
Sjoerdje van Heerden is politicoloog en publicist. Ze is gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam en gespecialiseerd in immigratie- en integratievraagstukken, politieke communicatie, partijcompetitie en radicaal rechts populistische partijen.
“Democracy Man”, zo omschreef een essay in Foreign Affairs de vorig jaar overleden Amerikaanse politiek theoreticus Robert A. Dahl. Een terechte typering, want Dahl wijdde zijn carrière aan de moderne democratie. Een carrière die begon met wat nog steeds zijn meest invloedrijke boek is, Who Governs?: Democracy and Power in an American City (1961), een studie naar machtsverhoudingen in New Haven. Vervolgens werden Pluralist democracy in the United States (1967) en Polyarchy (1971) uitgebracht, waarin Dahl betoogt dat het Amerikaanse politieke systeem opener en inclusiever is dan toen vaak werd beweerd. En dan zijn er nog: Dilemmas of pluralist democracy (1982), het doorwrochte Democracy and its critics (1989), On Democracy (1998), How Democatic is the American Constitution? (2002), en On Political equality (2006). Wie naoorlogse theorieën over democratie wil bestuderen, kan niet om Dahl heen. Dat bewijst ook meteen zijn grote relevantie voor sociaal liberalen. Want sociaal-liberalisme, geplaatst in historisch perspectief, vindt z’n oorsprong – maar niet z’n definitie – in moderne, naoorlogse ideeën over mensenrechten (zie ook de D66-richtingwijzer Denk en handel internationaal), egalitarisme én democratie (zie de richtingwijzer Koester de grondrechten en de gedeelde waarden). En Dahl heeft een grote bijdrage geleverd aan de vorming van die ideeën.Dit artikel is verschenen in de idee nr. 3 2015.
Door Daniël Boomsma
Het werk van Robert Alan Dahl, geboren in 1915 en voor het grootste deel van zijn leven hoogleraar aan Yale University, is niet alleen relevant, maar ook hoogst actueel. Eén van de meest in het oog springende ontwikkelingen van de afgelopen decennia is de verspreiding van de moderne democratie. In 1974 waren er wereldwijd 34 democratieën. Nu zijn het er, in ieder geval in naam, ongeveer 120. Dit is iets heel bijzonders. Waar de opmars van de democratie in de 19de eeuw onstuitbaar leek, bewees de eerste helft van de 20ste eeuw dat verdere democratisering in z’n geheel geen vanzelfsprekendheid was. In 1917 kon de Amerikaanse president Woodrow Wilson nog de ambitie uitspreken dat de wereld “must be made safe for democracy’”; krap twintig jaar later stond Europa aan de vooravond van een wereldoorlog. Maar de democratie overleefde. Vorig jaar schreef Francis Fukuyama in zijn artikel “Aan het ‘eind van de geschiedenis’ staat nog steeds de democratie” dat de liberale democratie twintig jaar na de val van de muur geen wezenlijke concurrenten heeft. Zijn stuk was over het algemeen hoopvol en optimistisch. Maar hij voegde er wel de volgende woorden aan toe: “Het probleem met de wereld van vandaag is niet dat autoritaire krachten zich roeren [in China en Rusland], maar dat veel bestaande democratieën het óók niet goed doen […]. Niemand die leeft in een gevestigde democratie zou zelfvoldaan moeten zijn over haar voortbestaan”. In een tijd van democratische recessie zijn gedachten over hoe democratieën presteren en hoe ze zouden moeten functioneren noodzakelijk. Dit geeft Dahl’s werk over democratie extra urgentie. Criteria De belangrijkste vragen die Dahl zich stelde waren: wat maakt een democratie? Wat zijn de noodzakelijke criteria voor haar stabiliteit? In Democracy and its critics noemt Dahl vijf criteria: “effective participation”, of de effectieve deelname van burgers aan het democratisch debat en democratische procedures. “Voting equality at the decisive stage”, of gelijkheid van stemmen in schaalverdemocratische procedures. “Enlightenend understanding”, of het uitgangspunt dat burgers dienen te worden beschouwd als rationele kiezers, die hun keuze op basis van argumenten en ‘Verlicht verstand’ bepalen. “Control of the agenda”, de gedachte dat mensen invloed moeten hebben op en moeten kunnen bijdragen aan de vorming van politieke agenda’s, via de partijpolitiek of daarbuiten. “Inclusiveness”, of de toegankelijkheid van het democratisch proces voor iedereen. Vooral “effective participation” en “enlightened understanding” zijn interessant. In wezen zijn dit de meest cruciale steunpilaren van een democratie: de bereidheid van burgers om zich te informeren en zich (effectief ) voor een democratie in te zetten. De democratie heeft dus ook altijd een pedagogisch element in zich, omdat het van mensen verwacht dat ze zich bekwamen in het vormen van meningen en zo een bijdrage leveren aan het democratisch debat. Of zoals John Stuart Mill in On Liberty schrijft: een democratie veronderstelt “an intellectually active people”. Dat onderscheid een democratie ook van een technocratie, want bij de laatste is niet de rationeel denkende burger leidend, maar de ‘experts’ die weten ‘hoe het werkt’. Of in andere woorden: in een democratie regeren het ‘wat’ en ‘waarom’ – ons denken over politieke vraagstukken, de kwaliteit van die gedachtes, en de (morele) overwegingen om die vraagstukken überhaupt als vraagstukken te beschouwen. In een technocratie regeert slechts het ‘hoe’ en heerst het gevoel dat fundamentele politieke en morele vragen geen debat behoeven. Voor Dahl is het egalitarisme hierbij het absolute vertrekpunt: de acceptatie van een fundamentele gelijkwaardigheid van mensen. Hij schrijft in Democracy and its critics, dat “alle leden voldoende in staat moeten worden geacht […] om collectief beslissingen te nemen […] in hun eigen belang”. In principe is er geen onderscheidend kenmerk tussen de leden van de democratie, anders dan dat de ene burger wél een publiek ambt bezet en de ander niet. Dahl spreekt van een ‘’strong principle of equality”; het idee dat iedereen in de ‘democratische gemeenschap’ geschikt is om mee te regeren (doch niet in gelijke mate). Ook sociaal-liberalen gaan uit van gelijkwaardigheid. Sociaal-liberalen