Het kabinet gooit onze idealen te grabbel door onze afhankelijkheid van Russisch gas te vergroten. Wees realistisch, volg je idealen, menen D66-Tweede Kamerleden Stientje van Veldhoven en Sjoerd Sjoerdsma.
Vlak voor de zomer accepteerde Minister Kamp eindelijk dat hij de gaswinning in Groningen structureel moet verlagen. Of het genoeg is, daarover valt te twisten, maar eindelijk werd er in ieder geval deels geluisterd naar de bewoners van Groningen en partijen in de Tweede Kamer, waaronder D66. Deels geluisterd, omdat de Minister deze verlaging niet koppelde aan minder gasverslaving, maar juist aan meer import van Russisch gas. Verbazing alom! Nederland zou toch de afhankelijkheid van Rusland gaan terugbrengen? Hoe kon de minister zich nu dan toch met een dergelijk regime in een gedwongen gashuwelijk laten manoeuvreren?
Dit is natuurlijk vooral pijnlijk omdat het kabinet op deze manier onze geopolitieke positie en idealen te grabbel gooit. En dat nota bene nadat we de afgelopen tijden allemaal getuige zijn geweest van de terugkeer van de harde machts- en energiepolitiek. Als je afhankelijk bent van Rusland voor je energievoorziening, dan maakt dat je kwetsbaar. Dan kan dat grote en negatieve invloed hebben op de onafhankelijkheid van je buitenlandpolitiek. In dat opzicht is energiepolitiek buitenlandpolitiek. In het laatste debat voor de zomer uitte D66 dan ook flinke kritiek op de opstelling van het kabinet, maar de ministers haalden de schouders op. Zo waren de kaarten nu eenmaal geschud. Maar dat was nu juist het pijnlijke: het kabinet had niks gedaan om de eigen hand te verbeteren; in plaats daarvan had het kabinet meer dan een jaar op de handen gezeten.
De crisis rond Oekraïne maakt pijnlijk duidelijk wat het betekent om afhankelijk te zijn van de import van Russisch gas. Bijna een kwart van het gas dat Europa gebruikt komt uit Rusland en dat aandeel zal alleen maar groeien, want overal in de Europese Unie (EU) raken gasvelden leeg. Wij vonden, zo schreven we vorig jaar ook al, dat de gebeurtenissen in Oekraïne een wake up call moest zijn voor Nederland: voor Russisch gas betaal je ook een politieke prijs. De kern van ons betoog: afbouwen die afhankelijkheid! Laten we ervoor zorgen dat Nederland ook over tien jaar – wanneer onze gasvelden bijna leeg zijn – onafhankelijk is van Russisch gas en voorop loopt in het bieden van alternatieven. Zo kent de Rotterdamse haven één van de grootste op- en overslagstations van vloeibaar gas (lng) dat in schepen kan worden aangevoerd. In heel Europa worden dit soort stations in hoog tempo gebouwd en de geplande uitbreidingen voor de komende tien jaar matchen de huidige afname van Russisch gas. Maar het is niet de enige troef die we in handen hebben. Gasunie is ook bezig met het omzetten van overtollige energie uit wind en zon (via waterstofgas) naar het gasnetwerk. Het kabinet had ook meer werk kunnen maken van de duurzame energiedoelstellingen en energiebesparing. De targets voor duurzame energie van het energieakkoord lagen al lager dan die van het regeerakkoord en zelfs die worden niet gehaald. Ook wordt er nauwelijks voortgang gemaakt met het tegengaan van energieverspilling, bijvoorbeeld door (bestaande) gebouwen beter te isoleren.
Al een jaar geleden riep D66 het kabinet op om het energieakkoord te verstevigen en te verlengen. Minder geld naar kolencentrales, meer geld naar energiebesparing, duurzame energie en innovatie, gekoppeld aan een doelstelling voor 2030. Als we daar serieus werk van maken, hoeven we niet uit Rusland te importeren tegen de tijd dat ons gas op is. Laat het een les zijn voor het kabinet in de afweging tussen idealen en realiteit: je idealen komen je niet aanwaaien, en laten zich ook niet realiseren door enkel lippendienst. Nee, je moet er ook wat voor doen. Begin dus vandaag.
Stientje van Veldhoven en
Sjoerd Sjoerdsma zijn Tweede Kamerleden.
Met de oplopende spanning tussen de EU en Rusland wordt ook de roep om een helder buitenlands beleid ten aanzien van Rusland steeds luider. Zo wordt de Europese gas- en olieafhankelijkheid van Rusland gehekeld in de context van de Oekraïnecrisis. Maar hoe nu verder? Het is tijd voor een fundamentele heroverweging van ons beleid ten aanzien van het Rusland van Poetin.
Door Herman Schaper
De politiek van de westerse landen ten aanzien van Rusland na het eind van de Koude Oorlog en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was een mengeling van optimisme en desinteresse. Optimisme over de mogelijkheden van binnenlandse hervormingen in Rusland op basis van westerse politieke en economische grondbeginselen. Desinteresse als gevolg van de politieke instabiliteit en economische problemen van Rusland in de jaren 90. Deze leidden tot een enigszins neerbuigende houding ten opzichte van Rusland; een “lost case”, een derdewereldland met kernwapens, dat dreef op gas- en olie-inkomsten.
Bij Poetin is na zijn aantreden in 2000 een groeiende ergernis te bespeuren over deze houding van de westerse landen. Dit mondde uit in de overtuiging dat het westen – en dan vooral de VS – niet bereid is rekening te houden met Russische opvattingen en belangen. Zijn buitenlandse politiek richtte zich daarom op herstel van de Russische positie als een internationaal erkende grote mogendheid met wereldwijde belangen en verantwoordelijkheden. Dat betekende in eerste instantie nog niet per definitie een anti-westerse koers. Zo betoogde Poetin in zijn speech voor de Doema in 2005 dat Rusland zich ontwikkelde tot een vrije en democratische staat met Europese waarden, maar wel met behoud van de soevereiniteit van de staat. In de praktijk bleek dit laatste echter bepalender te zijn, en Poetin nam steeds meer afstand van de Westerse hervormingsagenda. In concreto betekende dit een steeds meer autoritaire staat en een groeiende inperking van vrijheden voor media, NGO’s en andersdenkenden.
De Russische internationale opstelling werd daarnaast steeds assertiever, met name nadat Poetin in 2012 voor de derde maal was aangetreden als president. De confrontatie spitste zich toe op de in 1991 onafhankelijk geworden landen op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie. In zijn speech tot de Doema in 2005 noemde Poetin de instorting van de Sovjet-Unie de grootste geopolitieke ramp van de 20e eeuw. Deze heeft ertoe geleid dat 25 miljoen Russen op het grondgebied van de onafhankelijk geworden buurlanden van Rusland wonen. Tegelijkertijd vormen deze Russische en Russischtalige minderheden een instrument voor de Russische buitenlandse politiek, aangezien Moskou zichzelf het recht heeft toegekend – bij een door de Doema aangenomen wet – om in andere landen in te grijpen ter bescherming van deze minderheden, zoals is gebeurd in Oekraïne. De directe aanleiding daarvoor was niet het optreden van de NAVO, de traditionele boeman van Moskou, maar dat van de EU, lange tijd door de Russen afgedaan als politiek weinig relevant.
