Lees hier het pdf van dit artikel.

Wie o wie gaat onze wereld uit het slop trekken? De Verenigde Naties? De Europese Unie? De internationale samenwerking is sterk verbrokkeld, dit is overigens altijd al zo geweest. Met dit “messy multilateralism” is op zich niets mis, maar bruggenbouwers zijn wel nodig, meent Dries Lesage.

Door Dries Lesage

De financiële crisis, klimaatverandering, terrorisme, stromen vluchtelingen. Deze en vele andere uitdagingen kunnen maar moeilijk worden opgelost zonder internationale samenwerking. Hoe moeilijk samenwerken tussen bijna tweehonderd staten ook is, het multilaterale systeem is zeker nog niet afgeschreven. Organisaties als de VN, de EU of zelfs de G20 zouden als bruggenbouwer tussen verschillende staten en belangen kunnen – en moeten – optreden. HET HUIDIGE SYSTEEM van internationale samenwerking is bijzonder complex. En dat terwijl het eerste idee relatief eenvoudig was. Na de mislukte poging tot samenwerking in de Volkenbond tussen 1919 en 1946, ondernamen de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog de niet eerder vertoonde stap om op wereldniveau een uitgebreide multilaterale architectuur tot stand te brengen In het centrum kwamen de Verenigde Naties (VN) te staan, de internationale organisatie die in 1945 werd opgericht. De VN was ingericht als universele en open organisatie – ook al hadden de overwinnaars zichzelf voorzien van een geprivilegieerde positie in de Veiligheidsraad, en ook al konden veel landen nog geen lid worden omdat ze nog deel waren van Europese mogendheden. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank – opgericht in 1944 – werden formeel in de VN-familie opgenomen. Andere VN-agentschappen zoals de nieuwe Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de reeds bestaande Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) weerspiegelden de ambitie van de VN-oprichters. De VN zou zich als universele organisatie met alle beleidsdomeinen bezighouden en als multilaterale bureaucratie de nationale sta. ten waar nodig assisteren. Daarnaast moest de VN-Veiligheidsraad als politieman waken over oorlog en vrede. Goede voornemens voor internationale samenwerking op wereldschaal, die echter al vrij snel werden doorkruist door enkele grote geopolitieke ontwikkelingen: vooral de Koude Oorlog en het dekolonisatieproces. Terwijl de heersende spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet- Unie voor een politieke verlamming in de VN zorgden, werden de lidstaten van de VN door de dekolonisatie talrijker en heterogener: het westen raakte in de Algemene Vergadering in de minderheid. “West” en “Oost” gingen als gevolg hiervan hun eigen plan trekken. In de jaren 50 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) opgericht en in de jaren 60 de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De OESO, met als hoofdkwartier Parijs, heeft geen formele banden met de VN, maar houdt zich – met uitzondering van oorlog en vrede – met dezelfde thema’s bezig. Daarbij is het Internationaal Energieagentschap (IEA), eveneens gevestigd in Parijs en een zuster van de OESO, thans ’s werelds belangrijkste energieorganisatie. De OESO-familie groeide uit tot een concurrent van de VN. Hetzelfde geldt voor het IMF en de Wereldbank, die onder westerse dominantie enkel nog een formele band met de VN behouden. In de praktijk voelen zij zich weinig aangesproken door de resoluties van de Algemene Vergadering of van de Economische en Sociale Raad (ECOSOC) van de VN. En dat terwijl de Wereldbank als financiële hefboom een zware stempel drukt op het multilateraal ontwikkelingsbankieren, waardoor zij zich inhoudelijk wel kan inmengen op terreinen van de VN. Deze groeiende fragmentatie ten koste van de VN heeft ook na het eind van de Koude Oorlog doorgezet. De westers-gedomineerde instellingen bleven bestaan en ontwikkelden zich verder. Ondanks een partiële herwaardering van de VN in de jaren 90 behielden de westerse staten hun terughoudendheid: een sterke onderstroom in de Amerikaanse politiek is de VN zelfs ronduit vijandig gezind. De regering van Obama is veel meer gericht op internationale samenwerking dan haar voorganger, maar draagt ook bij aan de verdere verbrokkeling van het systeem, ook wel ‘messy multilateralism’ (Richard Haass), ‘multi- multilateralism’ (Francis Fukuyama) of ‘multilateralisme à la carte’ (Stewart Patrick) genoemd. Zo zette Obama zijn schouders onder de jaarlijkse G20-toppen. De G20 – die zowel grote geavanceerde industrielanden als groeilanden herbergt – richt zich vooral op de mondiale financiële crisis. Ondanks de geleidelijk groeiende agenda ziet het er niet naar uit dat de G20 een soort ‘stuurgroep’ van het multilateralisme wordt. De G20 is slechts één forum naast vele andere – dat is hoe de grootmachten het willen. Daarnaast initieerde Obama de Nuclear Security Summits over het nucleaire terrorisme. Net als Bush jr. experimenteerde hij met alternatieve fora om de vergroening van de energievoorziening te stimuleren. Ook niet-westerse landen dragen bij aan dit ‘messy multilateralism’. Sterk groeiende ontwikkelingslanden bundelen hun krachten in nieuwe samenwerkingsverbanden, zoals de g20-lobby in de Wereldhandelsorganisatie (niet te verwarren met de ‘financiële’ G20), het IBSA-overleg tussen India, Brazilië en Zuid-Afrika, en het BRICS-overleg leg tussen Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika. Een van de eerste tastbare BRICS-initiatieven is de New Development Bank, een ontwikkelingsbank met hoofdkwartier in Shanghai die zich op infrastructuur gaat toeleggen. De aandeelhouders zijn voorlopig enkel de BRICS-landen zelf, die elk 10 miljard US-dollar hebben aangebracht. Een ander opmerkelijk Chinees initiatief is de oprichting van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB) in 2015. Hoewel ook de AIIB bijdraagt tot verhoogde complexiteit in het landschap van multilateraal ontwikkelingsbankieren, lijkt dit initiatief wel de blokvorming te doorbreken: naast de BRICS, en een groot aantal Aziatische landen, behoren ook West-Europese landen als Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en Nederland tot de stichtende leden. Voor China is het een manier om zijn monetaire reserves aan te wenden en zijn invloed in Azië te vergroten, maar ook om de bruggen naar westerse partners te versterken. Politieke impasses tussen geavanceerde en groeilanden binnen de Wereldhandelsorganisatie hebben op hun beurt de aantrekkingskracht van alternatieve vrijhandelsakkoorden in de hand gewerkt. Zo onderhandelen de EU en VS nu over het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Tegelijkertijd onderhandelen de VS, Japan, Australië, Mexico en acht andere landen over het Trans-Pacific Partnership (TPP), een vrijhandelsakkoord dat China uitsluit. DEZE GROEIENDE COMPLEXITEIT en fragmentatie op internationale schaal hoeven geen probleem te zijn. Het is onhaalbaar en onwenselijk voor elk beleidsdomein slechts één multilaterale mastodont over hebben. Complementariteit, concurrentie en de mogelijkheid om met verschillende snelheden samen te werken, zijn vaak heilzaam. Maar dit wordt disfunctioneel wanneer dubbel werk wordt gedaan, instellingen elkaar tegenwerken, bepaalde arrangementen te exclusief zijn – bijvoorbeeld door zwakkere landen uit te sluiten of blokvorming in de hand te werken – en niemand nog het overzicht bewaart. Alhoewel kleinere landen, zoals Nederland en België, hier ogenschijnlijk maar weinig aan kunnen veranderen, is er toch een interessante rol voor hen weggelegd. Door bijvoorbeeld hun zetels in de Executive Board van het IMF samen te voegen, hebben zij alvast hun goede wil getoond voor de modernisering van het multilateralisme. Minder behept met geopolitiek eigenbelang als de grootmachten, kunnen zij als diplomatieke vuistregel hanteren dat multilaterale coherentie en coördinatie versterkt moeten worden. Concreet betekent dit onder meer het blijven verdedigen van de VN als de spil van het multilateralisme. Hiervoor dient zich een ideale gelegenheid aan met de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de VN, die in september 2015 worden gelanceerd. Deze opvolgers van de Millennium Development Goals (MDG’s) worden tot 2030 hét VN-kader voor het beleid omtrent duurzame ontwikkeling. Dit beleid is per definitie multidimensioneel en is gericht op beleidscoherentie, aangezien het de sociale, economische en ecologische aspiraties van de wereldbevolking wil verzoenen. De SDG’s hebben het potentieel een verbindend en universeel kader voor een groot deel van de multilateral agenda te bieden. Met andere woorden, organen als de G20, de OESO en de AIIB worden geacht zich in dit VN-kader in te schrijven. Maar het belang van de SDG’s kan enkel waargemaakt worden als genoeg VN-lidstaten erin geloven. Hier is een historische rol weggelegd voor de kleine en middelgrote staten, die zelf alle belang hebben bij een effectief multilateralisme. Los van de SDG’s kunnen Nederland en België op een systematische manier ijveren voor een rationalisatie van het multilateralisme. Zo kunnen zij hun indirecte invloed via de EU-stoel binnen de G7 en G20 aanwenden opdat deze gremia meer dan nu een inclusief multilateralisme ondersteunen en bijdragen tot verbindingen tussen de OESO- en VN-families. Daarnaast kunnen ze helpen bewaken dat de armste landen binnen de multilaterale besluitvorming niet uit de boot vallen. ER IS OP ZICH niets mis met een veelheid aan internationale samenwerkingsverbanden, maar enige coördinatie zou wel zeer wenselijk zijn. Per beleidsdomein zou er een politieke ‘cockpit’ moeten zijn, waar de globale voortgang en coherentie worden gemonitord en het strategische denkwerk plaatsvindt, gekoppeld aan de politieke macht van geëngageerde staten om de nodige actie te ondernemen. Voor deze functie komen organen als de VN en g20 in aanmerking. Zij kunnen dergelijke coördinerende mechanismen uitbouwen, liefst op een zo legitiem mogelijke manier. De EU kan de notie eindverantwoordelijkheid nadrukkelijker op de agenda plaatsen en in deze als bruggenbouwer tussen grootmachten en zwakkere staten optreden. Het is aan actieve multilaterale spelers als Nederland en België om de EU met creatieve ideeën te voeden, opdat ze deze rol kan spelen.   Dries Lesage is docent en onderzoeker aan het Ghent Institute for International Studies van de Universiteit Gent. Hij houdt zich bezig met internationale politiek en samenwerking.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp internationaal Lees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken.