zijn daarom ook noodzakelijkerwijs democraten, want alleen in een democratie krijgt het principe van gelijkwaardigheid op een effectieve manier vorm. Schaalvergroting Dahl ontwikkelde in Democracy and its Critics het concept van de polyarchie, of ‘regering (kratos) van velen (poly)’. Anders dan Rawls, die zich vaak tot abstracte theorie beperkt, kiest Dahl vaak voor de historische illustratie of het lokale voorbeeld – New Haven bijvoorbeeld, in zijn eerste boek. Dahl begint met een historische schets van de opkomst van de moderne democratie. Deze ontwikkelde zich met de opkomst van de nationale staat, die zich onderscheidde door haar schaalgrootte. Dat klinkt voor de hand liggend, maar die schaalvergroting, van honderdduizenden tot miljoenen inwoners, had en heeft flinke gevolgen voor de inrichting van de instituties in een samenleving. Dahl bespreekt een aantal cruciale gevolgen. Het nastreven van een directe democratie is allereerst door de schaalvergroting niet meer haalbaar, waardoor alleen een representatieve democratie mogelijk is. Dit betekent dat er geen limiet zit op het aantal inwoners van de democratie, maar tegelijkertijd zijn er minder mogelijkheden voor alle burgers om in de politiek te participeren. Bijkomend gevolg is de vergroting van verscheidenheid en heterogeniteit (in bijvoorbeeld cultuur en religie) van de bevolking. Daarmee neemt ook de onvermijdelijkheid van conflict toe. Vervolgens komt Dahl uit bij wat hij polyarchie noemt, ofwel de door de schaalvergroting afgedwongen spreiding van macht over meerdere democratische instituties. Een democratie wordt gekenmerkt door een wirwar aan verschillende machten, allemaal in gelijke mate noodzakelijk. Twee laatste gevolgen van de schaalvergroting die de nationale staat teweegbracht, zijn vooral interessant voor sociaal-liberalen. Schaalvergroting helpt individuele rechten van burgers te vergroten ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de staat. In de Griekse stadsstaat was dat compleet anders. Denk ook aan het concept ‘individu’, dat pas begin 19de eeuw opkwam, en waar de Grieken geen aparte term voor hadden. De tegenstelling individu-gemeenschap was überhaupt non-existent. De schaalgrootte van de nationale staat maakt het echter noodzakelijk om die rechten in het leven te roepen, ter bescherming van mensen die niet langer in kleine (op zichzelf beschermende) gemeenschappen leven, zoals dat nog veel vaker het geval was vóór de opkomst van de nationale staat. Dit bekende liberale uitgangspunt kan de (sociaal)-liberaal nooit uit het oog verliezen, ook in het geval van een minder strikte tegenstelling tussen gemeenschap en individu. Het laatste gevolg – direct voortvloeiend uit de polyarchie – is het ontstaan van wat Dahl pluralisme noemt: de aanwezigheid van organisaties of losjes georganiseerde sociale groepen, die onafhankelijk van de staat en onafhankelijk van elkaar bestaan. Dahl toont zich hier een leerling van Tocqueville, de 19de eeuwse “Democracy Man”. Tocqueville benadrukt in het tweede Over de Democratie in Amerika het belang van associaties. Dit plegen we in Nederland soms het maatschappelijk middenveld te noemen, als tegenwicht tegen staatsmacht en centralisering. Hij schrijft: “Het zijn de associaties die bij democratische volken de plaats moeten overnemen van de machtige particulieren die door de standsgelijkheid zijn verdwenen. […] Te midden van de wetten die de menselijke samenlevingen beheersen, is er een die preciezer en duidelijker lijkt dan alle andere. Om de mensen te beschaven of beschaafd te houden, moet de kunst van het zich verenigen worden ontwikkeld en geperfectioneerd in dezelfde verhouding als die waarin de standsgelijkheid toeneemt.” Voor deze gedachte gebruikt Dahl het woord pluralisme. Ook voor sociaal-liberalen is dit pluralisme een belangrijk uitgangspunt. Meer dan andere liberalen benadrukken sociaal-liberalen het belang van associaties en maatschappelijke organisaties, van waar mensen onderling toe in staat zijn en zouden moeten zijn (zie richtingwijzer Vertrouw in de eigen kracht van mensen en de publicatie Van opgelegde naar oprechte participatie van Van Mierlo Stichting medewerker Corina Hendriks). Het zijn twee elementen die de sociaal- liberaal benadrukt: het sociale element van de vereniging van mensen en de krachten die dat los kan maken en het liberale element van de associatie als tegenwicht tegen al te veel staatsmacht. Uitgangspunten Dahl laat in zijn boeken zien dat het voor de meeste liberalen onmogelijk of in ieder geval erg lastig is om te denken over politiek zonder de democratie daarin mee te nemen. Veel van wat (sociaal-)liberalen te zeggen hebben over politiek, veronderstelt namelijk al het bestaan van een democratie. Welke politieke vertrekpunten heb je, als je in je denken begint bij de democratische samenleving? Wat voor samenleving is dat? Wat voor staatsrechtelijk bestel brengt dat met zich mee? Los van zijn ideeën over polyarchie, pluralisme, en de criteria voor de stabiliteit van democratische instituties, is Dahl’s grootste les dus eigenlijk het volgende: wie denkt over politiek moet zich eerst afvragen van welke samenleving hij, stilzwijgend, uitgaat. Voor Dahl blijft politiek zo een combinatie van principes en waarden en een analyse van bestaande samenlevingen en instituties. Tot slot is Dahl van waarde voor sociaal-liberalen omdat hij met zijn analyses van democratische samenlevingen laat zien dat veel sociaal-liberale uitgangspunten de democratie als vertrekpunt nemen. Sterker nog, sociaal-liberalen hechten waarde aan principes, die het beste tot hun recht komen in een zo ver mogelijk ontwikkelde democratie. Dat heeft tot gevolg dat denken over politiek voor de sociaal-liberaal dus ook denken over democratie betekent. En daarin is Robert Dahl een uitstekend gids. Daniël Boomsma is jurist en publicist. Hij schrijft o.a. voor de Groene Amsterdammer. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.