De verhouding van Rusland met de EU was sinds 1997 gebaseerd op een Partnerschap en Samenwerking Overeenkomst. Aan de in 2003 door de EU gelanceerde Europese Nabuurschap Politiek (ENP) wilde Moskou niet deelnemen omdat het niet op dezelfde voet geplaatst wilde worden als de “smaller Eastern European or South Caucasus countries striving for EU-membership.” “Russia is neither a subject or an object of the European Neighbourhood Policy”, zo verklaarde de Russische vertegenwoordiger bij de EU. Bovendien verwachtte Moskou niet veel van het ENP aangezien deze zich zowel richtte op oostelijke als zuidelijke buren van de EU, een groep van grote en kleine landen met een zeer uiteenlopende economische, historische en culturele achtergrond die op een hoop werden gegooid. Een “one size fits all” aanpak, die een zeker Brussels autisme weerspiegelde.
De Russische reactie op het in 2008 door Polen en Zweden gelanceerde initiatief van een versterkt samenwerkingskader met de oosterburen van de EU (Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan) was nog negatiever. Hoewel het Oostelijk Partnerschap niet onmiddellijk concrete hervormingen opleverde die de individuele landen dichter bij het Europese model van een functionerende markteconomie en democratische rechtstaat bracht, betekende de versterkte EU-inzet wel meer concurrentie met wat Rusland voor deze landen in gedachten had. In de EU brak dat laatste besef maar geleidelijk door. Nog in het voorjaar van 2014, ten tijde van de snel oplopende spanning tussen de EU en Rusland, bleek dat het voor een aantal landen – vooral de zuidelijke lidstaten – een nieuwe en weinig welkome gedachte was dat de verhouding met Rusland naast samenwerking werd getekend door geopolitieke concurrentie. Voor een deel hing dat samen met economische belangen. Voor een ander deel omdat de zuidelijke lidstaten zich eerst en vooral zorgen maakten over de conflicten en instabiliteit in de Middellandse Zee-regio.
In dat licht is het in feite opmerkelijk dat de EU in reactie op Ruslands militaire interventie in Oekraïne vrij snel tot een tamelijk krachtige reactie is gekomen, in de vorm van een reeks steeds scherpere economische sancties. Drie mythes zijn het afgelopen jaar ontmaskerd: een EU met 28 lidstaten zou het nooit eens worden over harde maatregelen tegen Rusland: integendeel, dat is met de sancties wel degelijk gebeurd;
- Duitsland zou de bijzondere relatie met Rusland niet willen belasten en op de rem staan bij harde maatregelen: integendeel, Bondskanselier Merkel liep voorop bij de besluitvorming over de sancties;
- sancties zijn niet effectief: integendeel, zij vormen een zware belasting van de Russische economie.
En daar komt nog bij de belangrijke rol die de Europese Commissie speelt in het tegengaan van de opbouw van een Russisch gasimperium binnen de EU. Dit was een krachtiger reactie dan Moskou verwachtte.
Een tweede grote misrekening van Poetin is de geringe steun die onder de etnisch Russische en Russischtalige Oekraïners bestond voor de inval in Oekraïne. Zo zijn in grote steden als Kharkiv en Odessa, waar de bevolking in grote meerderheid Russischtalig is, de pogingen van Moskou mislukt om onrust en opstandjes op gang te brengen als eventuele opstap naar een interventie á la Donetsk en Luhansk. Daarmee is de legitimiteit van het Russische optreden in de termen die Moskou daarvoor zelf gebruikt steeds duidelijker aanvechtbaar.
Al met al heeft Poetin met zijn optreden de Krim gewonnen, maar Oekraïne verloren. Weliswaar is zijn binnenlandse populariteit met de annexatie van de Krim omhoog geschoten, maar in Oekraïne heeft hij de grote meerderheid van de bevolking, inclusief veel etnische Russen en andere Russischtaligen, van zich vervreemd, en een impuls gegeven aan de ontwikkeling van een nationale identiteit van Oekraïne. Tegelijkertijd is de steun onder de Oekraïense bevolking voor een op de Europa/EU gerichte koers toegenomen tot 60%, zoals bleek uit de overwinning van de pro-Europese partijen bij de nationale verkiezingen in oktober vorig jaar.
Bij de keuze tussen Rusland en de EU die Poetin Oekraïne opdringt staat Moskou voor al datgene waar veel Oekraïners, en met name jongeren – ook de etnisch Russische/Russischtalige – vanaf willen: een corrupte staat, economische stagnatie en grootschalige zelfverrijking van een kleine elite. De EU staat – niettegenstaande haar problemen en gebreken – voor democratische verhoudingen, rechtsstaat en een open markteconomie die mogelijkheden biedt tot groei. Deze “soft power” van de EU bleek bij laatste verkiezingen in Oekraïne groter dan de machtspolitiek en de “hard power” van het Kremlin.
Pogingen andere landen te intimideren is een vast onderdeel van Poetins repertoire, maar hoe ver hij daarbij zal willen of durven gaan is moeilijk te voorspellen. De verovering van de Krim en de militaire inmenging in Oost-Oekraïne kwamen onverwacht. En wat te denken van de losse praat van Poetin, en kringen rondom hem, over inzet van kernwapens bij de verovering van de Krim en een aanval op de Oost-Europese NAVO-landen? Tot een werkelijke militaire confrontatie met de NAVO zal Poetin het niet laten komen, lijkt mij. Zijn agenda is verdeeldheid zaaien onder de bondgenoten, en de NAVO te vernederen als een krachteloze organisatie, die geconfronteerd met een mogelijk conflict het laat afweten. Het is daarom goed dat President Obama kort na de annexatie van de Krim bij een bezoek aan Tallinn een zeer duidelijke streep in het zand heeft getrokken: in geval van een Russische aanval op de Baltische staten zullen de overige bondgenoten, inclusief de Amerikaanse strijdkrachten, te hulp komen, ook al betekent dat een militair conflict met Rusland.