Onze wereld zou een dorp zijn geworden. Waar we vroeger weken deden over een reis per schip, stappen we nu in het vliegtuig en zijn in enkele uurtjes op de plaats van bestemming duizenden kilometers verderop. Bovendien heeft technologie als draadloze telefonie en internet de drempel naar verre oorden compleet laten verdwijnen. Familie in Canada? Geen probleem, bijkletsen is simpel mogelijk via Skype! Ook het bedrijfsleven zou de hele aarde als zijn speeltuin zien. De mogelijkheden lijken oneindig. Toch plaatsen sommigen hierbij hun vraagtekens. Hoe ‘geglobaliseerd’ is de wereld eigenlijk?

Samenstelling Laura van Dijk

Korte Lijntjes

Globalisering wordt soms wel spottend ‘Amerikanisering’ genoemd. Dit is het fenomeen dat de Amerikaanse cultuur in de hele wereld leidend zal worden; fastfoodketen McDonald’s is wereldwijd een begrip. In westerse landen komen bovendien steeds vaker elementen uit een Amerikaanse levensstijl naar voren; zo worden er grote aantallen Amerikaanse films en series bekeken. Op zulke momenten zijn de lijntjes tussen de continenten heel kort. Toch gaat het wat ver om te beweren dat dit voor de hele wereld geldt. In de omgeving van India zijn Bollywoodfilms – waar met ongeveer 1.000 films per jaar twee keer zoveel wordt geproduceerd als in Hollywood – veel populairder. Ook soaps – op het eerste oog een Amerikaans concept – doen het in de hele wereld goed. Vooral de Mexicaanse en Braziliaanse dramaseries worden wereldwijd het best bekeken; culturele verwevenheid lijkt een feit. Zo zat in de Filippijnen bijna de helft van de bevolking aan de buis gekluisterd voor de Mexicaanse soap Miramar. Al in 1996 werd de hoofdrolspeelster Thalia door tienduizenden fans én de Filippijnse president Fidel Ramos ontvangen. Ook in Ivoorkust was Miramar mateloos populair. Tijdens de Ramadan is in het land zelfs een keer het gebed verschoven, zodat fans de laatste aflevering niet hoefden te missen. Ook in het Midden-Oosten worden tijdens de Ramadan heel wat uurtjes achter de televisie doorgebracht. Het hele gebied is in die periode ‘verenigd’ via dezelfde soapseries. Tijdens de eerste twee weken van de Ramadan in 2011 schoten de kijkcijfers op televisie bijvoorbeeld omhoog met 30 procent (ipsos).

De wereld over in zes stappen

Volgens de Six degrees of separation-theorie zijn alle wereldburgers in slechts zes stappen met elkaar verbonden. In 1967 lukte het inderdaad om ‘ouderwetse’ post via ongeveer zes tussenpersonen overal ter wereld te bezorgen. Met de komst van internet en sociale media lijkt deze theorie des te aannemelijker. Volgens een onderzoek van Facebook (2011) is de gemiddelde afstand tussen al hun gebruikers zelfs 4,74 personen. Niet alleen de afstand tussen mensen lijkt kleiner te worden, ook consumeren gaat steeds gemakkelijker. Zo kunnen alle 157 miljoen leden van Ebay voor $2 een telefoonhoesje vanuit Azië in hun brievenbus krijgen. Veilingsite Ebay is met een jaarlijkse winst van $17,9 miljard daarom een goed voorbeeld van de trend die sinds ongeveer 1960 zichtbaar is: de wereldwijde handel is enorm toegenomen.