De briefwisseling tussen René Cuperus – namens de Wiardi Beckman Stichting – en Jieskje Hollander van de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
De uitgesproken pro-Europese houding van het sociaal-liberale D66 is René Cuperus, medewerker van de Wiardi Beckman Stichting (PvdA), een doorn in het oog. Juist de notie van individuele vrijheid verhoudt zich volgens hem uiterst moeizaam tot het grote schaalvergrotingsproject van de Europese eenwording. Een briefwisseling met Jieskje Hollander van de Van Mierlo Stichting en auteur van Europa: voorwaarde voor vrijheid (vms 2014).
Lees hier de briefwisseling.

‘Denk en handel internationaal’, één van de richtingwijzers van D66, betekent dat sociaal-liberalen zich niet laten belemmeren door grenzen tussen natiestaten. Tegelijkertijd kent de wereld meer grenzen dan ooit, met evenzoveel paspoortcontroles, visumprocedures en migratiebeperkingen. Het denken en handelen over grenzen heen wordt zo niet gemakkelijker. Zou de wereld niet beter af zijn met minder grenzen, of met open grenzen? We zetten drie typen argumenten op een rij.
Ons leven speelt zich steeds meer af in een hyperrealiteit, een technische wereld waarin alles fijn is. In zijn onlangs verschenen boek De Geluksmachine pleit Frank Mulder voor het besef dat we niet vrij kunnen zijn in een wereld waarin het conflict is weggepoetst.
Door Frank Mulder
Ons leven speelt zich meer en meer af in een technische werkelijkheid. In de cocon van onze geklimatiseerde auto, of in de trein met onze ogen gericht op onze facebookvrienden, gaan we naar ons werk of onze opleiding, waar we berichten lezen die opgeslagen zijn op een onbemand serverpark, op een willekeurige plek in de wereld. We doen onze boodschappen in winkels waar paspoppen synthetische kleding aanprijzen, en waar glimmende etalages reclame maken voor gezonde groenten – maar dan wel handig voorgesneden uiteraard, en voorverpakt in mooi gedesignde plastic zakjes. Filosofen hebben de term ‘hyperrealiteit” bedacht, letterlijk: boven-werkelijkheid. Het is een kunstmatige wereld die een soort verbeterde versie moet zijn van de natuurlijke werkelijkheid. Het is een wereld waarin alles optimaal is afgestemd op onze verlangens, waarin we worden bevrijd van de grenzen van tijd en ruimte. Het is een mooie beschrijving voor wat ik om me heen zie. In allerlei domeinen zien we beelden die geen afspiegeling van het leven zijn, maar juist een eigen werkelijkheid creëren. Denk aan de mannen en vrouwen die er in de bladen zo heerlijk uitzien, met dank aan Photoshop. Of aan de namaakhouten vloer die je kunt kopen, die veel makkelijker te leggen is dan hout en een natuurlijker uitstraling heeft ook. Een vriendin van mij plaatst iedere dag optimistische updates op haar Facebook, naast foto’s die ze heeft gemaakt op begerenswaardige locaties met haar al even begerenswaardige partner. Toevallig weet ik dat ze soms dood wil, maar goed, dat kan ze moeilijk op Facebook zetten. Op Facebook construeert ze haar identiteit zoals ze die zou willen zien. Het is een hyperidentiteit. Volgens de Italiaanse schrijver Umberto Eco kunnen we niet goed leven met de beperkingen van de tastbare wereld. De hyperrealiteit is volgens hem een poging om dat te verbeteren. In die hyperrealiteit is geen plaats voor grenzen, ongemak of pijn. Als ik om me heen kijk in de buurt waar ik woon, naast immigranten, bijstandsmoeders en werkloze mannen, zie ik enorm veel persoonlijk leed en gebroken gezinnen. Ik kan er heel moeilijk mee ‘connecten’. Als kosmopolitisch individu reis ik de wereld rond in een hoogopgeleide cocon. Via mijn scherm heb ik virtueel contact met mensen van mijn eigen sociale klasse en bestel ik goedkope spullen van ver weg (terwijl mijn overbuurman met zijn winkel failliet is gegaan). Als ik thuiskom ben ik veel te moe om ook nog sociaal te doen. Geluk en comfort zijn het hoogste doel geworden. Het geluk en het comfort van het individu zijn heilig. Maar als je een bepaald doel heilig maakt – dat leert de geschiedenis ons – wordt de verleiding steeds groter om wat de middelen betreft een oogje dicht te knijpen. Het is een bekende paradox: als het doel de middelen heiligt, worden de middelen leidend. Ze worden belangrijker dan het doel waarvoor we ze wilden inzetten. Uiteindelijk worden ze autonoom en krijgen ze religieuze trekken. Zo heeft de mens in een atheïstische samenleving meer goden dan ooit. Ik denk bijvoorbeeld aan het financiële systeem, een enorm stelsel van banken, regels, investeerders en technologie die opereren volgens de logica van winst en daarmee een onbedwingbare macht is geworden. Joris Luyendijk heeft dat goed laten zien in zijn boek Het kan niet waar zijn!. Het systeem is autonoom geworden en zelfs onze moraal wordt erop afgestemd. Hele samenlevingen mogen worden kapotbezuinigd omdat anders onze banken niet genoeg