‘BASISINKOMEN’ steekt eens in de zoveel tijd de kop op. Na experimenten in de jaren zeventig onderzocht de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in 1985 het basisinkomen als alternatief voor de gangbare sociale voorzieningen. Niet veel later richtte Vlaams politiek filosoof Philippe van Parijs het Basic Income European Network op. Een club met ambitie, want in 2004 werd de organisatie herdoopt tot het Basic Income Earth Network. Het basisinkomen bracht het zelfs tot aan de onderhandelingstafel van het Paarse Kok-I, maar haalde het regeerakkoord niet [1]. Tegenwoordig pleit journalist en ‘utopist’ Rutger Bregman onvermoeibaar voor het basisinkomen, bijvoorbeeld in Gratis geld voor iedereen [2]. Zonder resultaat blijft het niet. Steeds meer gemeenten zien wel wat in een basisinkomen, al gaat het meestal om experimenten waarin bijstandsgerechtigden aan minder regels en voorwaarden hoeven te voldoen. Waarom flirten academici, politici en opiniemakers om de zoveel tijd met het basisinkomen? Voorstanders wijzen op experimenten met gunstige uitkomsten. Vaak gaat het om experimenten in ontwikkelingslanden, waardoor ze nauwelijks iets zeggen over de Westerse wereld [3]. Voorstanders beroepen zich daarom vaak op het Mincome program [4], een Canadees onderzoek dat midden jaren zeventig werd uitgevoerd. Een kleine gemeenschap ontving vier jaar een basisinkomen, met positieve resultaten als lagere zorgkosten en een relatief kleine terugval in de arbeidsparticipatie. Toch zegt ook dit experiment weinig over het nut van het basisinkomen voor een heel land, veertig jaar later. In de eerste plaats omdat er eigenlijk geen sprake was van een basisinkomen. Alleen families zonder andere inkomsten kregen 60% van het Canadese sociale minimum. Voor elke dollar die extra werd verdiend, ging 50 cent van het basisinkomen af. Wie gingen er in dit experiment op vooruit? Vooral mensen die eerst niet in aanmerking kwamen voor welfare: ouderen, werkende armen en werkloze alleenstaande mannen. Maar belangrijker is de economische context. De gemeenschap was sterk gericht op landbouw. Ziekte, economische tegenslag of een slechte oogst betekenden een financiële ramp. Mincome gaf basale inkomenszekerheid, onafhankelijk van fluctuerende prijzen of slecht weer. Ook zegt het experiment niets over de betaalbaarheid. De landelijke overheid financierde driekwart van het project. Bewijs dat een stelsel als dit zichzelf kan bedruipen is er dus niet. En zo ontbreekt ook informatie over de effecten op werkgelegenheid, lonen, arbeidsparticipatie, huizenprijzen of belastingheffing. Het enige dat dit soort experimenten aantoont is dat mensen aan de onderkant van de samenleving gebaat zijn bij een degelijke financiële basis. Ze zijn gezonder en gaan langer naar school. Goed om te weten, maar geen argument voor een basisinkomen voor iedereen. WAT KOST DAT EIGENLIJK, zo’n basisinkomen? VPRO’s Tegenlicht zette enkele berekeningen op een rij. In Bregman’s scenario lopen de kosten op tot 135 miljard euro. En, let op, dit is ná aftrek van alle eventuele baten. De kosten van andere scenario’s (lagere bedragen, gelimiteerd aantal ontvangers) worden becijferd op ongeveer 30 miljard euro [5]. Ter vergelijk: op dit moment geven we 77 miljard euro uit aan alles dat met sociale zaken en werkgelegenheid te maken heeft. Een studie uit 2015 van het Centraal Plan Bureau keek naar de effecten van het basisinkomen op de participatie [6]. Het basisinkomen bedroeg in dit geval 50% van het sociaal minimum en uitkeringsgerechtigden gingen er netto niet op voor- of achteruit. De resultaten zijn dramatisch: de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen daalde met bijna 18%. De totale arbeidsparticipatie daalde met 5%. De kosten vielen zo hoog uit, dat ter compensatie een vlaktaks van 56.6% zou