Nederland zal tezamen met zijn EU-partners en NAVO-bondgenoten tot een fundamentele heroverweging van zijn relatie met Rusland moeten komen. Politieke overwegingen, het internationale recht, en onze veiligheidsbelangen zullen zwaarder moeten wegen dan de afgelopen 15 jaar, economische belangen minder zwaar. Dat betekent ook dat onze afhankelijkheid van Russische energie zal moeten worden verminderd, bij voorkeur in het kader van een krachtig Europees energiebeleid. In algemene zin moet bij de handel met Rusland als uitgangspunt aangehouden worden dat deze op gebieden die niet door sancties zijn getroffen gewoon plaats kan vinden, behalve daar waar dit tot kwetsbare afhankelijkheden leidt. Handel is immers voor Moskou meer dan dat alleen; het is ook een mogelijk instrument voor machtspolitiek. De sancties die zijn ingesteld naar aanleiding van de Russische rol in Oost-Oekraïne kunnen pas worden opgeheven na volledige uitvoering van het zogenoemde “Minsk-2 akkoord”, zoals binnen de EU overeengekomen. Bij een door Rusland gesteunde verdere escalatie van het conflict – bijvoorbeeld door een (poging tot) verovering van Marioepol – zal het moeten komen tot een verscherping van het sanctie-regime. Voor wat betreft de Krim mag geen sprake zijn van een juridische of de facto erkenning van de annexatie. Dat hoeft echter pragmatische samenwerking op essentiële gebieden van gemeenschappelijk belang niet in de weg te staan, zoals minister Koenders stelt in zijn brief van 13 mei aan de Tweede Kamer.
Oekraïne bevindt zich economisch en financieel in grote moeilijkheden. Ter voorkoming van een ineenstorting van de Oekraïense economie zal aanzienlijke Westerse financiële steun nodig zal zijn, gekoppeld aan een serieus programma van binnenlandse hervormingen. Het recent bereikte akkoord met Oekraïne over een steunpakket voor de komende jaren van 35 miljard euro is bemoedigend, maar slechts een eerste stap. Voortgang op dit vlak is voor de lange termijn van even groot belang als rust aan het militaire front.
In alle scenario’s is het van belang dat de politieke en militaire dialoog en contacten met Rusland worden voortgezet, ter voorkoming van misverstanden in tijden van spanning en (dreigende) crisis. Daarnaast moet bezien worden hoe de “people-to-people”-contacten met de Russische bevolking te vergroten, om misverstanden over de drijfveren en doeleinden van het westen weg te nemen, en inzicht in elkaars opvattingen te doen toenemen. Eventuele Russische bezorgdheid om de behandeling van de etnische Russen in andere landen is op zich niet illegitiem. Onaanvaardbaar is wel om een dergelijke al of niet gemeende bezorgdheid te misbruiken als een instrument van machtspolitiek, zoals een militaire interventie.
Tenslotte: Poetins positie is minder sterk dan zij lijkt. De interventie in Oekraïne is een mislukking. De economische vooruitzichten van Rusland zijn somber vanwege de dramatische daling van de energieprijzen. Dit zal zijn populariteit onder de bevolking, nu nog hoog, aantasten. Dat verklaart ook mede zijn felle reactie op de machtswisseling in Kiev vorig jaar; die mag geen precedent vormen voor een
regime change in Moskou. Bij de scenario’s voor de toekomstige ontwikkelingen in Rusland hoort echter ook het scenario: Rusland zonder Poetin.
Herman Schaper is Eerste Kamerlid voor D66. Daarvoor was hij werkzaam bij het Ministerie voor Buitenlandse zaken, onder andere als ambassadeur bij de NAVO en de VN. Hij bekleedt sinds september 2014 de Kooijmansleerstoel voor vrede, recht en veiligheid aan de Universiteit Leiden/ Campus Den Haag.
Deze bijdrage is onder andere gebaseerd op zijn artikel “Oekraïne, Rusland en het Westen”, verschenen in de
Internationale Spectator van juli j.l.

De wereld verandert in hoog tempo. Grenzen vervagen, geopolitieke spanningen nemen toe en de open samenleving staat onder druk. Een veranderende wereld vraagt om een goed besef van de realiteit en een helder beeld van onze idealen. Dit herfstnummer van de Idee onderzoekt hoe wij de nieuwe uitdagingen van deze eeuw op een realistische manier het hoofd kunnen bieden, zonder onze sociaal-liberale idealen uit het oog te verliezen.
Binnen dit thema wordt onder andere aandacht geschonken aan het bekoelen van de betrekkingen tussen het Westen en Rusland. Eerste Kamerlid voor D66 Herman Schaper stelt dat Europa meer gebruik moet maken van haar ‘soft power’ ten aanzien van Rusland, en Stientje van Veldhoven en Sjoerd Sjoerdsma beargumenteren dat het kabinet de afhankelijkheid van Russisch gas moet verkleinen, als wij trouw willen blijven aan onze idealen. Verder betoogt Koert Debeuf, voormalig gezant voor de Arabische wereld namens de Europese liberale ALDE-fractie, in het interview dat het soevereiniteitsbeginsel vervalt als mensen massaal moeten vluchten of worden vermoord.
Ook de open samenleving staat onder druk. In groeiende euroscepsis herkent
Tom de Bruijn een verlies in het geloof in een vrije en open samenleving, en hernieuwt als antwoord hierop het sociaal-liberale pleidooi voor een sterk Europa. In het verlengde hiervan stelt
Mark Snijder drie argumenten op een rij waarom we, ondanks alle problemen, beter af zijn met minder grenzen of meer open grenzen.
Verder in dit nummer: echte vrijheid is niet mogelijk in een wereld waarin alle conflict is weggepoetst, zo schrijft
Frank Mulder in ‘
Onvrijheid in de hyperrealiteit’, en
Jannes van Loon gaat in op zorgen over het feit dat wijken en steden in Nederland steeds minder gemengd worden, wat kansengelijkheid in de weg staat. Daarnaast discussiëren de Wiardi Beckman Stichting en de Mr. Hans van Mierlo Stichting over de pro-Europese houding van D66. Lees hier
de briefwisseling.
In elke Idee wordt ook een D66-politicus, actief op verschillende politieke niveaus – Europees, nationaal, regionaal en lokaal – over hun sociaal-liberale mens- en wereldbeeld geïnterviewd. De derde politicus in deze reeks:
Jan Paternotte.
Losse nummers van de
Idee zijn te koop via
Magazine.nu. Mocht u
een abonnement op de
Idee overwegen, dan sturen we u graag een proefnummer toe. Stuur een mail naar:
[email protected].
In zijn bijdrage aan de Algemene Beschouwingen van 12 oktober 1976, liet de nieuwe partijleider van D66, Jan Terlouw, zien dat hij de betekenis van het woord ‘beschouwingen’ uitermate serieus nam. De voordracht van Terlouw was niet alleen een beoordeling van het kabinetsbeleid in algemene, brede zin, maar een exposé over de betekenis van politiek, over welvaart en techniek, materialisme, de menselijke maat (of het gebrek daaraan), en dat wat hij post-socialistisch liberalisme noemde. De voordracht is zowel een waardevol tijdsdocument als een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het gedachtegoed van D66.