winst maken. Ik denk ook aan de enorme spionage- en herkenningssystemen die Europa aan het optuigen is om grenzen automatisch te bewaken en vluchtelingen te herkennen. Met drones en geavanceerde herkenningstechnologieën worden bootvluchtelingen herkend, het liefst al voordat ze zijn ingescheept. Het plan voor zogenaamde smart borders is nog omvangrijker. Alle vliegvelden en grensovergangen moeten worden uitgerust met poortjes die iedere toerist, migrant of reiziger automatisch herkennen bij binnenkomst en vertrek, met behulp van biometrische identificatie. De Europese Commissie is bezig met een pilotproject, volgend jaar wordt een nieuw voorstel verwacht. Wat precies het einddoel is, is niet duidelijk. Illegale immigratie wordt er namelijk niet mee voorkomen. Maar er zijn allerlei krachten in de politiek die er baat bij hebben, van defensiebedrijven tot politiediensten. Het smart borders-project is een middel dat bijna niet af te remmen is. Beleidsmakers willen namelijk laten zien dat ze iets doen. Je kunt toch niet niets doen? En daarom bouwen ze verder. Er worden miljarden gepompt in systemen die niet goed werken, waarop techneuten met weer een nieuw systeem komen dat nóg meer kan, zodat álle problemen in één keer voorbij zijn. We stevenen keihard af op een systeem waar wij allemaal met al onze lichaamskenmerken en andere gegevens in zullen zitten. Het is de val van de middelen die we hebben gekozen. De Franse denker Jacques Ellul (1912-1994) noemt dit mechanisme Techniek. Daarmee bedoelt hij niet het vak van de techneut, maar de maatschappelijke orde die alleen nog maar draait om het vermeerderen van de middelen. Praten over goed of fout, ethische keuzes maken, het is eigenlijk niet meer mogelijk, zegt hij. Techniek eist dat we kiezen voor meer middelen, met andere woorden: voor efficiëntie. Maar dat levert zo’n complex systeem op dat er alleen nog maar technocratische keuzes te maken zijn. Hij heeft gelijk. We moeten wel banken redden, ook al gaat het ten koste van sociaal beleid, want zonder deze systeembanken kunnen we niet. We moeten de boerenlandbouw wel vervangen doorindustriële productie, want mensen eten steeds meer vlees en daar moeten we in voorzien. We moeten wel accepteren dat Facebook en Google alles over ons leven verzamelen en verkopen, want zonder hun dienstverlening kunnen we niet. Dus we moeten door. Dat vereisen de middelen. Ze creëren een eigen werkelijkheid, een hyperwerkelijkheid, met eigen wetten. Het fenomeen ‘hyperrealiteit’ is een grote uitdaging voor een partij die de vrijheid van het individu voorop stelt. Op weg naar vrijheid en geluk voor het individu hebben we machten gecreëerd die alsnog de vrijheid ondermijnen, of de voorwaarden daarvoor. Ik denk dat we de weerbarstige werkelijkheid nodig hebben als we uiteindelijk de vrijheid willen uitleven en onderhouden. Hoe meer wij leven in een goed georganiseerde, blinkende wereld, waar we geen natuur en lastige mensen meer tegenkomen, des te minder fundament we hebben om een stabiele en duurzame persoonlijkheid op te bouwen, die beperkingen aankan en die kan nadenken over wat er wel en niet toe doet in het leven. En die dat kan onderhouden! Ik sprak eens een directeur op het voormalige ministerie van Landbouw die zich grote zorgen maakte: ‘Er komt een generatie aan van mensen die geen vijf plantensoorten meer kunnen herkennen. Ik ben bang dat zij zo weinig weten van de natuur, dat ze haar op een dag gewoon afschaffen.” De directie Natuur bestaat intussen niet meer. Veel liberalen zullen wel erkennen dat we niet zonder natuur kunnen. Maar ik wil beweren dat we ook niet zonder pijn en armoede kunnen, of dat nu zieke ouderen, verstandelijk beperkte mensen, vluchtelingen zonder papieren of criminele hangjongeren zijn. Ik denk dat het gezond voor ons is om geconfronteerd te worden met de weerbarstigheid van de realiteit en de beperkingen van onze plannen. Juist door beperkingen kunnen we onze autonomie ontwikkelen. De politiek moet daar oog voor krijgen. Maar het is aan onszelf om daarmee te beginnen en om te ontdekken dat we niet altijd kunnen leven in een technische wereld waarin alle conflict is weggepoetst. Sommige mensen zeggen dat robots het gaan overnemen en de mensheid gaan afschaffen. Ik geloof daar niet in. Het gevaar is veel groter dat we het zelf gaan doen, doordat wij ons laten africhten als robots, als kritiekloze radertjes in een grote, efficiënte, comfortabele machine. Frank Mulder is journalist voor o.a. De Groene Amsterdammer en schreef onlangs het boek De Geluksmachine.Europa heeft voor steeds meer mensen afgedaan. Niet alleen de toekomst van de Europese Unie an sich staat op het spel, maar ook het geloof in het belang van een vrije en open samenleving. De oud-Permanent Vertegenwoordiger van Nederland in Brussel hernieuwt het sociaal liberale pleidooi voor een sterk Europa.