moeten worden ingevoerd en de arbeidskorting zou moeten worden afgeschaft. Het resultaat? Een forse lastenverzwaring, die vooral de lagere inkomens raakt [7]. Het laat zich raden waar de dalende participatie met name effect zal hebben. De gemiddelde journalist of kunstenaar werkt vast door, maar de minder gewilde banen – vuilnisman, schoonmaakster – zullen nauwelijks nog vervuld worden. Voorstanders zullen beargumenteren dat deze beroepen dan maar beter betaald moeten worden. Maar zij gaan voorbij aan het feit dat de loonkosten waarschijnlijk fors stijgen. Mensen krijgen al een vast basisbedrag, dus het werken loont minder. Door stijgende loonkosten is het voor werkgevers minder aantrekkelijk mensen in dienst te nemen. Ook kan de exportpositie verslechteren omdat productie duurder wordt. Tel daarbij op dat salarissen zwaarder belast worden om al die basisinkomens te betalen. Het is dus volstrekt onzeker wat de invoering van een basisinkomen doet met de loonkosten, de arbeidsmarkt, de prijzen en de Nederlandse concurrentiepositie. Laat staan dat dit getest kan worden in een experiment. Eén van de aantrekkelijkste kanten van het basisinkomen is dat het een einde zou kunnen maken aan het onnodig rondpompen van geld. Toeslagen, uitkeringen, allemaal worden ze vervangen door een one size fits all-uitkering. Eenvoudig en overzichtelijk. Maar komt het basisinkomen deze belofte in praktijk na? Een onvoorwaardelijk basisinkomen, hoog genoeg om van te leven, is onbetaalbaar. Maar een basisinkomen onder het sociaal minimum zal simpelweg onvoldoende zijn voor ouderen, werklozen, gehandicapten, en andere kwetsbare groepen. Waardoor overheden zich verplicht zullen voelen het basisinkomen aan te vullen. Waardoor nieuwe regelingen nodig zullen zijn. Die weer voor meer bureaucratie zullen zorgen. De kans lijkt dus klein dat een basisinkomen daadwerkelijk doet wat het belooft. Daarbij worden de uitvoeringskosten van ons stelsel van sociale zekerheid nogal eens overschat. De totale uitvoeringskosten rond alles dat met werk en inkomen te maken heeft bedragen om en nabij de 4 miljard euro per jaar. Dat is zo’n 235 euro per Nederlander. Dit valt in het niet bij het bedrag dat nodig is om iedereen een basisinkomen te geven. EEN WEINIG PRAGMATISCHE exercitie dus, zo’n basisinkomen. Maar de principiële bezwaren tegen een basisinkomen zijn zo mogelijk nog groter. Zeker voor liberalen. Dit begint natuurlijk bij de fundamentele vraag of mensen in beginsel verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven of dat die verantwoordelijkheid bij de overheid ligt. Maar er is meer. De kern van de liberale politieke filosofie is het streven naar individuele vrijheid. Natuurlijk kan overheidsingrijpen de vrijheid van het individu onder bepaalde omstandigheden bevorderen, en klassiek-liberalen en sociaal-liberalen verschillen van mening over dit ‘positieve’ vrijheidsbegrip. Toch vinden de verschillende liberalen elkaar in een aantal principes, die moeilijk verenigbaar zijn met een basisinkomen. In de eerste plaats het principe dat de noodzakelijkheid van overheidsingrijpen moet worden aangetoond. Een overheid ontleent haar bestaansrecht aan het feit dat zij diensten levert die mensen alleen of onderling niet kunnen organiseren. Beargumenteerd moet dus worden waarom de overheid zich bemoeit met mensen. Een basisinkomen beoogt het tegenovergestelde. De overheid grijpt in, ongeacht de vraag of dit noodzakelijk is. Denk bijvoorbeeld aan hogere inkomens die een basisinkomen krijgen uit algemene middelen, terwijl hier geen enkele noodzaak toe is. Een tweede principe is dat inzet en prestatie beloond moeten worden. Daarom is het belangrijk dat ‘niet-kunners’ ondersteund worden met een sociaal vangnet, maar ‘niet-willers’ geprikkeld worden om te werken. Wie onderdeel is van de samenleving, moet