Oost west, thuis best

Toch is de wereld met een evenaar van 40.075 km ook best groot. Hoewel de wereldwijde handel enorm is gegroeid, bedragen directe buitenlandse investeringen nog geen 10% van het totale aantal van alle investeringen. En de mogelijkheden van technologie als draadloze telefonie worden ook niet volledig benut: slechts 2% van het totaal aantal gebelde minuten gaat over grenzen. Tellen we daar internettelefonie bij op, komt het percentage op 6-7% (P. Ghemawat, 2012). Wat blijkt? Hoe verder mensen ergens vanaf wonen, hoe minder de interesse erin. Ook het vertrouwen in een gebied neemt af, naar mate de afstand groter wordt. Zelfs Facebook – dé manier om wereldwijd vrienden te maken – voldoet niet aan de verwachtingen. Maximaal 15% van iemands Facebookvrienden leven in een ander land (P. Ghemawat, 2012). Wat de boer niet kent, eet hij niet Honderd jaar geleden was de wereld meer geïntegreerd dan nu, laat Kevin O’Rourke (2007) van het Trinity College Dublin in zijn onderzoek zien. Toen werden in het bijzonder migratiestromen minder belemmerd. Daar valt nog veel winst te behalen in onze ‘geglobaliseerde’ wereld, want mensen blijken vooral lokaal georiënteerd. Van de personen die in 2013 in Nederland verhuisden, bleven er zes op de tien binnen dezelfde gemeente wonen. Ook de Nederlanders die verder weg verhuisden, gingen er veel niet ver: 60% bleef binnen dezelfde provincie, en 27% verhuisde naar een aangrenzende provincie (CBS, 2014). Ook McDonald’s speelt handig in op de hang naar het lokale. De fastfoodketen mag dan een Amerikaans concept zijn, het menu wordt overal aangepast aan de lokale voorkeuren. In het Midden-Oosten verkopen ze bijvoorbeeld in plaats van de welbekend ‘BigMac’ de ‘McArabia’: een pitabroodje gevuld met kip of rund, veel groente en knoflookmayonaise. De McDonald’s in India verkoopt een vegetarische burger gemaakt van aardappelen, erwten en veel specerijen, de zogenaamde ‘McAloo Tikki Burger’. En in Nieuw-Zeeland is de ‘Kiwiburger’ erg populair: een runderburger met sla, tomaat, ei, kaas, ui, gekookte bieten en saus op een geroosterd melkbroodje. Ditzelfde trucje wordt toegepast door Coca Cola. Het drankje wordt in Mexico met rietsuiker gezoet, terwijl ze in de Verenigde Staten daarvoor maïssiroop gebruiken. Dat mensen een voorkeur hebben voor het bekende, blijkt ook uit de grote hoeveelheid lokale muziek die men luistert. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp feiten en cijfers.Lees hier het pdf van dit artikel. ‘Denk en handel internationaal’, één van de richtingwijzers van D66, betekent dat sociaal-liberalen zich niet laten belemmeren door grenzen tussen natiestaten. Tegelijkertijd kent de wereld meer grenzen dan ooit, met evenzoveel paspoortcontroles, visumprocedures en migratiebeperkingen. Het denken en handelen over grenzen heen wordt zo niet gemakkelijker. Zou de wereld niet beter af zijn met minder grenzen, of met open grenzen? We zetten drie typen argumenten op een rij. Door Mark Snijder Moreel-ethisch Morele gelijkwaardigheid is een van de bouwstenen van het sociaal-liberalisme: ieder individu, waar ook ter wereld, heeft het recht om een eigen invulling te geven aan het goede leven. ‘Gelukszoekers’ die de oversteek naar Europa wagen, doen dus weinig anders dan gebruikmaken van dit recht. Als grenzen ze daarin belemmeren, zijn deze grensbeperkingen in strijd met het fundamentele recht op zelfbeschikking. Daarmee behoort het recht op migratie (immigratie en emigratie) volgens sommigen tot de fundamentele vrijheden van ieder mens. De Canadese politicoloog Joseph H. Carens stelt dat ieder mens dit recht zou bepleiten als hij zich zou bevinden achter de Rawlsiaanse ‘sluier van onwetendheid’. Wanneer je niet weet in welk land je woont, wat je familieomstandigheden zijn en welke talenten je bezit, wil je in ieder geval dat je altijd je geluk elders in de wereld zal kunnen zoeken. Beperkingen in de migratie betekenen een directe beperking van deze vrijheid. Grenzen tussen landen leiden ook tot onwenselijke discriminatie, stelt Henk van Houtum, hoogleraar politieke geografie. Een wereld zonder grenzen bestaat niet, weet hij, en er is niets mis met het maken van onderscheid op basis van de geschiktheid van mensen voor de arbeidsmarkt. Maar het huidige systeem van begrensde natiestaten maakt dat overheden discrimineren op basis van geboortegrond of bloedverwantschap. Nationaal vinden we dat verwerpelijk, maar internationaal is het de norm: een vorm van‘institutionele apartheid’. Sommigen gaan nog een stap verder, zoals denkers binnen de Open Borders Movement. Door grenzen dicht te houden zijn we zelfs (moreel) medeverantwoordelijk voor de misère waarin ze leven. De Amerikaanse filosoof Michael Huemer illustreert deze stelling met het verhaal van Starvin’ Marvin: een uitgehongerd jongetje dat naar de markt wil om eten te kopen, maar met geweld wordt tegengehouden door (Uncle) Sam. De jongen sterft hierdoor de hongerdood. Het dichthouden van de grenzen – de toegang naar de markt met eten – is volgens Huemer dus de directe oorzaak van menselijk leed. Economisch In de afgelopen jaren hebben veel knappe koppen uitgebreide rekensommen gemaakt over het mogelijke effect van open grenzen op de wereldhandel, de mondiale welvaart en de economische kansen voor mensen uit arme regio’s. In een artikel voor De Correspondent zette schrijver en historicus Rutger Bregman een aantal cijfers op een rij. De geschatte groei van het wereldwijde bruto binnenlands product neemt toe met 67 tot zelfs 172 procent. 3 procent meer migratie naar westerse landen betekent 300 miljard dollar per jaar meer voor de mondiale armen. De gemiddelde Nigeriaan gaat er bij open grenzen 22.000 dollar per jaar op vooruit. De schattingen lopen sterk uiteen, maar dát de wereld er economisch beter van wordt, daar lijken de meesten het wel over eens. Michael Clemens, ontwikkelingseconoom bij het Amerikaanse Center for Global Development, wijst op de grote wig tussen de huidige mondiale welvaart en de potentiële welvaart van de mensheid. Die wordt veroorzaakt door ondoelmatigheden op de arbeidsmarkt: door grenzen en migratiebeperkingen zitten veel arbeiders opgesloten in landen met een gebrekkige infrastructuur en wijdverbreide corruptie. Op mondiale schaal verspillen we veel economisch potentieel. Tegelijkertijd zijn open grenzen ook voor de ontvangende landen economisch interessant, stelt de Britse politiek econoom Philippe Legrain in zijn boek Immigrants: Your Country Needs Them. Volgens Legrain nemen immigranten talenten en vaardigheden mee die niet concurrerend, maar juist verrijkend zijn voor de samenleving. De economie wordt productiever en creatiever door de diversiteit die ontstaat als meer migranten meedoen op de arbeidsmarkt. Een soortgelijke stelling verdedigt Monique Kremer, die als socioloog verbonden is aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: de komst van migranten leidt in algemene zin tot economische groei waarvan iedereen profiteert. Pragmatisch Dan is er nog een pragmatische benadering: dichte grenzen creëren juist migratie. Of andersom gesteld: open grenzen zorgen voor meer ‘terug-migratie’. Deze stelling poneerde onlangs Gijsbert Oonk, universitair hoofddocent geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij verwijst naar de migratie vanuit de ddr naar West-Europa, die enorm toenam ná het bouwen van de Berlijnse Muur. De dreiging van een onverbiddelijke grens zette Oost-Duitsers juist aan om te vertrekken. Net als in Suriname vlak voor de onafhankelijkheid: het vooruitzicht op een visumplicht maakte dat de migratie van Surinamers naar Nederland in korte tijd snel toenam. Open grenzen leiden volgens Oonk weliswaar tot een tijdelijke groei van migratie, maar zorgen er ook voor dat meer mensen na verloop van tijd weer vertrekken. Dat is ook de stelling van Leo Lucassen, hoogleraar sociale geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Zelfs als het nieuwe land niet de voorspoed brengt die migranten hoopten te vinden, blijven ze bij een streng migratiebeleid toch op hun nieuwe plek. Al is het alleen maar omdat de oversteek ze veel geld heeft gekost en ze alle moeite niet voor niets hebben willen doen. Lucassen trekt een parallel met de massale migratie van Europeanen naar Amerika in de negentiende eeuw, toen geen sprake was van enige migratiebeperking. Meer dan vijftig miljoen Europeanen maakten de oversteek; een derde van hen besloot echter na verloop van tijd weer terug te keren. Ook wanneer je kijkt naar de negatieve effecten van open grenzen betekent een pragmatische benadering dat je niet direct de algehele immigratie beperkt, betoogt de Amerikaanse econoom Bryan Caplan. Er zijn volgens hem betere alternatieven. Als immigranten bijvoorbeeld evenredig veel gebruikmaken van uitkeringen, sluit je ze voor een bepaald aantal jaren uit van de sociale zekerheid. Als immigranten een nationale cultuur bedreigen, verplicht je ze de taal en cultuur eigen te maken. Het dichthouden van de grenzen is in alle gevallen een onnodig draconische maatregel.   Mark Snijder is redacteur van de Idee.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp grenzen.Lees hier het pdf van dit artikel. Europa heeft voor steeds meer mensen afgedaan. Niet alleen de toekomst van de Europese Unie an sich staat op het spel, maar ook het geloof in het belang van een vrije en open samenleving. De oud-Permanent Vertegenwoordiger van Nederland in Brussel hernieuwt het sociaal liberale pleidooi voor een sterk Europa.