Door
Daniël Boomsma
Mensen onderling
Net als D66 al eerder deed in het Beleidsplan van 1971, wijdt Terlouw uit over de invloed van de techniek en automatisering op de Nederlandse samenleving. In de jaren zeventig werd dat als een zeer urgent vraagstuk ervaren. Het zijn pessimistische beschouwingen. Terlouw heeft het over “de westerse mens” die “lijdt aan afstomping, aan automatisering, aan vervreemding van zichzelf, van zijn medemensen en van de natuur.” Terwijl de westerse cultuur zich altijd op de mens zélf richtte, ”houdt de moderne mens zich bezig met de vervolmaking van de dingen en met de kennis om deze te vervaardigen.” De late jaren zestig en de jaren zeventig waren de decennia na de oorlog waarin men zich met een unieke welvaartsgroei geconfronteerd zag. In de jaren zestig kwam het al voor dat lonen in een paar maanden tijd met tien procent stegen. Terlouw bekritiseerde – en dat was karakteristiek voor de naoorlogse (of in de oorlog geboren) generatie – het materialisme dat daar volgens hem uit zou voortkomen. ”Nu het aantal mensen dat alle materiële goederen bezit toeneemt, staan ook steeds meer mensen met lege handen, diezelfde mensen. Zij staan te meer met lege handen, omdat datgene wat de westerse cultuur aan niet-materiële waarden bezat voor een groot deel is losgeslagen.”
De materiële voorzieningen hebben iets van de immateriële waarden afgeknaagd, ook wat het dagelijks contact tussen mensen betreft. Massificatie en schaalvergroting zijn de andere kant van de medaille die welvaart en welzijn heet. De menselijke maat raakt in de knel met de voortschrijding van de technologie. ”Wie vroeger om een kopje melk verlegen zat, ging het lenen bij de buurvrouw. De techniek heeft in die situatie verandering (en verbetering) gebracht”, weet Terlouw. ”Wij hebben nu een koelkast. Maar hiermee is ook een brokje menselijk contact verloren gegaan[…] Iemand wiens kind vroeger ziekteverschijnselen vertoonde, liep in zijn ongerustheid naar de buren om raad, of om van zijn telefoon gebruikte maken. Nu heeft hij zelf telefoon en binnen tien minuten staat de ambulance voor de deur Dat is natuurlijk een grote verbetering en ik zou het niet graag missen, maar er is ook iets door weggevallen. Wij hebben verzuimd dat weggevallene opnieuw in te vullen.” Die voorbeelden hebben nu iets heel onbeduidends, maar met de voortschrijding van de tijd is dat niet te vermijden.
Terlouw durft het tragische element in de politiek te benoemen: technocratie en bureaucratie werpen vruchten af, maar we betalen er ook een prijs voor, zoals we voor een alles een prijs betalen. Ze nemen de plaats in van ”contacten tussen mensen onderling en tussen mens en cultuur”. Alles moet beter, efficiënter, goedkoper, merkte Terlouw al op, vér voordat de term economisme in de Nederlandse politiek opdook. Maar Terlouw wist: dat verschijnsel is een cultuurverschijnsel. Het zegt iets over mensen zelf, over hun verlangens en ideeën over wat een goede samenleving is. Met het verlangen naar welvaart en welzijn is een grotere nadruk op efficiëntie, geld, en sociale voorzieningen onvermijdelijk. Het is zaak om dat onvermijdelijke gevolg te kanaliseren en waar mogelijk af te zwakken. Terlouw roept op tot enig verzet, om te eisen dat technocratie en bureaucratie ondergeschikt blijven aan mensen. Misschien dat die kritiek terugblikkend wat overdreven is geweest, té zeer verbonden met de algehele sfeer van het midden van de jaren 70, maar wat die ”brokjes menselijk contact” betreft, lijkt Terlouw het bij het juiste eind te hebben gehad.
Post-socialistisch liberalisme
Van 1973 tot 1977 zat D66 in een kabinet met de PvdA. Voor Terlouw was het reden om in die kabinetsperiode zélf nog te reflecteren op wat de samenwerking met de socialisten voor D66 betekende – een vrijheid die politici zich vandaag minder permitteren. Terlouw benadrukte dat D66 in zee ging met de Partij van de Arbeid omdat deze, in ieder geval in de jaren zeventig, vernieuwingsgezind was. ”Toch is D’66 in wezen veeleer liberaal dan socialistisch,” vervolgt hij, ”in die zin dat de partij zich vooral richt op het individu en diens plaats in de samenleving”. Maar dat wil nog niet zeggen dat D66 zich vereenzelvigt met de VVD. Terlouw wijst erop dat de VVD geen immateriële cultuurkritiek durft te hebben, en de neiging heeft haar vrijheidsbegrip te vernauwen tot het vergaren van materiële welvaart. Op het meest recente congres van de VVD bevestigde fractievoorzitter Halbe Zijlstra dat, door vooruitgang te definiëren als dat ”wat er tegenwoordig allemaal in de winkel ligt”. De VVD is toch altijd meer de partij van de doeners dan de denkers geweest.
Terlouw heeft het daarna nog kort over de verhouding tussen D66 en de PvdA, en dit is het interessantste deel van zijn indrukwekkende beschouwing. De PvdA stelt op te komen voor de zwaksten in deze samenleving. D66 doet dat ook, maar het verschil tussen de twee zit in de waardering wie die zwaksten zijn. D66 probeert van de zwaksten geen uniforme groep te maken, maar heeft ”een individu-gerichte benadering”, die ”zuinig [omspringt] met oplossingen in de collectieve sfeer, want de bureaucratie die daarmee hand in hand gaat versterkt de vervreemding, verkilling en onmondigheid” van mensen. Terlouw erkent de erfenis van de sociaal-democratie, maar hij wijst erop dat nu de welvaart en gelijkheid tussen mensen zo enorm is toegenomen, er een individualisering moet plaatsvinden: dat wil zeggen, de bureaucratie en de collectieve, ‘systeembenadering’ van politieke partijen, die plaatshad na de naoorlogse welvaartshausse, moet gecorrigeerd worden door een politiek te voeren die grootschaligheid beknot en menselijk contact en betrokkenheid vergroot. Een democratie heeft altijd behoefte aan associaties en maatschappelijke verbanden om de macht en de uitbreidingsdrift van de centrale overheid te beperken. Terlouw noemt dat een ”post-socialistisch liberalisme”. Die term, en vooral de analyse erachter, spreekt ook vandaag nog tot de verbeelding.