daar ook een bijdrage aan leveren – dat is rechtvaardig. Een basisinkomen zet dit principe op zijn kop en biedt rechten zonder plichten: iemand die geen bijdrage levert, krijgt wel een deel van wat anderen tot stand brachten dankzij individuele inzet, ambitie en talent. Dit ondermijnt het draagvlak voor de sociale zekerheid. Met een basisinkomen geeft de overheid mensen de keuze om wel, minder of niet te gaan werken, waardoor mensen die wel werken er eenvoudig van overtuigd raken dat anderen vooral profiteren van hun inspanningen. Het derde principe is het recht op keuzevrijheid en de overtuiging dat de vrijheid van de één de vrijheid van de ander zo min mogelijk moet inperken. De forse lastenverzwaring die nodig is om het basisinkomen te betalen is een drastische en onnodige inperking van deze keuzevrijheid die vooral werkenden raakt. Alleen zij kunnen de hogere belastingen betalen die nodig zijn om iedereen een basisinkomen te geven. Over een groter deel van hun inkomen hebben zij zo minder te zeggen. Voorstanders willen nog wel eens beargumenteren dat juist een basisinkomen zorgt voor keuzevrijheid. Mensen zouden dan zelf kunnen kiezen voor betaald werk, vrijwilligerswerk of zorg voor hun omgeving. Dat klinkt sympathiek, maar vergeten wordt dat de keuzevrijheid van degene die kiest voor onbetaalde arbeid 100% gefinancierd wordt door degenen die wel werken. De keuzevrijheid van de één beperkt dus de keuzevrijheid van een ander. IS ER DAN NIETS SYMPATHIEKS te zeggen over het utopische idee van een basisinkomen? Jawel, het basisinkomen is een interessant gedachte-experiment. En de problemen die het beoogt op te lossen zijn reëel. Denk aan de hoeveelheid talent die nu onbenut blijft omdat mensen vastzitten in banen en hypotheken. Financiële zekerheid kan risicomijdende mensen net het duwtje geven waardoor ze kansen grijpen, ondernemerschap tonen en ongebaande paden betreden. Ook is het interessant om te zien wat er gebeurt als mensen in de huidige bijstand meer kunnen werken met behoud van uitkering. Of welke gevolgen het hebben van een financiële basis heeft op de gezondheid van mensen. Toch lijkt het basisinkomen niet het juiste middel deze doelen te bereiken. Een volledig basisinkomen is financieel onhaalbaar, een beperkt basisinkomen onhoudbaar, en ieder basisinkomen kent principiële bezwaren. Een hervorming van ons systeem van sociale zekerheid is noodzakelijk, maar daarin zou vooral aandacht moeten zijn voor prikkels die de participatie verhogen, de kosten verlagen en het systeem vereenvoudigen. Alleen zo komen mensen sneller aan het werk. De resultaten van experimenten in de sociale zekerheid kunnen hieraan bijdragen. Maar de uitkomst moet een stelsel zijn waarin vrijheid, rechtvaardigheid en solidariteit in balans zijn. Het onvoorwaardelijke basisinkomen – een uitkering voor iedereen – realiseert dit in ieder geval niet.   Abele Kamminga en Coen Brummer zijn historici. Dit artikel verscheen in Idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie.   Literatuur [1] Zie C. Brummer (2015). Vuile Handen; Michael Ignatieff en andere politiek denkers over de strijd tussen ideeën en macht. Amsterdam: Elsevier. p. 135 – 144. [2] R. Bregman (2014). Gratis geld voor iedereen; en nog vijf grote ideeën die de wereld kunnen veranderen. Amsterdam: Uitgeverij de Correspondent. [3] Zie: Tegenlicht (VPRO) op http://tegenlicht.vpro.nl/nieuws/2014/september/gratis-geld-wereldwijd.html . [4] Evelyn L. Forget (2011). The Town with No Poverty—Using Health Administration Data to Revisit Outcomes of a Canadian Guaranteed Annual Income Field Experiment, Februari 2011, University of Manitoba (PDF). [5] Zie Tegenlicht (VPRO) Zes rekenmodellen, http://tegenlicht.vpro.nl/nieuws/2014/september/rekenmodellen.html [6] CPB (2015). De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid, p. 