Door Tom de Bruijn

Het Griekse drama dat zich nu al meer dan vijf jaar voortsleept, en waarvan het einde nog niet in zicht is, laat eens te meer zien dat de Europese Unie er niet op is toegerust crises snel en adequaat het hoofd te bieden. Sterker, een relatief klein probleem (de Griekse economie maakt nauwelijks 2% uit van het bnp van de Europese Unie) is uitgegroeid tot een hoofdpijndossier van ongekende proporties. Het internationale aanzien van Europa heeft er een flinke deuk door opgelopen en in de rest van de wereld is twijfel ontstaan aan de wil van de lidstaten om de Eurozone in stand te houden. Bijgevolg heeft het Europese project aan geloofwaardigheid ingeboet, terwijl een sterk Europa juist de ruimte kan bieden aan haar inwoners om zich in vrijheid te ontplooien. Verandering en versterking van de unie zijn daarom nu nodig. Het Europese onvermogen stemt tot ergernis van de één (president Obama) en tot genoegen van de ander (president Poetin). Dat is des te meer verontrustend nu de wereld om ons heen in turbulent weer verkeert: chaos in Libië, een vernietigende burgeroorlog in Syrië, Irak dat ten prooi valt aan desintegratie, onrust in Macedonië, een afbrokkelend Oekraïne, enzovoort. Alleen het nucleaire akkoord met Iran vormt een hoopvol lichtpunt, al leidt ook dat helaas tot nieuwe spanningen in het Midden-Oosten. Wat vooral zorgen baart, is dat al deze ontwikkelingen, of het nu gaat om de agressieve Russische buitenlandse politiek of het niets en niemand ontziend fanatisme van Islamitische Staat, niet alleen geopolitiek een uitdaging vormen, maar ook de open en vrije samenleving zoals wij die kennen bedreigen. Met grote kracht wordt vanuit verschillende hoeken de instabiliteit aan onze grenzen aangewakkerd, met enorme vluchtelingenstromen tot gevolg, en wordt de weerbaarheid van de Europese Unie op de proef gesteld. Dat is de bedreiging van buiten. De Griekse crisis legt nog een ander, meer intern gevaar bloot. De technocratische aanpak van de Troika om uit de deconfiture te komen, heeft in Griekenland geleid tot een gestage versterking van de extreemrechtse partij Gouden Dageraad en tot de electorale victorie van de uiterst linkse partij Syriza. Ook in andere lidstaten van de Europese Unie staat het sociaal-liberale model onder druk van zowel extreemrechts als -links. Niet alleen populistische stromingen komen in het geweer, in toenemende mate sluiten ook intellectuelen zich er bij aan. Als reactie schuiven traditionele middenpartijen op naar links of rechts en zingen mee met de wolven in het bos. Of het nu gaat om het Front National in Frankrijk of Podemos in Spanje, dezelfde bewegingen zijn zichtbaar en voeden zich op de bodem van een Europese Unie die onvoldoende in staat is een overtuigend antwoord te geven op de problemen die op haar bord worden gelegd. Zo worden ook van binnenuit de sociaal-liberale idealen bedreigd. In zijn intrigerende recent verschenen roman Soumission laat de Franse schrijver Michel Houellebecq zien wat er in een land en in de Europese Unie kan gebeuren als geloof in het belang van een vrije en open samenleving afkalft en scepsis toeslaat. Toegegeven, het is fictie, maar wel fictie die stemt tot nadenken. De verwezenlijking van het sociaal-liberale gedachtengoed loopt voor een belangrijk deel via Europa. Ontmanteling van de Europese Unie en terugkeer naar de nationale staten zal niet leiden tot een herwinning van zogenaamde soevereiniteit, maar slechts tot inperking van vrijheden en kansen. Een sterke Europese Unie daarentegen, die in staat is in te spelen op nieuwe ontwikkelingen van buiten en een antwoord biedt op de sociaal-economische vragen, ook van degenen die zich beschouwen als de verliezers van de globalisering, leidt ook tot sterkere lidstaten waarin er ruimte is voor het individu om zich in alle vrijheid te ontplooien. Dit betekent allereerst dat de Eurozone moet worden versterkt. Angela Merkel, die met haar politiek van altijd-maar-afwachten mede verantwoordelijk is voor de huidige staat van de Unie, heeft wel volstrekt gelijk als zij stelt: Scheitert der Euro, dann scheitert Europa. De Eurozone kan daarom niet blijven doormodderen met de gebrekkige instellingen die nu tot haar beschikking staan. Hoe die moeten worden versterkt is van secundair belang. De essentie is dat zij beantwoorden aan twee, overigens niet altijd volledig compatibele, criteria: slagvaardigheid en democratische verantwoording. Slagvaardigheid houdt onvermijdelijk in dat bepaalde bevoegdheden op Europees niveau moeten worden belegd. Zo niet, dan neemt de Europese Centrale Bank – een instelling waarvan we de onafhankelijkheid juist willen borgen – een deel van de politieke verantwoordelijkheid over zonder dat er sprake is van democratische verantwoording. Ieder machtsvacuüm heeft immers de neiging zich op te vullen. Versterking van de instellingen van de Eurozone kan, om het vertrouwen te herstellen, het beste stapsgewijs gebeuren. Van een vaste voorzitter van de Eurozone tot, aan het einde van de rit, de mogelijkheid van uitgifte van eurobonds. De besluitvorming door de verstevigde instellingen moet hoe dan ook democratisch gelegitimeerd zijn. Of dat nu gebeurt door uitbreiding van het mandaat van het Europees Parlement of door een nieuw in te stellen speciaal parlement van de Eurozone (bestaande uit parlementsleden van de nationale parlementen) is van minder belang en moet vooral niet tot Brusselse ideologische twisten leiden. Voordeel van de eerste optie is dat zij voortbouwt op bestaande structuren en het verband tussen de Eurozone en de EU handhaaft. De tweede mogelijkheid biedt de kans de relatie tussen de Europese en de nationale politiek in zoverre te herstellen dat niet alleen bewindslieden maar ook parlementsleden uit de lidstaten hun nationale context meenemen naar Brussel en vervolgens de Europese context mee terug naar hun nationale parlementen en politieke partijen. Regeringsleiders moeten bereid zijn deze stappen Te zetten en te verdedigen. Dralen onder druk van de sceptische weerstand, roept juist datgene op wat men wil vermijden: nog minder steun voor Europees beleid. Ten tweede moet er alles aan gedaan worden om nu daadwerkelijk te komen tot een versterking van de externe capaciteit van de Europese Unie. Daarvoor is het prealabel onontbeerlijk dat het Verenigd Koninkrijk binnen de Europese Unie blijft. Zonder het VK, gezien zijn strijdkrachten en nucleaire status, is de Unie op buitenlands politiek gebied ernstig gehandicapt en uit balans. Premier Cameron speelt Russisch roulette met de aankondiging van een in or out referendum. De Europese leiders moeten laten zien dat zij de zaak, niet net als bij Griekenland uit de hand laten lopen, maar vastberaden en beheerst tot een goed einde brengen. Het proces moet kort zijn en leiden tot een pragmatisch en compact pakket dat de essentiële vrijheden van de EU onaangetast laat. Zodra voortzetting van het Britse lidmaatschap van de EU is zeker gesteld, moet prioriteit gegeven worden aan een meer gezamenlijke buitenlandse politiek, inclusief een versterkte samenwerking tussen een beperkt aantal lidstaten op defensiegebied. De verleiding van Duitsland om zijn toenemende interne hegemonie ook naar buiten toe gestalte te geven en de verlokking van Frankrijk om het inboeten van zijn interne macht te compenseren door extern optreden, moet worden omgezet in een actieve Europese politiek. Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini is aan zet om begin volgend jaar met een nieuwe Europese buitenlandstrategie te komen. Een uitgelezen kans voor het komend Nederlands voorzitterschap om hier een belangrijke rol te spelen. De lidstaten, en met name de Grote Drie, moeten zich duidelijk aan de nieuwe strategie committeren en er naar handelen. Dat biedt ook een uitgangspunt voor de EU om de Amerikanen, in het bijzonder straks de nieuwe president, tot een pivot back te bewegen en een sterkere gerichtheid van de Verenigde Staten op Europa. Dat kan alleen door serieus werk te maken van onze defensie-inspanningen en de bereidheid mondiaal op te treden: de tijd dat Europa free rider kon zijn, is voorbij. Om de traditionele reflexen in te perken zal op enig moment ook de stap moeten worden gezet naar één Europese zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Dat zou tevens de ruimte bieden om de Veiligheidsraad te hervormen om te komen tot een juiste weerspiegeling van de huidige krachtsverhoudingen in de wereld. Als intermediaire stap en voorbeeld, kan op korte termijn al besloten worden tot één zetel voor de Eurozone in het Internationale Monetaire Fonds. En als er één onderwerp is waar veel steun vanuit de publieke opinie is te verwachten, dan is het dat van het externe optreden. Kortom: het gaat niet om een keuze tussen de Eurozone of de Europese Unie, maar om een versterking van beide: intern van de één, extern van de ander. De open samenleving staat onder druk. In Rusland wordt de democratie, toch al pril, stap voor stap afgebroken. In Turkije gebeurt hetzelfde onder een steeds autocratischer bewind onder Erdogan. In Hongarije flirt Orban met wat hij noemt illiberal democracy. Deze tijd, waarin alles op de proef wordt gesteld en niets onomkeerbaar is, vergt enige moed om ook via een versterking van de EU op te komen voor onze vrijheid en veiligheid.   Tom de Bruijn is D66-wethouder in Den Haag. Eerder was hij onder meer de Nederlands Permanent Vertegenwoordiger bij de Europese Gemeenschappen.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp Europese Unie.Lees hier het pdf van dit artikel.

Wanneer is ingrijpen in een ander land gerechtvaardigd? Volgens Koert Debeuf, voormalig speciale gezant voor de Arabische wereld namens de Europese liberale ALDE-fractie, vervalt het soevereiniteitsbeginsel als mensen massaal moeten vluchten of worden vermoord.

Door Mark Snijder

Ruim drie jaar woonde en werkte hij in de Arabische wereld, als speciaal gezant van alde, de liberale fractie in het Europees Parlement. Van nabij volgde Koert Debeuf (41) de revoluties in Tunesië, Egypte, Libië en Syrië. Tot zijn mandaat afliep, afgelopen december. Kort daarvoor bracht hij zijn boek uit, Inside the Arab revolution, waarin hij zijn belangrijkste stukken van de afgelopen jaren heeft gebundeld. Rode draad: Europa moet een stevigere rol spelen bij de ontwikkelingen aan de andere kant van de Middellandse Zee. Een gesprek over het steunen van je vrienden, het redden van mensen en hypocriete soevereiniteit.