Lees hier
Jan Terlouw – Algemene en politieke beschouwingen – 12 oktober 1976
Op donderdag 7 juni 1979 werden de eerste directe verkiezingen voor het Europees Parlement gehouden. De Telegraaf wijdde er een hele pagina aan: “Kom op voor Europa”, luidde de optimistische, wervende tekst. D66 haalde twee zetels met een programma dat de nadruk legde op drie zaken: democratisering, meer economische samenwerking, en een leidende rol voor het oude continent in de wereld.
Door
Daniël Boomsma
Het was een kritisch programma, zoals we dat, wat Europa betreft, al een tijd gewend zijn. Voor D66 was de Gemeenschap teveel gericht op schaalvergroting en het bedienen van het bedrijfsleven. De ongelijkheid tussen lidstaten zou een veel prominenter rol moeten spelen. ”Zeker in een uitgebreide Gemeenschap zal [de ongelijkheid tussen lidstaten] alleen maar toenemen,” stelde men. Met het oog op de situatie waarin de Unie sinds 2008 verkeert, heeft die opmerking nog evenveel zeggingskracht.
Aandacht
D66 stelde zich ook op het standpunt dat economisch liberalisme, of het bevorderen van een interne markt, niet het middel is om een continent bijéén te brengen. Sterker nog, het heeft er mede toe geleid dat ”de burgers hun aandacht voor de Europese eenwording, verloren hebben en, mede daardoor, dat het de Gemeenschap tot nog toe slechts met uiterste moeite – of geheel niet – lukt om tot een gemeenschappelijk ekonomischen buitenlands beleid te komen.” Het integratieproces kan niet zonder politieke dimensie; naakte economie is niet genoeg.
Het gebrek aan democratische controle wordt in het programma een groot gebrek genoemd. Het kiezen van het Europees Parlement is een goede eerste stap, maar verre van voldoende. Ook in dit programma blijkt dat een democratisch Europa voor D66 vooral een kwestie is van instituties hervormen. Maar Hans van Mierlo had gelijk toen hij in een interview in 1990 zei dat mensen het gevoel moeten hebben dat die hele constructie die de Unie heet ook van hun is, dat de Commissie niet alleen op papier gelegitimeerd is om te handelen zoals ze doet, maar ook zo wordt gezien door de bevolkingen in de lidstaten. ”Die gevoelens”, zei Van Mierlo, ”moeten opgewekt worden. Het gaat om het legitimatieprobleem van de democratie.” En de ”randvoorwaarde” daarbij is dat het ”proces van verantwoordelijkheden op het juiste moment op een bepaalde plaats zichtbaar wordt. Anders verdampt het, houd je alleen nog een karkas over”.
Opvallend, en enigszins confronterend, zijn de volgende éénduidige zinnen over identiteit en cultuur: “D’66 hecht zeer aan de handhaving van de Nederlandse kulturele identiteit. Juist in een sterkere Europese Gemeenschap is de behoefte aan nationale kulturele identiteit sterker zoals wij dat nu al zien met betrekking tot de behoefte aan nieuwe regionale identiteit (Schotland, Basken, Bretons, etc!) Hiermee hangt samen dat D’66 pleit voor een decentralisatie naar het regionaal niveau, naast een centralisatie op Europees niveau.” Voor D66 kon de Gemeenschap nooit aanspraak maken op een ‘thuisgevoel’, op een gevoel van binding. De nationale staten en hun verschillende culturen zouden daar onmisbaar voor blijven, als steunpilaren voor een project dat niet voorziet in het immateriële.
Gerechtvaardigd
De Unie wordt door D66 altijd op twee manieren gerechtvaardigd, en in het Europees programma van ’79 is dat al geformuleerd: Enerzijds is er een verstrengeling tussen lidstaten die tot een ”feitelijke lotsverbondenheid” heeft geleid. Het afscheid van de koloniën, de groei van buitenlandse politieke machten, het langzame loslaten van het continent door de Verenigde Staten, en daarmee de onderlinge afhankelijkheid van eens op zichzelf staande naties, heeft in één eeuw het gezicht van Europa onomkeerbaar veranderd.”
Anderzijds, zo staat er in het programma, ”wordt steeds duidelijker dat nationale soevereine staten, zoals Nederland, in vele opzichten een te beperkt kader zijn geworden om de problemen van de huidige tijd op te lossen.” De nationale staat kan in een geglobaliseerde wereld niet langer de beloftes waarmaken, die ze in de negentiende en vroeg twintigste eeuw had. De politieke macht en economische structuur is in veel opzichten zodanig verspreid – wereldwijd – dat de nationale staat niet langer de sturende en toekomstgerichte pretenties van de vorige twee eeuwen kan handhaven. De oever van de natiestaat is als het ware ‘overstroomd’. De grenzen zijn er nog, en mensen identificeren zich ook met hun land; dat zal niet snel veranderen. Maar het politieke gewicht van de nationale staat, die is veranderd.
D66 is consistent gebleven wat haar verhaal over Europa en de Unie betreft. Het programma van ’79 is wel bijzonder kritisch, en wie een blik op het Europa van vandaag werpt, kan niet anders dan toegeven dat die kritiek hout snijdt. Maar er spreekt steeds, onmiskenbaar, en ondanks al haar gebreken, een groot hart voor Europa uit. Dat maakt het – al blijft het ‘slechts’ een verkiezingsprogramma – een inspirerende tekst.
Lees hier het
Europees verkiezingsprogramma 1979.
Bij wijze van uitzondering (never talk strategy!) begin ik met een ervaring uit onze verkiezingscampagne voor de gemeenteraad. Als start organiseerden we bijeenkomsten in het land om afdelingsbesturen, lokale lijstrekkers en hun campagneteams bij te praten over onze centrale campagneboodschap: “meer banen, minder lasten en beter onderwijs!”
Door
Kees Verhoeven
In elke zaal waar ik dit uitlegde, staken mensen hun vinger op en zeiden: “Leuk hoor, maar je vergeet de
decentralisaties helemaal!” En dan was er instemmend geroezemoes want dat was het dossier dat alle gemeenten voor grote uitdagingen ging stellen.
Natuurlijk hebben we de campagneboodschap niet veranderd in: “meer banen, minder lasten, beter onderwijs en zorgvuldige decentralisatie”. Maar ook voorbij het niveau van oneliners en slogans is decentralisatie een technisch thema dat niet direct een gevoel oproept. Toch gaat het wel ergens over. Gemeenten krijgen zware taken die eerst door de Rijksoverheid werden uitgevoerd. Zo zijn ze voortaan verantwoordelijk voor goede zorg voor langdurig zieken of mensen met een beperking. En voor het aan het werk helpen van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. En dat met minder geld.