Door Tom de Bruijn
Het Griekse drama dat zich nu al meer dan vijf jaar voortsleept, en waarvan het einde nog niet in zicht is, laat eens te meer zien dat de Europese Unie er niet op is toegerust crises snel en adequaat het hoofd te bieden. Sterker, een relatief klein probleem (de Griekse economie maakt nauwelijks 2% uit van het bnp van de Europese Unie) is uitgegroeid tot een hoofdpijndossier van ongekende proporties. Het internationale aanzien van Europa heeft er een flinke deuk door opgelopen en in de rest van de wereld is twijfel ontstaan aan de wil van de lidstaten om de Eurozone in stand te houden. Bijgevolg heeft het Europese project aan geloofwaardigheid ingeboet, terwijl een sterk Europa juist de ruimte kan bieden aan haar inwoners om zich in vrijheid te ontplooien. Verandering en versterking van de unie zijn daarom nu nodig. Het Europese onvermogen stemt tot ergernis van de één (president Obama) en tot genoegen van de ander (president Poetin). Dat is des te meer verontrustend nu de wereld om ons heen in turbulent weer verkeert: chaos in Libië, een vernietigende burgeroorlog in Syrië, Irak dat ten prooi valt aan desintegratie, onrust in Macedonië, een afbrokkelend Oekraïne, enzovoort. Alleen het nucleaire akkoord met Iran vormt een hoopvol lichtpunt, al leidt ook dat helaas tot nieuwe spanningen in het Midden-Oosten. Wat vooral zorgen baart, is dat al deze ontwikkelingen, of het nu gaat om de agressieve Russische buitenlandse politiek of het niets en niemand ontziend fanatisme van Islamitische Staat, niet alleen geopolitiek een uitdaging vormen, maar ook de open en vrije samenleving zoals wij die kennen bedreigen. Met grote kracht wordt vanuit verschillende hoeken de instabiliteit aan onze grenzen aangewakkerd, met enorme vluchtelingenstromen tot gevolg, en wordt de weerbaarheid van de Europese Unie op de proef gesteld. Dat is de bedreiging van buiten. De Griekse crisis legt nog een ander, meer intern gevaar bloot. De technocratische aanpak van de Troika om uit de deconfiture te komen, heeft in Griekenland geleid tot een gestage versterking van de extreemrechtse partij Gouden Dageraad en tot de electorale victorie van de uiterst linkse partij Syriza. Ook in andere lidstaten van de Europese Unie staat het sociaal-liberale model onder druk van zowel extreemrechts als -links. Niet alleen populistische stromingen komen in het geweer, in toenemende mate sluiten ook intellectuelen zich er bij aan. Als reactie schuiven traditionele middenpartijen op naar links of rechts en zingen mee met de wolven in het bos. Of het nu gaat om het Front National in Frankrijk of Podemos in Spanje, dezelfde bewegingen zijn zichtbaar en voeden zich op de bodem van een Europese Unie die onvoldoende in staat is een overtuigend antwoord te geven op de problemen die op haar bord worden gelegd. Zo worden ook van binnenuit de sociaal-liberale idealen bedreigd. In zijn intrigerende recent verschenen roman Soumission laat de Franse schrijver Michel Houellebecq zien wat er in een land en in de Europese Unie kan gebeuren als geloof in het belang van een vrije en open samenleving afkalft en scepsis toeslaat. Toegegeven, het is fictie, maar wel fictie die stemt tot nadenken. De verwezenlijking van het sociaal-liberale gedachtengoed loopt voor een belangrijk deel via Europa. Ontmanteling van de Europese Unie en terugkeer naar de nationale staten zal niet leiden tot een herwinning van zogenaamde soevereiniteit, maar slechts tot inperking van vrijheden en kansen. Een sterke Europese Unie daarentegen, die in staat is in te spelen op nieuwe ontwikkelingen van buiten en een antwoord biedt op de sociaal-economische vragen, ook van degenen die zich beschouwen als de verliezers van de globalisering, leidt ook tot sterkere lidstaten waarin er ruimte is voor het individu om zich in alle vrijheid te ontplooien. Dit betekent allereerst dat de Eurozone moet worden versterkt. Angela Merkel, die met haar politiek van altijd-maar-afwachten mede verantwoordelijk is voor de huidige staat van de Unie, heeft wel volstrekt gelijk als zij stelt: Scheitert der Euro, dann scheitert Europa. De Eurozone kan daarom niet blijven doormodderen met de gebrekkige instellingen die nu tot haar beschikking staan. Hoe die moeten worden versterkt is van secundair belang. De essentie is dat zij beantwoorden aan twee, overigens niet altijd volledig compatibele, criteria: slagvaardigheid en democratische verantwoording. Slagvaardigheid houdt onvermijdelijk in dat bepaalde bevoegdheden op Europees niveau moeten worden belegd. Zo niet, dan neemt de Europese Centrale Bank – een instelling waarvan we de onafhankelijkheid juist willen borgen – een deel van de politieke verantwoordelijkheid over zonder dat er sprake is van democratische verantwoording. Ieder machtsvacuüm heeft immers de neiging zich op te vullen. Versterking van de instellingen van de Eurozone kan, om het vertrouwen te herstellen, het beste stapsgewijs gebeuren. Van een vaste voorzitter van de Eurozone tot, aan het einde van de rit, de mogelijkheid van uitgifte van eurobonds. De besluitvorming door de verstevigde instellingen moet hoe dan ook democratisch gelegitimeerd zijn. Of dat nu gebeurt door