10. [7] Zo betoogde Bas Jacobs al eens eerder, in: Bas Jacobs, De onwenselijkheid van de vlaktaks en het basisinkomen, Follow the money, http://www.ftm.nl/column/de-onwenselijkheid-van-de-vlaktaks-en-het-basisinkomen/, maart 2014Jan Terlouw is binnen en buiten D66 één van de meest inspirerende pleitbezorgers van een duurzame samenleving. Hij ziet voor iedereen, van burger tot bedrijfsleven, een rol weggelegd. Maar toch vooral voor de overheid. Een duurzame energietransitie is een publieke zaak en taak. Door Jan Terlouw HET OVERGROTE DEEL van de natuurwetenschappers dat zich bezighoudt met het klimaatprobleem is tot de conclusie gekomen dat de temperatuur op aarde vooral stijgt door toedoen van de mens, namelijk doordat mensen fossiele brandstoffen als olie, steenkool, gas en teerzanden verbranden. Daarbij komt het koolzuur vrij dat gedurende miljoenen voorgaande jaren is gebonden. Het is een broeikasgas dat de balans tussen opgevangen en uitgestraalde energie op aarde zodanig verschuift dat de temperatuur stijgt. Slechts enkele wetenschappers zijn niet overtuigd. Eén van hun argumenten is dat het wel vaker warmer is geweest op aarde, lang voordat de mens er was. Bijvoorbeeld vijftig miljoen jaar geleden, toen de temperatuur op Antarctica in de zomer boven nul graden was en er op Groenland tropische bomen groeiden. Het zijn veranderingen die zich hebben voltrokken gedurende periodes die lang zijn ten opzichte van de tijd dat er mensen op aarde zijn. Nu veranderen dingen binnen honderd jaar. In de loop van slechts een halve eeuw zijn de oceanen vervuild met een ‘plastic soep’ bij elkaar zo groot als een continent. En aan het eind van deze eeuw zal de temperatuur van de atmosfeer minstens twee graden zijn gestegen, nog afgezien van de stijging van de temperatuur van de oceanen. POLITICI DOEN ZELF in het algemeen geen wetenschappelijk onderzoek, en dus is het volstrekt onverantwoord als ze de bevindingen van circa 97% van de wetenschappers naast zich neerleggen. Als het gaat om de veiligheid van medicijnen, of van voedsel, over de betrouwbaarheid van bruggen en viaducten, over wat de gewenste diepte is van vaargeulen, over de organisatie van het luchtverkeer, varen politici bij het vaststellen van regels blind op de gegevens die wetenschappers en technici verschaffen. Datzelfde moet natuurlijk gebeuren bij het uitvaardigen van regels en wetten die het klimaat betreffen. Een politicus die zegt ‘ik geloof de wetenschappers niet’ begrijpt noch iets van het wezen van wetenschap, noch van dat van politiek. Een wetenschapper gelooft niet, hij meet om theorieën te verifiëren. Een politicus bepaalt beleid op grond van gegevens die hij zelf normaliter niet tot in detail kan beoordelen. Hij neemt beslissingen die te maken hebben met belangenafweging, met ethiek, met zijn opvattingen over wat rechtvaardig is. Een politicus kan eventueel zeggen: ‘Zelfs als het klimaat gaat veranderen met nadelige gevolgen voor ons nageslacht, ben ik niet bereid om minder fossielen te verbranden, want ik ben gekozen voor het welzijn van mijn kiezers nu. Het nageslacht zal zich wel redden, ik vertrouw op het vernuft van wetenschappers om het probleem later op te lossen.’ Daar kun je het mee oneens zijn (en ik ben het er mee oneens) , maar het is wel een politiek oordeel. Als hij zegt: ‘Ik doe het niet omdat ik de wetenschappers niet geloof’, dan doet hij aan quasiwetenschap en begrijpt hij zijn taak en zijn bevoegdheden niet. De wetenschappers zijn ongerust. Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) van de Verenigde Naties opereert voorzichtig vanwege de enorme politieke gevoeligheid van het onderwerp, maar de conclusies liegen er niet om: hun verwachting is dat als we niet ingrijpen, de temperatuur deze eeuw met meer dan twee graden zal stijgen en dat heeft zeer kwalijke gevolgen. Gletsjers zullen slinken, de zeespiegel zal stijgen, er zullen enerzijds meer droogteperioden komen, anderzijds meer overstromingen van rivieren. Al die veranderingen zullen vooral de bewoonbare gebieden van de aarde treffen, en de bewoners van de armste landen zullen de eerste slachtoffers zijn, want zij zullen onvoldoende financiële middelen en onvoldoende kennis hebben om zich te beschermen. HOE MOET HET probleem worden opgelost, of minstens nog enigszins beheersbaar worden gemaakt? Alle klimaatconferenties tot nu toe zijn grotendeels mislukt. Er zijn weliswaar milieudoelstellingen geformuleerd, maar de kunst is te bereiken dat ze ook worden gehaald. Wie moet daarvoor zorgen? Allereerst hebben wetenschappers hierbij een taak. Ze moeten niet alleen mogelijke oplossingen bedenken en ontwikkelen, ze moeten ook hun bevindingen, dat wat ze bijna zeker weten, met overtuiging onder de aandacht van de politiek en van het publiek brengen. Ze zijn tenslotte ook staatsburgers. Het bedrijfsleven heeft een taak. Het bedrijfsleven is innovatief, kapitaalkrachtig en productief. Het bedrijfsleven kan de noodzakelijke maatregelen in de praktijk uitvoeren. De burger, de consument, heeft een taak. Hij kan zijn leven duurzamer inrichten en bovenal kan hij bij verkiezingen stemmen op de ‘groenste’ kandidaat die op de lijst van de partij van zijn keuze staat. Maar vooral de politiek heeft hier een taak. De politiek heeft regelgevingsmacht en kan afdwingen dat er duurzaam wordt gehandeld. Duurzame energie is er in overvloed. De zon straalt immers iedere dag weer een veelvoud van de hoeveelheid energie die we nodig hebben naar de aarde. De overheid zou kunnen afdwingen dat we die duurzame energie gebruiken en niet de zonne-energie die ligt opgeslagen in de vorm van olie, kolen, gas, teerzanden en wat dies meer zij. Als je in honderden jaren opmaakt wat in honderden miljoenen jaren is opgeslagen, is dat verre van duurzaam handelen. Een liberaal houdt niet van een bemoeizuchtige overheid. Maar dat wil niet zeggen dat een goede liberaal vindt dat de overheid zijn essentiële taken mag verwaarlozen. De publieke zaak moet worden gediend, zoals onderwijs, zorg, nutsbedrijven, veiligheid. Daar is iets bijgekomen: toekomstbewaking. Het is in de eerste plaats de overheid die de macht en dus de plicht heeft om ervoor te zorgen dat we de aarde niet uitwonen. Tot midden vorige eeuw hoefden we ons daar nauwelijks mee bezig te houden. Generaties lang kon men de aarde beter, productiever achterlaten dan men hem had aangetroffen. Nu ondervinden we dat de aarde een eindig systeem is, en dat door ons eigen menselijke handelen de grenzen van de capaciteit van de aarde bijna zijn bereikt. Daarom is die nieuwe taak, toekomstbewaking, voor onze overheden manifest geworden. HET ZORGELIJKE IS dat de politiek de greep op de samenleving in steeds hoger tempo verliest. Mondiale ontwikkelingen, op het gebied van economie, van banken, van kapitaalstromen, van migratie, van vluchtelingenstromen, … Heeft de politiek er nog controle over? De vermogensverschillen nemen in schrikbarend tempo toe. Geld is macht, dat gaat nog steeds op. Als de geldaccumulatie bij bedrijven en zelfs bij particulieren de nationale begrotingen gaan overstijgen, kan de politiek dan nog tegenhouden dat onze kinderen straks moeten leven op een uitgewoonde aarde? Het probleem is door menselijk handelen veroorzaakt, door wat wetenschap en techniek mogelijk maakten, door wat het bedrijfsleven deed om die ontdekkingen en uitvindingen om te zetten in welvaartsproducten, door het gemakzuchtige en verkwistende gedrag van consumenten, door overheden die bepaalden wat wel en wat niet mocht. Het probleem kan ook door mensen worden opgelost, al dringt de tijd. Een stijging van de temperatuur is