Ondermijning
Nu nog is het vooral een issue onder bestuurders. Mensen maken zich namelijk niet druk over de wijze waarop de overheid dingen organiseert. Ze willen goede zorg maar wie dat precies regelt interesseert ze geen biet. Tot het misgaat natuurlijk. Gemeenten zien zichzelf dus voor de ondankbare taak gesteld het vanzelfsprekende goed te regelen. Als het lukt, hoor je niemand. Als het mislukt, krijgen wethouders de wind van voren. Critici zeggen dat
operatie decentralisatie de centrale verzorgingsstaat ondermijnt en wijzen op de fors dalende zorginkoop voor 2015 door gemeenten en verdwijnende thuiszorgbanen. Voorstanders denken dat gemeenten het beter kunnen organiseren (in combinatie met andere taken) en dat het de organisatie van zorg en werk dichterbij brengt. Mensen kunnen voortaan naar hun gemeentehuis in plaats van een anonieme Haagse toren met een antwoordapparaat!
Ik hoor tot het kamp der optimisten. Zeker sinds 19 maart is mijn vertrouwen in gemeenten groot. Wel plaats ik twee kanttekeningen. Allereerst het geografische dilemma. In 2004 is de ruimtelijke ordening gedecentraliseerd. Met als gevolg dat elke gemeente zijn eigen winkelcentrum of kantorenpark ging bouwen. Verblind door projectdrang, dus zonder te kijken naar de reële behoefte en zonder af te stemmen met buurgemeenten.
In de hand houden
Provincies konden dit niet in de hand houden en tien jaar later is het resultaat voortwoekerende leegstand. Terugkijkend was het schaalniveau niet goed gekozen en ben ik voorstander van meer centrale controle door de rijksoverheid.
Ten tweede de democratische dimensie. Burgemeesters van verschillende politieke kleuren wezen hier afgelopen weken al op. Pieter Broertjes (Hilversum, PvdA) deed in de
Ben Pauwlezing de oproep om de centrale verkiezingsdatum te vervangen door de mogelijkheid van tussentijdse raadsverkiezingen bij lokale bestuurscrises. Decentrale gemeenteraadsverkiezingen dus. En Jozias van Aartsen (Den Haag, VVD) wil dat gemeenten hun eigen belastingen kunnen innen in plaats van afhankelijkheid van de bijdrage uit het centrale gemeentefonds van de Rijksbegroting.
In tegenstelling tot de decentralisaties zelf zijn hun betogen wel in een pakkende slogan te vangen: “Meer lokale taken? Versterk de lokale democratie!” Echt iets voor D66 om hier werk van te maken!
Kees Verhoeven is Tweede Kamerlid en was campagneleider van D66.
Deze column is verscheen in
Idee nr. 5 2014: Lokaal aan de macht.

De Raad van Advies is ingesteld ter versterking van het kwaliteitsniveau van de werkzaamheden en van het interne en externe profiel van de Mr. Hans van Mierlo Stichting. De Raad fungeert als klankbord, denktank en netwerk van contacten, dit alles om te kunnen bijdragen aan de verdieping van het sociaal-liberale gedachtegoed.
In de politiek van vandaag de dag is weinig ruimte voor meer dan een pakkende oneliner. Achter het snelle idee gaat (hopelijk) echter een hele gedachtewereld schuil. Uitgangspunten, waarden, en wensen over de wereld die de politicus voor zich ziet. Sjoerdje van Heerden spreekt namens Idee vier D66-politici, actief op verschillende politieke niveaus – Europees, nationaal, regionaal en lokaal – over hun sociaal-liberale mens- en wereldbeeld. De tweede politicus in deze reeks: Europarlementariër Marietje Schaake.
Door
Sjoerdje van Heerden
“Internationale stabiliteit door vrijheid en gelijkheid”
Hoewel Marietje Schaake (1978) werkzaam is in Brussel, spreken we af bij het debatcentrum
De Balie in Amsterdam. Dat betekent niet dat ze het rustig heeft. Integendeel. Sinds 2009 neemt Marietje namens D66 zitting in het Europees Parlement, waar ze voor de
Alliance of Liberals and Democrats for Europe (ALDE) coördinator is van de commissie voor Internationale Handel. Tevens is ze ALDE-woordvoerder voor het
Trans-Atlantisch Handels- en Investeringsverdrag (TTIP) en neemt ze zitting in de commissie voor Buitenlandse Zaken en de subcommissie Mensenrechten. Verder werkt Marietje ook nog aan de voltooiing van een digitale interne markt en de hervorming van auteursrechten in Europa.
De vraag die iedere geïnterviewde voor de kiezen krijgt, is of hij/zij zichzelf herkent in het stereotype beeld van de D66’er. Dat wil zeggen: een relatief hoogopgeleide, hedonistische, post-moderne, kosmopolitische stedeling, die goed tegen leven in onzekerheid is opgewassen.
‘Ik vrees dat ik grotendeels aan dat beeld voldoe. Maar, ik hoop dat dat geen grote beperking vormt om problemen voor allerlei verschillende mensen op te lossen’.
Hoe bedoel je een beperking?
‘Er is altijd een risico dat mensen makkelijker contact maken met mensen die erg op ze lijken, en dat ze zich moeilijker herkennen in mensen die ze niet iedere dag tegenkomen. Als ik op D66-bijeenkomsten ben, dan valt het mij bijvoorbeeld op dat de meerderheid man is. Daarnaast hebben we wel veel jongeren binnen de partij en dat is echt fantastisch. Maar goed, het zou nog wel wat diverser mogen. Ik denk dat dat ook een open ambitie van D66 is. Het zou goed zijn als steeds meer mensen zich om allerlei redenen in ons herkennen. Ik ben er namelijk van overtuigd dat onze visie voor meer mensen relevant is. Ik vind het een heel mooi streven dat je zegt, we willen dat iedereen een goede opleiding kan krijgen en dat iedereen kansen heeft, maar dat streven moet je niet beperken tot je leden, of in wie je ziet als potentiele D66-er.’
Hoe zorg je ervoor dat de minder zelfredzame burger aansluiting vindt bij al die complexe wetgeving in Bussel? Er wordt weleens opgemerkt dat Brussel tot een eliteproject is verworden.
‘Als je hier nu een rondje maakt [debatcentrum De Balie,
red.] en mensen vraagt wat er bij de Gemeenteraad in Amsterdam op de agenda staat, dan denk ik dat heel weinig mensen daar een helder beeld bij hebben. Voor de Tweede Kamer geldt hetzelfde. Hoeveel namen van Tweede Kamerleden kunnen mensen opnoemen? In die zin is Europa volgens mij niet zo uitzonderlijk. Maar ik trek me dit als politicus natuurlijk wel aan en het is zeker iets waar we oog voor moeten hebben. Een deel van het probleem is dat er in de discussie over wat er op Europees niveau gebeurt, vaak wordt gesproken over ‘Brussel’ in abstracte termen. Maar in werkelijkheid bestaat Brussel uit een heleboel verschillende politieke componenten die elkaar in balans houden.