uitbreiding van het mandaat van het Europees Parlement of door een nieuw in te stellen speciaal parlement van de Eurozone (bestaande uit parlementsleden van de nationale parlementen) is van minder belang en moet vooral niet tot Brusselse ideologische twisten leiden. Voordeel van de eerste optie is dat zij voortbouwt op bestaande structuren en het verband tussen de Eurozone en de EU handhaaft. De tweede mogelijkheid biedt de kans de relatie tussen de Europese en de nationale politiek in zoverre te herstellen dat niet alleen bewindslieden maar ook parlementsleden uit de lidstaten hun nationale context meenemen naar Brussel en vervolgens de Europese context mee terug naar hun nationale parlementen en politieke partijen. Regeringsleiders moeten bereid zijn deze stappen Te zetten en te verdedigen. Dralen onder druk van de sceptische weerstand, roept juist datgene op wat men wil vermijden: nog minder steun voor Europees beleid. Ten tweede moet er alles aan gedaan worden om nu daadwerkelijk te komen tot een versterking van de externe capaciteit van de Europese Unie. Daarvoor is het prealabel onontbeerlijk dat het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie blijft. Zonder het VK, gezien zijn strijdkrachten en nucleaire status, is de Unie op buitenlands politiek gebied ernstig gehandicapt en uit balans. Premier Cameron speelt Russisch roulette met de aankondiging van een in or out referendum. De Europese leiders moeten laten zien dat zij de zaak, niet net als bij Griekenland uit de hand laten lopen, maar vastberaden en beheerst tot een goed einde brengen. Het proces moet kort zijn en leiden tot een pragmatisch en compact pakket dat de essentiële vrijheden van de EU onaangetast laat. Zodra voortzetting van het Britse lidmaatschap van de EU is zeker gesteld, moet prioriteit gegeven worden aan een meer gezamenlijke buitenlandse politiek, inclusief een versterkte samenwerking tussen een beperkt aantal lidstaten op defensiegebied. De verleiding van Duitsland om zijn toenemende interne hegemonie ook naar buiten toe gestalte te geven en de verlokking van Frankrijk om het inboeten van zijn interne macht te compenseren door extern optreden, moet worden omgezet in een actieve Europese politiek. Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini is aan zet om begin volgend jaar met een nieuwe Europese buitenlandstrategie te komen. Een uitgelezen kans voor het komend Nederlands voorzitterschap om hier een belangrijke rol te spelen. De lidstaten, en met name de Grote Drie, moeten zich duidelijk aan de nieuwe strategie committeren en er naar handelen. Dat biedt ook een uitgangspunt voor de EU om de Amerikanen, in het bijzonder straks de nieuwe president, tot een pivot back te bewegen en een sterkere gerichtheid van de Verenigde Staten op Europa. Dat kan alleen door serieus werk te maken van onze defensie-inspanningen en de bereidheid mondiaal op te treden: de tijd dat Europa free rider kon zijn, is voorbij. Om de traditionele reflexen in te perken zal op enig moment ook de stap moeten worden gezet naar één Europese zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Dat zou tevens de ruimte bieden om de Veiligheidsraad te hervormen om te komen tot een juiste weerspiegeling van de huidige krachtsverhoudingen in de wereld. Als intermediaire stap en voorbeeld, kan op korte termijn al besloten worden tot één zetel voor de Eurozone in het Internationale Monetaire Fonds. En als er één onderwerp is waar veel steun vanuit de publieke opinie is te verwachten, dan is het dat van het externe optreden. Kortom: het gaat niet om een keuze tussen de Eurozone of de Europese Unie, maar om een versterking van beide: intern van de één, extern van de ander. De open samenleving staat onder druk. In Rusland wordt de democratie, toch al pril, stap voor stap afgebroken. In Turkije gebeurt hetzelfde onder een steeds autocratischer bewind onder Erdogan. In Hongarije flirt Orban met wat hij noemt illiberal democracy. Deze tijd, waarin alles op de proef wordt gesteld en niets onomkeerbaar is, vergt enige moed om ook via een versterking van de EU op te komen voor onze vrijheid en veiligheid. Tom de Bruijn is D66-wethouder in Den Haag. Eerder was hij onder meer de Nederlands Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen.
Wanneer is ingrijpen in een ander land gerechtvaardigd? Volgens Koert Debeuf, voormalig speciale gezant voor de Arabische wereld namens de Europese liberale ALDE-fractie, vervalt het soevereiniteitsbeginsel als mensen massaal moeten vluchten of worden vermoord.
Door Mark Snijder
Ruim drie jaar woonde en werkte hij in de Arabische wereld, als speciaal gezant van alde, de liberale fractie in het Europees Parlement. Van nabij volgde Koert Debeuf (41) de revoluties in Tunesië, Egypte, Libië en Syrië. Tot zijn mandaat afliep, afgelopen december. Kort daarvoor bracht hij zijn boek uit, Inside the Arab revolution, waarin hij zijn belangrijkste stukken van de afgelopen jaren heeft gebundeld. Rode draad: Europa moet een stevigere rol spelen bij de ontwikkelingen aan de andere kant van de Middellandse Zee. Een gesprek over het steunen van je vrienden, het redden van mensen en hypocriete soevereiniteit.