gaande en al niet meer te voorkomen, zelfs als het roer nu rigoureus omgaat. De eenvoudigste remedie is: afdwingen dat de vervuiler betaalt. Als dat principe consequent wordt toegepast, als in de prijs van ieder product het tegengaan van de veroorzaakte vervuiling is verdisconteerd, dan wint duurzame productie de slag, dat blijkt uit economische analyses. Maar als bijvoorbeeld fossiele energie nog steeds vijfmaal zo gunstig wordt gesubsidieerd als duurzame energie, zoals de International Energy Agency in Parijs heeft laten weten, dan zijn de handen van het bedrijfsleven gebonden. Wat het bedrijfsleven nodig heeft, is een gelijk speelveld. De politiek kan en moet daarvoor zorgen. Maar doet het niet. Het is zeer de vraag of de politiek zijn greep op de ontwikkelingen zal herkrijgen. Als de klimaatconferentie die later dit jaar in Parijs zal plaatsvinden opnieuw politieke machteloosheid zal laten zien, dan ziet de toekomst er somber uit. Wellicht moet de oplossing van onderaf komen. Steeds meer burgers maken zich zorgen over de toekomst van hun kinderen en kleinkinderen. Kleine, innovatieve bedrijven komen met duurzame oplossingen, met hoopgevende initiatieven. Steeds meer gemeenten stellen zich duurzaamheidsdoelen en lijken die ook te gaan bereiken. Misschien zal ook de nationale en internationale politiek op den duur overstag gaan, niet uit eigen aandrift, maar op grond van wat democratie vermag.   Jan Terlouw is schrijver, fysicus en voormalig politicus voor D66. Dit artikel verscheen in Idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie.Een briefwisseling tussen Patrick van Schie – van de Teldersstichting – en Frank van Mil – van de Mr. Hans van Mierlo Stichting. In een artikel in Het Financieele Dagblad van 12 december jl. openden Patrick van Schie en Fleur de Beaufort van de Teldersstichting, wetenschappelijk bureau van de VVD, de aanval op het sociaal-liberalisme van D66. Volgens hen begrijpen D66-politici niet wat het betekent om echt sociaal-liberaal te zijn. In deze Idee een briefwisseling in twee delen tussen Patrick van Schie en Frank van Mil, directeur van de Van Mierlo Stichting over wat sociaal-liberalisme wel of niet is. Deel (1/1) > Van Patrick van Schie aan Frank van Mil Deel (1/2) > Van Frank van Mil aan Patrick van Schie Deel (2/1) > Van Patrick van Schie aan Frank van Mil Deel (2/2) > Van Frank van Mil aan Patrick van Schie   Deze briefwisseling verscheen in Idee nr. 1 2015: Alles flex?idee2—2015—internet.inddWindmolens, zonnepanelen en CO2-opslag: de duurzame energietransitie lijkt vooral een technisch vraagstuk. Maar dat is het zeker niet. Elke transitie brengt politieke strijd, onenigheid, destabilisatie en onzekerheid met zich mee. Dit zomernummer van de Idee gaat over de slag om duurzame energie en schetst hoe een sociaal-liberale energietransitie eruit zou kunnen zien. Het gaat om de vraag over de wereld waarin we eigenlijk willen leven, en welke waarden we daarbij belangrijk vinden. We kijken dus onder meer naar de politiek achter de duurzame energietransitie. Volgens onderzoekers Rick Bosman en Derk Loorbach wordt dit een slagveld, omdat oude en nieuwe belangen botsen. Jan Terlouw ziet voor iedereen, van burger tot bedrijfsleven, een rol weggelegd in de duurzame energietransitie. Ook de D66 senator Alexander Rinnooy Kan doet een duit in het zakje met zijn column ‘Over het land dat de windmolen uitvond’. Vervolgens pleit Stientje van Veldhoven in haar artikel voor ‘meer ruimte voor besparing en groene stroom’. Ook discussiëren het wetenschappelijk bureau van de GroenLinks, Bureau De Helling,  en de Van Mierlo Stichting over voor hen belangrijke waarden. Dat bij D66 het vrije individu centraal staat, betekent niet dat ‘groen’ daar ondergeschikt aan is. Lees hier de briefwisseling. Daarnaast komt in dit nummer een