Op het afgesproken tijdstip stuurt hij een Skype-berichtje. ‘Geef je me nog 10 min? Ik moet nog snel iets afwerken.’ Koert Debeuf is een drukbezette man. Door zijn heldere analyses van de complexe gebeurtenissen in de Arabische wereld wordt zijn commentaar veel gevraagd. Hij werkt nog steeds vanuit Egypte, die keuze was snel gemaakt. ‘Ik dacht, ik kan terug naar Brussel of ik kan in Caïro blijven. In Caïro blijven leek me boeiender.’ Al een aantal jaar pleit je voor een actievere rol van de internationale gemeenschap bij de oorlog in Syrië. Waarom? ‘Niets doen heeft geleid tot een grotere chaos. Er zijn mensen in Syrië die wel kiezen voor democratie, mensenrechten, diversiteit en tolerantie. Als we hen niet steunen, dan steunen we indirect de anderen: Assad en Islamitische Staat. Dat werkt niet alleen in Syrië zo, maar ook in Libië of in Egypte. Als we onze politiek niet veranderen, hoewel mensenrechten op grote schaal geschonden worden, dan steunen we onze vrienden niet.’  Hoe weten we wie onze vrienden zijn? ‘Het is niet zo moeilijk om ze te identificeren. Er zijn mensen die een democratie willen en een tolerant Syrië. Zijn die allemaal 100 procent liberaal-democraten? Wellicht niet, ook omdat ze daarin geen traditie hebben. Ze zijn misschien niet altijd georganiseerd, maar ze zijn wel identificeerbaar. Als wij die mensen steunen in hun strijd, politiek en op de grond, dan hebben we uiteindelijk veel meer te zeggen over wat er moet gebeuren. Geen steun is geen invloed. Dus als de steun wel komt van landen als Qatar en Saoedi-Arabië, moeten we niet verbaasd zijn dat de regio plots conservatiever wordt.’  Toch is de Arabische wereld tamelijk complex. Maakt dat ons ook niet terughoudend? ‘Dat heeft er inderdaad mee te maken. Er zijn maar weinig mensen die het voldoende begrijpen. Om je een voorbeeld te geven: ik sprak een tijd geleden met een presidentskandidaat in Tunesië, en die vroeg mij: ‘Koert, leg mij Syrië eens uit want ik begrijp daar niets van.’ Het zijn dus niet alleen Europeanen die niet weten wat daar gaande is. Aan de andere kant vraag ik me af hoeveel moeite er wordt gedaan om het wel te begrijpen.’  Maar als je het niet begrijpt, is het toch juist verstandig om je er niet in te mengen? ‘Als je onwetend bent, is het inderdaad beter om niets te doen. Maar je kan je ook informeren. Een situatie kan complex zijn, maar niets is té complex. Dus als je je wat verdiept in Syrië… niemand die Syrië een beetje kent, is tegen een no fly-zone. Niemand.’ Waarom is er dan geen politiek draagvlak voor te krijgen? ‘Het trauma van Irak maakt ons terughoudend: als we nu iets gaan doen, krijgen we dan niet weer het tegenovergestelde van wat we wilden? Maar de onderliggende principes aan de interventie in Irak waren fout. Dat was niet voor de mensenrechten, dat was gewoon toppling a regime. Irak was geen rechtvaardige oorlog, geen bellum iustum. We hebben daardoor echter zo’n schrik gekregen van interventies, dat we nu een interventie die wel gerechtvaardigd is, niet doen.’ Waarom is een interventie in Syrië wel gerechtvaardigd? ‘Het is heel duidelijk dat één regime zijn bevolking vergiftigt en elke dag barrel bombs naar beneden gooit [vaten met explosieven, red.]. Iedere dag sterven er ongeveer honderd mensen. Uiteindelijk is het toch heel eenvoudig: als je de vliegtuigen stopt die deze bommen gooien, dan sterven er een pak minder mensen. Wil dat zeggen dat wij Assad persoonlijk gaan neerhalen? Nee. Maar we geven de mensen de veiligheid waar ze om smeken. Er zijn nu miljoenen vluchtelingen, die het zuiden van Turkije ontwrichten en de economieën van Libanon en Jordanië. Al die mensen willen liever in Syrië blijven. Dus als wij veilige zones maken, dan gaan zij naar huis en zijn ze veilig. Dan beperken we de strijd tot een aantal slagvelden waar de mensen zelf de strijd uiteindelijk zullen moeten leveren.’ Overschat je hiermee niet de invloed van de internationale gemeenschap? ‘Nee, eigenlijk niet. Om je een voorbeeld te geven: een paar jaar geleden hebben we een red line gesteld bij de inzet van chemische wapens door Assad. Hij gebruikte toch chemische wapens. Als we op dat moment een aanval hadden ingezet, was zijn leger heel waarschijnlijk uiteengevallen. Maar door niets te doen, hebben we Assad sterker gemaakt en is juist de oppositie, die ons goed gezind is, uiteengevallen.’ Waarom is het zo belangrijk dat we die oppositie steunen? ‘Omdat ik ervan overtuigd ben dat verandering altijd van binnenuit moet komen. Eventueel met steun van de internationale gemeenschap als wij dat gerechtvaardigd vinden. Een democratie kan alleen tot stand komen als er voldoende eensgezindheid is tussen oppositiegroepen, als ze voldoende krachtdadige figuren hebben die met elkaar praten en een visie hebben voor de toekomst. Zij zijn de mensen die er uiteindelijk voor zorgen dat een regime veranderd wordt. Het opbouwen van een democratie gaat altijd met vallen en opstaan. Maar mensen leren alleen hun lessen als ze zelf die fouten maken.’ Wij kunnen of moeten Assad dus niet ten val brengen? ‘Ik denk dat we dat niet moeten doen. Natuurlijk, stel dat we nu in 1941 zouden zijn en we sturen een missie uit om Hitler uit te schakelen. Dat zou ons veel leed bespaard hebben. Voor Assad geldt waarschijnlijk hetzelfde. Maar uiteindelijk is het niet de opdracht van de internationale gemeenschap om mensen te vermoorden.’ Wat is dan wel onze opdracht? ‘Kijken wat de meest effectieve manier is om mensen te beschermen. Ik heb gepleit voor het bewapenen van het Vrije Syrische Leger om Assads vliegtuigen tegen te houden en zo het moorden te beperken. Maar ik ben een veel grotere voorstander van het organiseren van no fly-zones dan het bewapenen van groepen. Ten eerste is het effectiever, ten tweede houden we daarmee de zaak in eigen handen, en ten derde weet je van wapens die je weggeeft uiteindelijk nooit zeker waar ze terechtkomen. Dat hebben we gezien in Afghanistan en Libië. Met een no fly-zone zorg je voor rust en orde, zodat een bestuur opgebouwd kan worden.’ Maar ook een no fly-zone staat op gespannen voet met onze afspraken over soevereiniteit. ‘Wat mij opvalt, en ik denk iedereen, is dat de twee landen die het hardst vasthouden aan soevereiniteit, China en Rusland, precies de landen zijn waar een loopje wordt genomen met de mensenrechten. Maar tegelijkertijd zijn het ook de twee landen die soevereiniteit zelf niet zo nauw nemen. China heeft Tibet bezet. Rusland heeft delen van Georgië bezet, en nu van Oekraïne. Deze twee landen roepen altijd de soevereiniteit in terwijl ze het zelf schenden. Ik vind het soevereiniteitsbeginsel daarom een hypocriet beginsel: het wordt misbruikt pour besoin de la cause, maar voor de rest wordt het als minder belangrijk beschouwd.’ Maar het soevereiniteitsbeginsel heeft toch wel waarde? ‘Zeker, zomaar een land binnenvallen, dat gaat natuurlijk niet. Er moet een reden voor zijn en mensen moeten het erover eens zijn dat er een reden voor is. Maar zelfs als er consensus is dat er iets moet gebeuren, dan wordt het soevereiniteitsbeginsel op een hypocriete manier gebruikt. Daarbij is er een ander groot principe, dat ze bij de Verenigde Naties de Responsibility to Protect noemen. Dat ‘overrulet’ eigenlijk soevereiniteit. Op het moment dat mensen massaal moeten vluchten of gedood worden, dan vervalt het soevereiniteitsbeginsel. Officieel niet, maar ik vind dat het zo zou moeten zijn. Uiteindelijk zijn de rechten van mensen altijd hoger dan de rechten van staten.’ Interventie heeft niet altijd het gewenste effect. We hebben ingegrepen in Libië, maar daar is nu een burgeroorlog. Was die interventie achteraf gezien wel zo’n goed idee? ‘De interventie in Libië ging niet over het afzetten van Khadafi, maar over het stoppen van een massamoord in Benghazi. Als we dat hadden laten gebeuren, was het een Srebrenica-maal-tien geweest. Ik was daarom absoluut voorstander van die interventie, omdat we mensen hebben gered. En het heeft niet onmiddellijk tot een burgeroorlog geleid. De Libiërs hebben alleen nooit een land georganiseerd, die weten niets van politiek. Ze hadden steun nodig, hebben ook steun gevraagd, en wij hadden die steun moeten geven. Wij hadden ná de interventie meer moeten doen om ervoor te zorgen dat ze zelf een stap verder kunnen zetten. Maar dat hebben we niet gedaan.’ Nu komen er veel vluchtelingen vanuit Libië naar Egypte. Is dat een argument om ons meer te bemoeien met de burgeroorlog daar? ‘Ik vind dat geen rechtvaardige reden tot interventie. Ja, mensen moeten massaal hun huis verlaten, dus we moeten iets doen. Maar iets doen alleen omdat ze naar ons toekomen, dat vind ik vanuit moreel oogpunt een verwerpelijk argument. Maar het helpt wel om mensen ervan te overtuigen dat het nodig is om iets te doen.’ Inmiddels heeft een westerse coalitie wel ingegrepen in Irak en Syrië om Islamitische Staat een halt toe te roepen. ‘Dat is geen interventie om burgers te beschermen, maar een oorlog tegen Islamitische Staat. Ik ben het er mee eens dat we iets moeten doen, maar nu een paar rondjes vliegen en bombarderen, daarmee gaan we ze niet bedwingen. Uiteindelijk sterven er meer mensen door barrel bombs van Assad dan door Islamitische Staat. Ik vind het frustrerend dat we wel macht kunnen verzamelen tegen Islamitische Staat, terwijl we niets doen tegen de reden waarom mensen echt sterven.’ Hoe houd je dan toch de moed erin? ‘Als je gefrustreerd bent, verlies je de efficiëntie om dingen te veranderen. En dat is nu eenmaal politiek, dat sommige dingen lukken en andere dingen niet. Ik ben wel kwaad, omdat we in Syrië 150.000 mensen wellicht hadden kunnen redden, maar dat niet hebben gedaan. Maar het is nooit te laat. Als we nu toch een no fly-zone gaan instellen, dan is dat nog steeds oké. Voor die duizenden mensen is het te laat gekomen, en dat is natuurlijk heel erg. Maar je moet ook denken hoeveel mensen je misschien nog kan redden. Daarvoor moet je blijven vechten.’   Mark Snijder is redacteur van de Idee.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij de onderwerpen internationaal en interviews.Lees hier het pdf van dit artikel. Het kabinet gooit onze idealen te grabbel door onze afhankelijkheid van Russisch gas te vergroten. Wees realistisch, volg je idealen, menen D66-Tweede Kamerleden Stientje van Veldhoven en Sjoerd Sjoerdsma. Door Stientje van Veldhoven en Sjoerd Sjoerdsma Vlak voor de zomer accepteerde Minister Kamp eindelijk dat hij de gaswinning in Groningen structureel moet verlagen. Of het genoeg is, daarover valt te twisten, maar eindelijk werd er in ieder geval deels geluisterd naar de bewoners van Groningen en partijen in de Tweede Kamer, waaronder D66. Deels geluisterd, omdat de Minister deze verlaging niet koppelde aan minder gasverslaving, maar juist aan meer import van Russisch gas. Verbazing alom! Nederland zou toch de afhankelijkheid van Rusland gaan terugbrengen? Hoe kon de minister zich nu dan toch met een dergelijk regime in een gedwongen gashuwelijk laten manoeuvreren? Dit is natuurlijk vooral pijnlijk omdat het kabinet op deze manier onze geopolitieke positie en idealen te grabbel gooit. En dat nota bene nadat we de afgelopen tijden allemaal getuige zijn geweest van de terugkeer van de harde machts- en energiepolitiek. Als je afhankelijk bent van Rusland voor je energievoorziening, dan maakt dat je kwetsbaar. Dan kan dat grote en negatieve invloed hebben op de onafhankelijkheid van je buitenlandpolitiek. In dat opzicht is energiepolitiek buitenlandpolitiek. In het laatste debat voor de zomer uitte D66 dan ook flinke kritiek op de opstelling van het kabinet, maar de ministers haalden de schouders op. Zo waren de kaarten nu eenmaal geschud. Maar dat was nu juist het pijnlijke: het kabinet had niks gedaan om de eigen hand te verbeteren; in plaats daarvan had het kabinet meer dan een jaar op de handen gezeten. De crisis rond Oekraïne maakt pijnlijk duidelijk wat het betekent om afhankelijk te zijn van de import van Russisch gas. Bijna een kwart van het gas dat Europa gebruikt komt uit Rusland en dat aandeel zal alleen maar groeien, want overal in de Europese Unie (EU) raken gasvelden leeg. Wij vonden, zo schreven we vorig jaar ook al, dat de gebeurtenissen in Oekraïne een wake up call moest zijn voor Nederland: voor Russisch gas betaal je ook een politieke prijs. De kern van ons betoog: afbouwen die afhankelijkheid! Laten we ervoor zorgen dat Nederland ook over tien jaar – wanneer onze gasvelden bijna leeg zijn – onafhankelijk is van Russisch gas en voorop loopt in het bieden van alternatieven. Zo kent de Rotterdamse haven één van de grootste op- en overslagstations van vloeibaar gas (lng) dat in schepen kan worden aangevoerd. In heel Europa worden dit soort stations in hoog tempo gebouwd en de geplande uitbreidingen voor de komende tien jaar matchen de huidige afname van Russisch gas. Maar het is niet de enige troef die we in handen hebben. Gasunie is ook bezig met het omzetten van overtollige energie uit wind en zon (via waterstofgas) naar het gasnetwerk. Het kabinet had ook meer werk kunnen maken van de duurzame energiedoelstellingen en energiebesparing. De targets voor duurzame energie van het energieakkoord lagen al lager dan die van het regeerakkoord en zelfs die worden niet gehaald. Ook wordt er nauwelijks voortgang gemaakt met het tegengaan van energieverspilling, bijvoorbeeld door (bestaande) gebouwen beter te isoleren. Al een jaar geleden riep D66 het kabinet op om het energieakkoord te verstevigen en te verlengen. Minder geld naar kolencentrales, meer geld naar energiebesparing, duurzame energie en innovatie, gekoppeld aan een doelstelling voor 2030. Als we daar serieus werk van maken, hoeven we niet uit Rusland te importeren tegen de tijd dat ons gas op is. Laat het een les zijn voor het kabinet in de afweging tussen idealen en realiteit: je idealen komen je niet aanwaaien, en laten zich ook niet realiseren door enkel lippendienst. Nee, je moet er ook wat voor doen. Begin dus vandaag.   Stientje van Veldhoven en Sjoerd Sjoerdsma zijn Tweede Kamerleden voor D66.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp energie.Lees hier het pdf van dit artikel. Met de oplopende spanning tussen de EU en Rusland wordt ook de roep om een helder buitenlands beleid ten aanzien van Rusland steeds luider. Zo wordt de Europese gas- en olieafhankelijkheid van Rusland gehekeld in de context van de Oekraïnecrisis. Maar hoe nu verder? Het is tijd voor een fundamentele heroverweging van ons beleid ten aanzien van het Rusland van Poetin.