Daarnaast merk ik dat als het gaat over concrete vraagstukken zoals, netneutraliteit, mensenrechten, milieu, migratie of defensievraagstukken, dat Europa wel leeft. Mensen slaan vaak aan op bepaalde thema’s die hen raken. Ik denk dat wij als Europese politici de taak hebben om zaken concreet te maken en om op het juiste moment de mensen te bereiken om wie het gaat. Met meer transparantie hebben mensen in ieder geval de mogelijkheid tot inzicht en inspraak. Er is nog een wereld te winnen.’
Loopt de Europese Unie (en daarmee D66) niet het risico wat schoolmeesterig over te komen? Veel kiezers hebben hun bedenkingen over Europa. Hoe zorg je ervoor dat je niet belerend wordt?
‘Voor een aantal grote problemen in de wereld moeten we op Europees niveau samenwerken. Maar er zijn inderdaad ook mensen die denken dat het een oplossing is om de nationale grenzen weer op te trekken en de gulden in te voeren. Maar dan zou je die mensen evengoed belerend kunnen noemen. Zij zeggen ook: wij hebben de beste oplossingen. Ik hoop dat we mensen kunnen overtuigen zonder belerend te klinken en dat we altijd het gesprek opzoeken met mensen die een andere visie hebben.’
Over politieke visies gesproken, wat versta jij onder het sociaal-liberalisme?
‘Om te beginnen streef ik in klassiek-liberale zin een kleine overheid na, zodat er zoveel mogelijk ruimte bestaat voor mensen om eigen keuzes te maken. Als het met mensen individueel goed gaat, bouwen die samen aan een stevige, open samenleving. De overheid heeft bepaalde verantwoordelijkheden, waar de markt niet automatisch voor zorgt. Kernverantwoordelijkheden zijn bijvoorbeeld veiligheid en fundamentele vrijheden. Daarnaast kiest D66 veel meer dan andere partijen voor investeren in innovatie, duurzaamheid en onderwijs, omdat die zaken door de markt niet voldoende tot hun recht komen. Als je verzuimt dit aan te pakken, dan zullen volgende generaties daarvan de dupe zijn. En zij hebben daar geen keuze in gehad. Wanneer je gelooft in maximale keuzevrijheid dan kan je geen roofbouw op het milieu of de volgende generatie plegen.’
Als je naar het TTIP-verdrag kijkt, dan lijken tegenstanders met name gekant tegen het klassiek-liberale idee van een vrije markt. Hoe zou je dit verdrag kunnen verdedigen vanuit een sociaal-liberaal perspectief?
‘Met zo’n verdrag, waar we momenteel nog aan werken, proberen we de onnodige barrières die er nog bestaan tussen de twee grootste open economieën en open democratische gebieden ter wereld, weg te nemen. Als gevolg hiervan kan je je schaal en massa inzetten om onze kwaliteit van leven te bestendigen. Het geeft ons samen een stevigere positie als het gaat om het realiseren van op regels gebaseerde handel. Iets waar bijvoorbeeld India en China, of andere opkomende economieën vaak fundamenteel anders over denken. Als je wilt weten hoe het er zonder regels aan toegaat met mens en milieu, dan hoef je alleen maar naar Afrika te kijken.
Een land als China produceert daar tegen elke prijs. Dus het is van belang dat we nu beslissingen nemen die ervoor zorgen dat we bepaalde standaarden hoog kunnen houden. Een ander weinig genoemd voorbeeld, is het protectionisme in de Verenigde Staten. Markttoegang voor Europese bedrijven is daar heel beperkt. Dat wil zeggen, Europese bedrijven mogen in de Verenigde Staten niet meedingen naar aanbestedingen, terwijl Amerikaanse bedrijven dat hier wel mogen doen. Dat is oneerlijk. Wat wij willen afspreken in het verdrag is dat die protectionistische maatregelen worden versoepeld. Daarmee geef je meer ruimte aan de markt, maar wel op basis van principes als gelijkheid en eerlijke concurrentie.’
Bestaat er dan geen spanning tussen het garanderen van eerlijke concurrentie enerzijds en het beschermen van mensenrechten anderzijds? Met andere woorden, is regulering van de handel soms niet noodzakelijk om andere fundamentele vrijheden te waarborgen?
‘Handel heeft absoluut regels nodig en kan juist een manier zijn om met andere landen afspraken te maken over mensenrechten. Ik ben nu bijvoorbeeld bezig met regelgeving met betrekking tot handel in conflictmineralen. Dat zijn grondstoffen die door gewelddadige troepen in conflictgebieden op de internationale markt worden gebracht. In al onze apparaten zitten mineralen waarvan we willen uitsluiten dat het conflictmineralen zijn. Veel mensen in het bedrijfsleven zijn bang dat dit een wirwar aan regels oplevert. Maar als we in Europa slimme regels maken, hoeft het geen onnodige bureaucratische rompslomp op te leveren. Bovendien mogen mensenrechten wel iets kosten.
Overigens ben ik wel van mening dat de kwalificatie ‘barrière’ vaak een politieke keuze is. Wat de een ziet als onnodig obstakel, ziet de ander als een noodzakelijke garantie. Ik ben nu bijvoorbeeld ook veel bezig met regelgeving die netneutraliteit in Europa moet garanderen. Het principe van netneutraliteit houdt in dat internetaanbieders alle data gelijk en zonder discriminatie doorgeven aan consumenten. Ik vind dat de overheid dit principe moet vastleggen. Tegenstanders van netneutraliteit bestempelen dat als een onnodige barrière, maar ik vind het juist een essentieel kader waarbinnen optimale vrijheid en eerlijke concurrentie kan bestaan. Het liefst zou ik dus zoveel mogelijk ruimte hebben, maar wel binnen een kader dat is gebaseerd op principes. Dat principe zou kunnen zijn: eerlijke concurrentie, bescherming van mensenrechten, of nationale veiligheid. Dus je kunt niet zozeer zeggen meer of minder barrières, want dat hangt van je politieke blik en het onderwerp af.’
Bestaan er absolute barrières, ongeacht je politieke bril?
‘Jawel, een verbod op een marteling en de universaliteit van mensenrechten. Momenteel ben ik bezig met het maken van beleid dat moet voorkomen dat er gehandeld wordt in materialen waarmee je de doodstraf uit kunt voeren of waarmee je marteling teweeg kunt brengen. Er zijn bijvoorbeeld middelen op de markt die je kunt gebruiken voor anesthesie, maar die je ook kunt gebruiken om iemand te laten doodgaan. Wij willen de handel in deze middelen reguleren door de toegang ertoe te beperken. Simpel gezegd, een ziekenhuis in de Verenigde Staten mag deze middelen wel kopen, maar een gevangenis niet.