andere politieke discussie aan bod; Coen Brummer en Abele Kamminga plaatsen kritische kanttekeningen bij het principe van het basisinkomen. ‘Wie onderdeel is van de samenleving, moet daar ook een bijdrage aan leveren – dat is rechtvaardig. Een basisinkomen zet dit principe op zijn kop en biedt rechten zonder plichten,’ schrijven ze. Tot slot stelt politicoloog en Van Mierlo Stichting-spreker Wouter Saes het probleem van de ministeriële verantwoordelijkheid aan de kaak. In elke Idee wordt ook een D66-politicus, actief op verschillende politieke niveaus – Europees, nationaal, regionaal en lokaal – over hun sociaal-liberale mens- en wereldbeeld geïnterviewd. De tweede politicus in deze reeks: Europarlementariër Marietje Schaake. Losse nummers van de Idee zijn te koop via Magazine.nu. Mocht u een abonnement op de Idee overwegen, dan sturen we u graag een proefnummer toe. Stuur een mail naar: [email protected].idee1ÔÇö2015[voorzijde]Steeds meer mensen hebben “flexibel werk”. Maar heeft flex ook echt de toekomst? Het voorjaarsnummer van de Idee gaat in op deze vraag. Met onder andere: arbeidseconoom Ronald Dekker (Universiteit Tilburg) over de (niet in de werkelijkheid) bestaande voordelen van flexibilisering en de eerste column van de hand van onze nieuwe vaste columnist Alexander Rinnooy Kan over de wonderlijke spagaat van werk in Nederland. Verder kunt u een interview met Eerste Kamerlid Annelien Bredenoord lezen. En klimmen wetenschappelijk directeur van de Van Mierlo Stichting Frank van Mil en wetenschappelijk directeur van de Teldersstichting Patrick van Schie in de pen om hun mening te geven over sociaal-liberalisme. Lees hier hun pennenstrijd. Losse nummers van Idee zijn te koop via Magzine.nu. Mocht u een abonnement op Idee overwegen, dan sturen we u graag een proefnummer toe. Stuur een mail naar: [email protected].Voorkant Idee 6Piketty’s formule ‘R>G’ heeft het debat rondom ongelijkheid doen losbarsten. Is er sprake van een groeiende kloof tussen rijk en arm? Hoe kijken (sociaal-)liberalen aan tegen ongelijkheid? Vragen waarop niet een eenduidig antwoord is te geven. In deze Engelstalige editie van de Idee wordt een kritische blik geworpen op het grensoverschrijdende thema van sociaal-economische ongelijkheid. Aan de hand van het werk van Piketty kijkt economisch geograaf Ton van Rietbergen naar de vraag: waarom is ongelijkheid eigenlijk een probleem? Verder lijkt ongelijkheid vooral voor (sociaal-)liberalen een lastig onderwerp te zijn. Waarom? Volgens politiek filosoof Rutger Claassen ligt dit aan de spanning tussen positieve en negatieve vrijheid. Econoom Mark Sanders kijkt bij deze vraag naar het liberale ideaal van meritocratie. Staan verdiensten nog wel in verhouding tot hun beloning? Losse nummers van Idee zijn te koop via Magzine.nu. Mocht u een abonnement op Idee overwegen, dan sturen we u graag een proefnummer toe. Stuur een mail naar: [email protected].De Mr. Hans vELF_logo_longan Mierlo Stichting is lid en medeoprichter van het European Liberal Forum (ELF). ELF ligt ten grondslag aan de Europese Liberaal Democratische partij: ALDE. Een kernaspect van het werk van ELF bestaat uit het publiceren van uitgaven over het liberale gedachtegoed en de Europese politiek. Daarnaast stimuleren ze gesprekken over de Europese politiek en bieden trainingen voor Europees-georiënteerde burgers. ELF is opgebouwd uit Europese denktanks, politieke stichtingen en instituties. De diversiteit aan leden is een constante bron van innovatie. Ze bieden hun leden de mogelijkheid om samen te werken aan Europese projecten. Meer weten over ELF? Lees hier de brochure. In 2012 publiceerde de Van Mierlo Stichting, onder verantwoordelijkheid van ELF, een Engelstalig essay over ordeningsvraagstukken vanuit een sociaal-liberaal perspectief. Lees GoverningGovernance hier.