Door Herman Schaper

De politiek van de westerse landen ten aanzien van Rusland na het eind van de Koude Oorlog en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was een mengeling van optimisme en desinteresse. Optimisme over de mogelijkheden van binnenlandse hervormingen in Rusland op basis van westerse politieke en economische grondbeginselen. Desinteresse als gevolg van de politieke instabiliteit en economische problemen van Rusland in de jaren 90. Deze leidden tot een enigszins neerbuigende houding ten opzichte van Rusland; een “lost case”, een derdewereldland met kernwapens, dat dreef op gas- en olie-inkomsten. Bij Poetin is na zijn aantreden in 2000 een groeiende ergernis te bespeuren over deze houding van de westerse landen. Dit mondde uit in de overtuiging dat het westen – en dan vooral de VS – niet bereid is rekening te houden met Russische opvattingen en belangen. Zijn buitenlandse politiek richtte zich daarom op herstel van de Russische positie als een internationaal erkende grote mogendheid met wereldwijde belangen en verantwoordelijkheden. Dat betekende in eerste instantie nog niet per definitie een anti-westerse koers. Zo betoogde Poetin in zijn speech voor de Doema in 2005 dat Rusland zich ontwikkelde tot een vrije en democratische staat met Europese waarden, maar wel met behoud van de soevereiniteit van de staat. In de praktijk bleek dit laatste echter bepalender te zijn, en Poetin nam steeds meer afstand van de Westerse hervormingsagenda. In concreto betekende dit een steeds meer autoritaire staat en een groeiende inperking van vrijheden voor media, NGO’s en andersdenkenden. De Russische internationale opstelling werd daarnaast steeds assertiever, met name nadat Poetin in 2012 voor de derde maal was aangetreden als president. De confrontatie spitste zich toe op de in 1991 onafhankelijk geworden landen op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie. In zijn speech tot de Doema in 2005 noemde Poetin de instorting van de Sovjet-Unie de grootste geopolitieke ramp van de 20e eeuw. Deze heeft ertoe geleid dat 25 miljoen Russen op het grondgebied van de onafhankelijk geworden buurlanden van Rusland wonen. Tegelijkertijd vormen deze Russische en Russischtalige minderheden een instrument voor de Russische buitenlandse politiek, aangezien Moskou zichzelf het recht heeft toegekend – bij een door de Doema aangenomen wet – om in andere landen in te grijpen ter bescherming van deze minderheden, zoals is gebeurd in Oekraïne. De directe aanleiding daarvoor was niet het optreden van de NAVO, de traditionele boeman van Moskou, maar dat van de EU, lange tijd door de Russen afgedaan als politiek weinig relevant. De verhouding van Rusland met de EU was sinds 1997 gebaseerd op een Partnerschap en Samenwerking Overeenkomst. Aan de in 2003 door de EU gelanceerde Europese Nabuurschap Politiek (ENP) wilde Moskou niet deelnemen omdat het niet op dezelfde voet geplaatst wilde worden als de “smaller Eastern European or South Caucasus countries striving for EU-membership.” “Russia is neither a subject or an object of the European Neighbourhood Policy”, zo verklaarde de Russische vertegenwoordiger bij de EU. Bovendien verwachtte Moskou niet veel van het ENP aangezien deze zich zowel richtte op oostelijke als zuidelijke buren van de EU, een groep van grote en kleine landen met een zeer uiteenlopende economische, historische en culturele achtergrond die op een hoop werden gegooid. Een “one size fits all” aanpak, die een zeker Brussels autisme weerspiegelde. De Russische reactie op het in 2008 door Polen en Zweden gelanceerde initiatief van een versterkt samenwerkingskader met de oosterburen van de EU (Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan) was nog negatiever. Hoewel het Oostelijk Partnerschap niet onmiddellijk concrete hervormingen opleverde die de individuele landen dichter bij het Europese model van een functionerende markteconomie en democratische rechtstaat bracht, betekende de versterkte EU-inzet wel meer concurrentie met wat Rusland voor deze landen in gedachten had. In de EU brak dat laatste besef maar geleidelijk door. Nog in het voorjaar van 2014, ten tijde van de snel oplopende spanning tussen de EU en Rusland, bleek dat het voor een aantal landen – vooral de zuidelijke lidstaten – een nieuwe en weinig welkome gedachte was dat de verhouding met Rusland naast samenwerking werd getekend door geopolitieke concurrentie. Voor een deel hing dat samen met economische belangen. Voor een ander deel omdat de zuidelijke lidstaten zich eerst en vooral zorgen maakten over de conflicten en instabiliteit in de Middellandse Zee-regio. In dat licht is het in feite opmerkelijk dat de EU in reactie op Ruslands militaire interventie in Oekraïne vrij snel tot een tamelijk krachtige reactie is gekomen, in de vorm van een reeks steeds scherpere economische sancties. Drie mythes zijn het afgelopen jaar ontmaskerd:
  • een EU met 28 lidstaten zou het nooit eens worden over harde maatregelen tegen Rusland: integendeel, dat is met de sancties wel degelijk gebeurd;
  • Duitsland zou de bijzondere relatie met Rusland niet willen belasten en op de rem staan bij harde maatregelen: integendeel, Bondskanselier Merkel liep voorop bij de besluitvorming over de sancties;
  • sancties zijn niet effectief: integendeel, zij vormen een zware belasting van de Russische economie.
En daar komt nog bij de belangrijke rol die de Europese Commissie speelt in het tegengaan van de opbouw van een Russisch gasimperium binnen de EU. Dit was een krachtiger reactie dan Moskou verwachtte. Een tweede grote misrekening van Poetin is de geringe steun die onder de etnisch Russische en Russischtalige Oekraïners bestond voor de inval in Oekraïne. Zo zijn in grote steden als Kharkiv en Odessa, waar de bevolking in grote meerderheid Russischtalig is, de pogingen van Moskou mislukt om onrust en opstandjes op gang te brengen als eventuele opstap naar een interventie á la Donetsk en Luhansk. Daarmee is de legitimiteit van het Russische optreden in de termen die Moskou daarvoor zelf gebruikt steeds duidelijker aanvechtbaar. Al met al heeft Poetin met zijn optreden de Krim gewonnen, maar Oekraïne verloren. Weliswaar is zijn binnenlandse populariteit met de annexatie van de Krim omhoog geschoten, maar in Oekraïne heeft hij de grote meerderheid van de bevolking, inclusief veel etnische Russen en andere Russischtaligen, van zich vervreemd, en een impuls gegeven aan de ontwikkeling van een nationale identiteit van Oekraïne. Tegelijkertijd is de steun onder de Oekraïense bevolking voor een op de Europa/EU gerichte koers toegenomen tot 60%, zoals bleek uit de overwinning van de pro-Europese partijen bij de nationale verkiezingen in oktober vorig jaar. Bij de keuze tussen Rusland en de EU die Poetin Oekraïne opdringt staat Moskou voor al datgene waar veel Oekraïners, en met name jongeren – ook de etnisch Russische/Russischtalige – vanaf willen: een corrupte staat, economische stagnatie en grootschalige zelfverrijking van een kleine elite. De EU staat – niettegenstaande haar problemen en gebreken – voor democratische verhoudingen, rechtsstaat en een open markteconomie die mogelijkheden biedt tot groei. Deze “soft power” van de EU bleek bij laatste verkiezingen in Oekraïne groter dan de machtspolitiek en de “hard power” van het Kremlin. Pogingen andere landen te intimideren is een vast onderdeel van Poetins repertoire, maar hoe ver hij daarbij zal willen of durven gaan is moeilijk te voorspellen. De verovering van de Krim en de militaire inmenging in Oost-Oekraïne kwamen onverwacht. En wat te denken van de losse praat van Poetin, en kringen rondom hem, over inzet van kernwapens bij de verovering van de Krim en een aanval op de Oost-Europese NAVO-landen? Tot een werkelijke militaire confrontatie met de NAVO zal Poetin het niet laten komen, lijkt mij. Zijn agenda is verdeeldheid zaaien onder de bondgenoten, en de NAVO te vernederen als een krachteloze organisatie, die geconfronteerd met een mogelijk conflict het laat afweten. Het is daarom goed dat President Obama kort na de annexatie van de Krim bij een bezoek aan Tallinn een zeer duidelijke streep in het zand heeft getrokken: in geval van een Russische aanval op de Baltische staten zullen de overige bondgenoten, inclusief de Amerikaanse strijdkrachten, te hulp komen, ook al betekent dat een militair conflict met Rusland. Nederland zal tezamen met zijn EU-partners en NAVO-bondgenoten tot een fundamentele heroverweging van zijn relatie met Rusland moeten komen. Politieke overwegingen, het internationale recht, en onze veiligheidsbelangen zullen zwaarder moeten wegen dan de afgelopen 15 jaar, economische belangen minder zwaar. Dat betekent ook dat onze afhankelijkheid van Russische energie zal moeten worden verminderd, bij voorkeur in het kader van een krachtig Europees energiebeleid. In algemene zin moet bij de handel met Rusland als uitgangspunt aangehouden worden dat deze op gebieden die niet door sancties zijn getroffen gewoon plaats kan vinden, behalve daar waar dit tot kwetsbare afhankelijkheden leidt. Handel is immers voor Moskou meer dan dat alleen; het is ook een mogelijk instrument voor machtspolitiek. De sancties die zijn ingesteld naar aanleiding van de Russische rol in Oost-Oekraïne kunnen pas worden opgeheven na volledige uitvoering van het zogenoemde “Minsk-2 akkoord”, zoals binnen de EU overeengekomen. Bij een door Rusland gesteunde verdere escalatie van het conflict – bijvoorbeeld door een (poging tot) verovering van Marioepol – zal het moeten komen tot een verscherping van het sanctie-regime. Voor wat betreft de Krim mag geen sprake zijn van een juridische of de facto erkenning van de annexatie. Dat hoeft echter pragmatische samenwerking op essentiële gebieden van gemeenschappelijk belang niet in de weg te staan, zoals minister Koenders stelt in zijn brief van 13 mei aan de Tweede Kamer. Oekraïne bevindt zich economisch en financieel in grote moeilijkheden. Ter voorkoming van een ineenstorting van de Oekraïense economie zal aanzienlijke Westerse financiële steun nodig zal zijn, gekoppeld aan een serieus programma van binnenlandse hervormingen. Het recent bereikte akkoord met Oekraïne over een steunpakket voor de komende jaren van 35 miljard euro is bemoedigend, maar slechts een eerste stap. Voortgang op dit vlak is voor de lange termijn van even groot belang als rust aan het militaire front. In alle scenario’s is het van belang dat de politieke en militaire dialoog en contacten met Rusland worden voortgezet, ter voorkoming van misverstanden in tijden van spanning en (dreigende) crisis. Daarnaast moet bezien worden hoe de “people-to-people”-contacten met de Russische bevolking te vergroten, om misverstanden over de drijfveren en doeleinden van het westen weg te nemen, en inzicht in elkaars opvattingen te doen toenemen. Eventuele Russische bezorgdheid om de behandeling van de etnische Russen in andere landen is op zich niet illegitiem. Onaanvaardbaar is wel om een dergelijke al of niet gemeende bezorgdheid te misbruiken als een instrument van machtspolitiek, zoals een militaire interventie. Tenslotte: Poetins positie is minder sterk dan zij lijkt. De interventie in Oekraïne is een mislukking. De economische vooruitzichten van Rusland zijn somber vanwege de dramatische daling van de energieprijzen. Dit zal zijn populariteit onder de bevolking, nu nog hoog, aantasten. Dat verklaart ook mede zijn felle reactie op de machtswisseling in Kiev vorig jaar; die mag geen precedent vormen voor een regime change in Moskou. Bij de scenario’s voor de toekomstige ontwikkelingen in Rusland hoort echter ook het scenario: Rusland zonder Poetin.   