Je kunt deze maatregelen als gedoe beschouwen, maar als je stelt dat Europees beleid er is om wereldwijd de doodstraf af te schaffen, dan vind je dat alle barrières verbleken in vergelijking met dat doel. Alleen dat zal toch niet iedereen met je eens zijn. Er zijn ook mensen die zeggen; jongens laten we ons niet met de rest van de wereld bemoeien, laten we het dicht bij huis houden.
First things first. Hier is het momenteel ook al crisis. Het gaat er dus uiteindelijk meer om of je een barrière proportioneel ziet ten aanzien van het ideaal dat je nastreeft, of het principe dat je wilt waarborgen.’
Als ik het zo hoor, pas je het principe ‘vrijheid in verbondenheid’ expliciet toe tot over de landsgrenzen. Klopt dat?
‘Ja, voor mij zijn een aantal principes universeel en is de wereld steeds meer met elkaar verbonden. Daarom moeten we ook steeds meer kijken naar de impact van ons handelen elders. Ook omdat die impact uiteindelijk ons weer raakt. Het wordt steeds duidelijker zichtbaar dat de grens tussen binnenlands en buitenlands beleid aan het vervagen is. De strijd tegen ISIS of Jihadisten is evengoed aanwezig in het Midden Oosten, als in Amsterdam. Maar ook steeds meer mensen vragen zich af of de kleding die zij dragen, gemaakt is door mensen die een fatsoenlijk leven leiden, of door mensen die worden uitgebuit. We weten simpelweg steeds meer over de omstandigheden op andere plekken ter wereld. Men wordt zich er steeds sterker van bewust dat hun keuze kan worden ingezet om het leven van mensen elders te verbeteren. Als je gelooft dat die wereldwijde ketens een wereldwijde verantwoordelijkheid moeten dragen, dan moet je actie willen nemen. Dat gaat niet vanzelf.’
Ligt die verantwoordelijkheid ook bij de Europese Unie?
‘Ja, ik zie het ook als een verantwoordelijkheid van Europa om de universaliteit van mensenrechten te waarborgen. Wij moeten kijken hoe we de kansen voor jonge mensen in Noord Afrika, het Midden Oosten, Rusland of de Oekraïne, kunnen vergroten. Ik denk dat dat niet alleen een verantwoordelijkheid is die we hebben, maar ook dat het in ons belang is om dat te doen. Deze mensen zijn ook heel belangrijk voor onze toekomst. Dus het hele verhaal van Zijlstra over ‘samenwerken met dictators’ en tegen ‘het opgeheven vingertje’, vind ik de wereld op zijn kop en niet liberaal. [In maart 2015 verscheen in Liberaal Reveil een pleidooi van VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra, waarin hij opriep tot een meer realistisch buitenlands beleid, dat uitgaat van het eigenbelang en gericht is op de stabiliteit van onze eigen regio. Zijlstra stelt dat we moeten kijken naar wat haalbaar is, en niet naar wat wenselijk is.
Red.] Iedereen wil stabiliteit, maar als je vraagt of je dat krijgt door te onderdrukken, of door mensen meer vrijheden te geven en democratie te verankeren, dan weet ik het antwoord wel.’
Hiermee besluiten we ons gesprek. Marietje biedt aan om te wachten op de rekening, zodat ik mijn trein naar Brussel kan halen. Later die avond loop ik langs het Europees Parlement en denk ik eraan hoe Marietje daar spoedig weer plaats zal nemen om haar idealen in praktijk te brengen.
Sjoerdje van Heerden is politicoloog en publicist. Ze is gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam en gespecialiseerd in immigratie- en integratievraagstukken, politieke communicatie, partijcompetitie en radicaal rechts populistische partijen. Daarnaast heeft zij onderzoek gedaan op het gebied grootstedelijk beleid en huisvestingsgedrag.
Dit interview verscheen in
Idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie.Wilt u de Mr. Hans van Mierlo Stichting voor langere tijd financieel ondersteunen? Dan is een schenkingsovereenkomst wat voor u. Door de donatie vast te leggen, wordt deze beschouwd als periodieke gift en is daarom volledig fiscaal aftrekbaar. Deze overeenkomst houdt in dat u elk jaar, gedurende een periode van minimaal vijf jaar, een vast bedrag doneert aan de Van Mierlo Stichting. Hierdoor kunt u meer schenken aan ons zonder dat dit u netto meer kost. Met dit formulier stelt u direct een periodieke schenkingsovereenkomst op.
Voordeel voor u en de Van Mierlo Stichting
Met een periodieke schenkingsovereenkomst kunt u meer schenken zonder dat het u meer kost. Afhankelijk van uw persoonlijke situatie kunt u tot wel 52% meer geven aan de Van Mierlo Stichting, terwijl u uiteindelijk netto evenveel betaalt als nu. Een echte win-win situatie voor zowel ons als uzelf. Alvast hartelijk dank namens de Stichting! Let op! De uiteindelijke fiscale aftrek is afhankelijk van uw persoonlijke situatie. Bereken hier hoeveel u extra kunt schenken aan de Van Mierlo Stichting door middel van een schenkingsovereenkomst:
https://www.schenkservice.nl/bereken-uw-voordeel.
Stappenplan
Hieronder kunt u lezen welke stappen u moet nemen om de periodieke schenkingsovereenkomst in orde te maken.
- Vul – eventueel samen met uw partner – uw onderdelen in op overeenkomst.
- Print en Onderteken het formulier en stuur dit samen met kopie van uw legitimatiebewijs – en eventueel dat van uw partner – op naar:
Mr. Hans van Mierlo Stichting
Lange Houtstraat 11
2511CV Den Haag
- De Van Mierlo Stichting vult vervolgens de benodigde gegevens in zoals een uniek transactienummer en de ondertekening namens de Stichting.
- De Van Mierlo Stichting maakt een digitale kopie.
- U ontvangt de volledig ingevulde overeenkomst op uw huisadres. Bewaar deze goed! Deze kunt u gebruiken als bewijsstuk bij uw aangifte Inkomstenbelasting.
- U kunt vervolgens, mits u het jaarbedrag heeft voldaan, dit aftrekken tijdens uw belastingaangifte.
Klik hier voor
veelgestelde vragen, of neem direct contact op met Marijn Makker, medewerker fondsen- en ledenwerving via 070 3566066 of
[email protected].
Steun de Mr. Hans van Mierlo Stichting
De Mr. Hans van Mierlo Stichting helpt het sociaal-liberale gedachtegoed verbreden en verdiepen. Zo brengen we publicaties over uiteenlopende thema’s uit, bezien vanuit een sociaal-liberale visie. Daarnaast bieden we opleidingen en training. Ook organiseren we activiteiten om debat en discussie (binnen én buiten D66) te stimuleren. Om ons hiervoor te blijven inzetten, kunnen we uw financiële steun goed gebruiken. Uw steun is voor de Van Mierlo Stichting ontzettend waardevol!