Op het afgesproken tijdstip stuurt hij een Skype-berichtje. ‘Geef je me nog 10 min? Ik moet nog snel iets afwerken.’ Koert Debeuf is een drukbezette man. Door zijn heldere analyses van de complexe gebeurtenissen in de Arabische wereld wordt zijn commentaar veel gevraagd. Hij werkt nog steeds vanuit Egypte, die keuze was snel gemaakt. ‘Ik dacht, ik kan terug naar Brussel of ik kan in Caïro blijven. In Caïro blijven leek me boeiender.’ Al een aantal jaar pleit je voor een actievere rol van de internationale gemeenschap bij de oorlog in Syrië. Waarom? ‘Niets doen heeft geleid tot een grotere chaos. Er zijn mensen in Syrië die wel kiezen voor democratie, mensenrechten, diversiteit en tolerantie. Als we hen niet steunen, dan steunen we indirect de anderen: Assad en Islamitische Staat. Dat werkt niet alleen in Syrië zo, maar ook in Libië of in Egypte. Als we onze politiek niet veranderen, hoewel mensenrechten op grote schaal geschonden worden, dan steunen we onze vrienden niet.’ Hoe weten we wie onze vrienden zijn? ‘Het is niet zo moeilijk om ze te identificeren. Er zijn mensen die een democratie willen en een tolerant Syrië. Zijn die allemaal 100 procent liberaal-democraten? Wellicht niet, ook omdat ze daarin geen traditie hebben. Ze zijn misschien niet altijd georganiseerd, maar ze zijn wel identificeerbaar. Als wij die mensen steunen in hun strijd, politiek en op de grond, dan hebben we uiteindelijk veel meer te zeggen over wat er moet gebeuren. Geen steun is geen invloed. Dus als de steun wel komt van landen als Qatar en Saoedi-Arabië, moeten we niet verbaasd zijn dat de regio plots conservatiever wordt.’ Toch is de Arabische wereld tamelijk complex. Maakt dat ons ook niet terughoudend? ‘Dat heeft er inderdaad mee te maken. Er zijn maar weinig mensen die het voldoende begrijpen. Om je een voorbeeld te geven: ik sprak een tijd geleden met een presidentskandidaat in Tunesië, en die vroeg mij: ‘Koert, leg mij Syrië eens uit want ik begrijp daar niets van.’ Het zijn dus niet alleen Europeanen die niet weten wat daar gaande is. Aan de andere kant vraag ik me af hoeveel moeite er wordt gedaan om het wel te begrijpen.’ Maar als je het niet begrijpt, is het toch juist verstandig om je er niet in te mengen? ‘Als je onwetend bent, is het inderdaad beter om niets te doen. Maar je kan je ook informeren. Een situatie kan complex zijn, maar niets is té complex. Dus als je je wat verdiept in Syrië… niemand die Syrië een beetje kent, is tegen een no fly-zone. Niemand.’ Waarom is er dan geen politiek draagvlak voor te krijgen? ‘Het trauma van Irak maakt ons terughoudend: als we nu iets gaan doen, krijgen we dan niet weer het tegenovergestelde van wat we wilden? Maar de onderliggende principes aan de interventie in Irak waren fout. Dat was niet voor de mensenrechten, dat was gewoon toppling a regime. Irak was geen rechtvaardige oorlog, geen bellum iustum. We hebben daardoor echter zo’n schrik gekregen van interventies, dat we nu een interventie die wel gerechtvaardigd is, niet doen.’ Waarom is een interventie in Syrië wel gerechtvaardigd? ‘Het is heel duidelijk dat één regime zijn bevolking vergiftigt en elke dag barrel bombs naar beneden gooit [vaten met explosieven, red.]. Iedere dag sterven er ongeveer honderd mensen. Uiteindelijk is het toch heel eenvoudig: als je de vliegtuigen stopt die deze bommen gooien, dan sterven er een pak minder mensen. Wil dat zeggen dat wij Assad persoonlijk gaan neerhalen? Nee. Maar we geven de mensen de veiligheid waar ze om smeken. Er zijn nu miljoenen vluchtelingen, die het zuiden van Turkije ontwrichten en de economieën van Libanon en Jordanië. Al die mensen willen liever in Syrië blijven. Dus als wij veilige zones maken, dan gaan zij naar huis en zijn ze veilig. Dan beperken we de strijd tot een aantal slagvelden waar de mensen zelf de strijd uiteindelijk zullen moeten leveren.’ Overschat je hiermee niet de invloed van de internationale gemeenschap? ‘Nee, eigenlijk niet. Om je een voorbeeld te geven: een paar jaar geleden hebben we een red line gesteld bij de inzet van chemische wapens door Assad. Hij gebruikte toch chemische wapens. Als we op dat moment een aanval hadden ingezet, was zijn leger heel waarschijnlijk uiteengevallen. Maar door niets te doen, hebben we Assad sterker gemaakt en is juist de oppositie, die ons goed gezind is, uiteengevallen.’ Waarom is het zo belangrijk dat we die oppositie steunen? ‘Omdat ik ervan overtuigd ben dat verandering altijd van binnenuit moet komen. Eventueel met steun van de internationale gemeenschap als wij dat gerechtvaardigd vinden. Een democratie kan alleen tot stand komen als er voldoende eensgezindheid is tussen oppositiegroepen, als ze voldoende krachtdadige figuren hebben die met elkaar praten en een visie hebben voor de toekomst. Zij zijn de mensen die er uiteindelijk voor zorgen dat een regime veranderd wordt. Het opbouwen van een democratie gaat altijd met vallen en opstaan. Maar mensen leren alleen hun lessen als ze zelf die fouten maken.’ Wij kunnen of moeten Assad dus niet ten val brengen? ‘Ik denk dat we dat niet moeten doen. Natuurlijk, stel dat we nu in 1941 zouden zijn en we sturen een missie uit om Hitler uit te schakelen. Dat zou ons veel leed bespaard hebben. Voor Assad geldt waarschijnlijk hetzelfde. Maar uiteindelijk is het niet de opdracht van de internationale gemeenschap om mensen te vermoorden.’ Wat is dan wel onze opdracht? ‘Kijken wat de meest effectieve manier is om mensen te beschermen. Ik heb gepleit voor het bewapenen van het Vrije Syrische Leger om Assads vliegtuigen tegen te houden en zo het moorden te beperken. Maar ik ben een veel grotere voorstander van het organiseren van no fly-zones dan het bewapenen van groepen. Ten eerste is het effectiever, ten tweede houden we daarmee de zaak in eigen handen, en ten derde weet je van wapens die je weggeeft uiteindelijk nooit zeker waar ze terechtkomen. Dat hebben we gezien in Afghanistan en Libië. Met een no fly-zone zorg je voor rust en orde, zodat een bestuur opgebouwd kan worden.’ Maar ook een no fly-zone staat op gespannen voet met onze afspraken over soevereiniteit. ‘Wat mij opvalt, en ik denk iedereen, is dat de twee landen die het hardst vasthouden aan soevereiniteit, China en Rusland, precies de landen zijn waar een loopje wordt genomen met de mensenrechten. Maar tegelijkertijd zijn het ook de twee landen die soevereiniteit zelf niet zo nauw nemen. China heeft Tibet bezet. Rusland heeft delen van Georgië bezet, en nu van Oekraïne. Deze twee landen roepen altijd de soevereiniteit in terwijl ze het zelf schenden. Ik vind het soevereiniteitsbeginsel daarom een hypocriet beginsel: het wordt misbruikt pour besoin de la cause, maar voor de rest wordt het als minder belangrijk beschouwd.’ Maar het soevereiniteitsbeginsel heeft toch wel waarde? ‘Zeker, zomaar een land binnenvallen, dat gaat natuurlijk niet. Er moet een reden voor zijn en mensen moeten het erover eens zijn dat er een reden voor is. Maar zelfs als er consensus is dat er iets moet gebeuren, dan wordt het soevereiniteitsbeginsel op een hypocriete manier gebruikt. Daarbij is er een ander groot principe, dat ze bij de Verenigde Naties de Responsibility to Protect noemen. Dat ‘overrulet’ eigenlijk soevereiniteit. Op het moment dat mensen massaal moeten vluchten of gedood worden, dan vervalt het soevereiniteitsbeginsel. Officieel niet, maar ik vind dat het zo zou moeten zijn. Uiteindelijk zijn de rechten van mensen altijd hoger dan de rechten van staten.’ Interventie heeft niet altijd het gewenste effect. We hebben ingegrepen in Libië, maar daar is nu een burgeroorlog. Was die interventie achteraf gezien wel zo’n goed idee? ‘De interventie in Libië ging niet over het afzetten van Khadafi, maar over het stoppen van een massamoord in Benghazi. Als we dat hadden laten gebeuren, was het een Srebrenica-maal-tien geweest. Ik was daarom absoluut voorstander van die interventie, omdat we mensen hebben gered. En het heeft niet onmiddellijk tot een burgeroorlog geleid. De Libiërs hebben alleen nooit een land georganiseerd, die weten niets van politiek. Ze hadden steun nodig, hebben ook steun gevraagd, en wij hadden die steun moeten geven. Wij hadden ná de interventie meer moeten doen om ervoor te zorgen dat ze zelf een stap verder kunnen zetten. Maar dat hebben we niet gedaan.’ Nu komen er veel vluchtelingen vanuit Libië naar Egypte. Is dat een argument om ons meer te bemoeien met de burgeroorlog daar? ‘Ik vind dat geen rechtvaardige reden tot interventie. Ja, mensen moeten massaal hun huis verlaten, dus we moeten iets doen. Maar iets doen alleen omdat ze naar ons toekomen, dat vind ik vanuit moreel oogpunt een verwerpelijk argument. Maar het helpt wel om mensen ervan te overtuigen dat het nodig is om iets te doen.’ Inmiddels heeft een westerse coalitie wel ingegrepen in Irak en Syrië om Islamitische Staat een halt toe te roepen. ‘Dat is geen interventie om burgers te beschermen, maar een oorlog tegen Islamitische Staat. Ik ben het er mee eens dat we iets moeten doen, maar nu een paar rondjes vliegen en bombarderen, daarmee gaan we ze niet bedwingen. Uiteindelijk sterven er meer mensen door barrel bombs van Assad dan door Islamitische Staat. Ik vind het frustrerend dat we wel macht kunnen verzamelen tegen Islamitische Staat, terwijl we niets doen tegen de reden waarom mensen echt sterven.’ Hoe houd je dan toch de moed erin? ‘Als je gefrustreerd bent, verlies je de efficiëntie om dingen te veranderen. En dat is nu eenmaal politiek, dat sommige dingen lukken en andere dingen niet. Ik ben wel kwaad, omdat we in Syrië 150.000 mensen wellicht hadden kunnen redden, maar dat niet hebben gedaan. Maar het is nooit te laat. Als we nu toch een no fly-zone gaan instellen, dan is dat nog steeds oké. Voor die duizenden mensen is het te laat gekomen, en dat is natuurlijk heel erg. Maar je moet ook denken hoeveel mensen je misschien nog kan redden. Daarvoor moet je blijven vechten.’ Mark Snijder is redacteur van de Idee