Herman Schaper is Eerste Kamerlid voor D66. Daarvoor was hij werkzaam bij het Ministerie voor Buitenlandse zaken, onder andere als ambassadeur bij de NAVO en de VN. Hij bekleedt sinds september 2014 de Kooijmansleerstoel voor vrede, recht en veiligheid aan de Universiteit Leiden/ Campus Den Haag. Deze bijdrage is onder andere gebaseerd op zijn artikel “Oekraïne, Rusland en het Westen”, verschenen in de Internationale Spectator van juli j.l.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp internationaal.Lees hier het pdf van het artikel. Waar je huis staat, bepaalt voor een belangrijk deel of je goed onderwijs kunt volgen of werk hebt. Alhoewel er nog geen Amsterdamse banlieues of Rotterdamse ghetto’s zijn, is er reden tot zorg, meent Jannes van Loon. Wijken en steden worden minder gemengd en dit kan kansengelijkheid in de weg staan. Door Jannes van Loon Als reactie op de gruwelijke aanslag bij Charlie Hebdo begin dit jaar in Parijs hield Alexander Pechtold een sterk betoog over hoe gelijke kansen, op elk gebied, het beste wapen vormen tegen radicalisering. Om deze kansen te waarborgen zijn gemengde, voor iedereen toegankelijke steden een voorwaarde omdat waar je woont mede bepaalt of je toegang hebt tot goed onderwijs en werk. Alhoewel segregatie op etniciteit en inkomen in Nederland in internationaal perspectief (nog) steeds relatief laag is (pbl 2010), worden populaire stedelijke wijken in Nederland voor steeds grotere groepen mensen ontoegankelijk. Zo blijkt uit recent onderzoek dat zelfs in Amsterdam, het voormalig schoolvoorbeeld van een ‘egalitaire stad’, segregatie steeds sterker wordt (Tammura et al. 2015, Uitermark 2009). Deze toenemende segregatie is vanuit een streven naar een egalitaire samenleving met gelijke kansen voor elk individu zeer onwenselijk. Toegegeven, in Nederland is het nog lang niet zo erg als in bijvoorbeeld Frankrijk of de Verenigde Staten. In de Franse banlieues stapelen de problemen zich al decennia op. Goede banen op de arbeidsmarkt zijn onbereikbaar voor bewoners, bijvoorbeeld door postcodediscriminatie. De beste scholen zijn niet direct in de banlieues gesitueerd en zelfs de grootste optimist ziet dat de opeenstapeling van betonnen flats daar niet in een kwalitatief goede en veilige woonomgeving voorziet (zie bijvoorbeeld Wacquant 2008). In de VS, waar mensen uit verschillende sociaal economische klassen nog sterker gesegregeerd leven, is dit nog extremer. Goede scholing is daar onbetaalbaar voor mensen met een laag inkomen en zonder auto is werk in veel steden onbereikbaar door het ontbreken van goed openbaar vervoer. En voor de miljoenen Amerikanen die het niet hebben gemaakt rest een tentje, trailer of plek onder een brug (zie bijvoorbeeld Davis 2006). Een cynicus kan beweren dat deze rauwe stedelijke werkelijkheid mensen heeft geïnspireerd tot nieuwe culturele stromingen als de Gangsterrap (uit Compton, LA en de Bronx, NY) en televisieseries als the Wire (Baltimore). Een sociaal-liberaal zou deze stedelijke vorm eerder moeten zien als een grote bedreiging voor een egalitaire samenleving, een samenleving waarin iedereen bij Zijn/haar geboorte min of meer dezelfde kansen op een goed leven heeft. Het is niet alleen deze kansenongelijkheid die zorgelijk is; fysieke segregatie leidt ook tot een ‘mentale’ of emotionele tweedeling in de samenleving waarbij er een complete desinteresse lijkt te ontstaan in het lot van de ander, en er zelfs een irrationele angst voor die ander ontstaat (zie ook Low and Smith 2006). Veel Amerikanen uit de (gegoede) middenklasse hebben een extreme angst ontwikkeld voor anderen, vaak mensen uit lagere sociaal-economische klassen. ‘Armen’ en ‘rijken’ leven volkomen gescheiden van elkaar, waardoor er bijvoorbeeld ook geen enkel gevoel is dat ‘rijken’ (financieel) zouden moeten bijdragen aan diegenen die het minder getroffen hebben. Lage belastingen en een stabiele waarde van hun grootste bezit, hun huis, lijkt het belangrijkst te zijn (Knox 2008). Extreme segregatie zorgt voor extreme vervreemding van de ander waardoor men bang voor elkaar wordt en onderlinge solidariteit wegvalt. Terwijl deze angst vaak niet op ‘feiten’ is gebaseerd: in Amerika is de straatcriminaliteit sterk gedaald en ook is statistisch gezien de kans op huiselijk geweld veel groter dan op straatgeweld. Voor iedereen toegankelijke, niet-gesegregeerde steden zijn een basisvoorwaarde voor kansengelijkheid doordat ze werk en scholing fysiek bereikbaar maken. Gemengde steden verminderen ook de creatie van onnodige angst en bevorderen het ‘geciviliseerd’ met elkaar omgaan. Dankzij de kleine, dagelijkse (non)verbale confrontaties met niet-soortgelijke mensen ontwikkelt de stedeling een bepaalde mate van positieve tolerantie die ervoor zorgt dat anderen niet worden gevreesd (Lofland 1973, 1993). Nederland, met Amsterdam voorop, is lange tijd een voorbeeld geweest wat betreft gelijke toegang tot de woningmarkt (Uitermark 2009). Segregatie van het niveau van de Franse banlieues of Amerikaanse ghetto’s is hier altijd ondenkbaar geweest. Echter, sinds de jaren negentig van de vorige eeuw zijn er processen in werking gezet die, op zijn minst, segregatie stimuleren. Allereerst is er het veranderende gedrag van woningbouwcorporaties. Waar deze begin jaren negentig vooral een doorgeefluik van subsidies waren zijn ze anno 2015 ondernemers met vaak meer oog voor winst dan maatschappelijke doelen. Zo gaf de directeur van de corporatie met de meeste woningen in het centrum van Amsterdam – de Key – in een interview aan dat vrijkomende woningen alleen nog worden verhuurd aan jonge stedelingen; grote gezinnen moeten naar elders verhuizen (Nul 20, 2015). Het lijkt erop dat corporaties hun ‘kerntaak’ om voor iedereen gelijke toegang tot de woningmarkt te garanderen, uit het oog dreigen te verliezen. Bij vrijkomende sociale huurwoningen worden, indien dus mogelijk vooral in populaire wijken, de huren vaak zo hoog opgeschroefd dat deze voor lage inkomens onbetaalbaar worden. In 2013, het eerste jaar dat corporaties meer flexibiliteit kregen rondom het bepalen van huren, stegen de huurinkomsten met 600 miljoen euro naar 13,9 miljard en voorspeld wordt dat deze sterk verder zullen stijgen. Een tweede ontwikkeling is dat ruimtelijk beleid en daaraan gekoppelde grote investeringen in vastgoed en infrastructuur – vooral door het Rijk en de pensioenfondsen – zich steeds meer sec richten op die gebieden met een rooskleurig toekomstperspectief (Zonneveld & Evers 2014). Deze organisaties, die de belangen van alle Nederlanders in min of meer gelijke mate zouden moeten behartigen, zijn een drijvende kracht achter toenemende geografische ongelijkheden waarvan op termijn sterke segregatie een uitkomst kan zijn. Waar pensioenfondsen in de jaren tachtig miljarden investeerden in vastgoed in heel Nederland investeren zij nu alleen nog in die gebieden waar ze positieve groeiperspectieven zien. Exemplarisch is het abp dat in de jaren tachtig de grootste ontwikkelaar van goedkope woningen was en sinds begin deze eeuw – via het fonds Vesteda – vooral nog luxe wooncomplexen met huren boven de 1.000 euro aan haar Nederlandse woningvastgoedportefeuille toevoegt. De trend is dus dat vrijkomende woningen in populaire gebieden vooral terechtkomen bij mensen die zich de hoge woonlasten kunnen permitteren, en investeringsstromen zich vooral richten op de creatie van meer homogene wijken (denk Zuidas). Natuurlijk zijn er ook remmende krachten, zoals het huurrecht, lokale politieke structuren en veel corporaties die wel maatschappelijk ondernemen. Ook duurt het decennia voordat bovenstaande processen zijn gemorfologiseerd tot een gesegregeerde samenleving. Daarnaast zijn sommige wijken juist gebaat bij een instroom van duurdere huur- en koopappartementen aangezien lage inkomens oververtegenwoordigd zijn. Echter, sommige van deze remmende krachten kunnen ook in de weg staan van diverse, niet-gesegreerde steden. Zo belemmert het huurrecht gelijke toegang tot de woningmarkt omdat het voor huurders op gewilde locaties zeer onaantrekkelijk is om te verhuizen. Hoe segregatie ontstaat is een complex proces. In mijn ogen is een begin van de oplossing echter niet zo heel ingewikkeld. Het is belangrijk te erkennen, in het streven naar een gemengde stad, dat mensen graag bij hun ‘soortgenoten’ willen wonen. Een oplossing is het bouwen van homogene blokken in heterogene wijken waarbij de (semi-)openbare ruimte zo wordt ingericht dat deze gebruikt wordt door zoveel mogelijk verschillende groepen mensen. Deze nabijheid van verschillende soorten mensen en voorzieningen zal geen incidentvrije multiculturele utopie worden, noch zal het de sociale cohesie sterk bevorderen. Het is echter wel één van de cruciale basisvoorwaarden om iedereen bij zijn/haar geboorte gelijke kansen in het leven te geven. Ook voorkomt het de ontwikkeling van een volslagen desinteresse/angst voor niet soortgelijke mensen. Gelijke toegang tot de woningmarkt, voor alle inkomensgroepen op alle locaties zou bovenaan een sociaal-liberale agenda voor een egalitaire samenleving dienen te staan. Zeker nu D66 in zoveel steden het vertrouwen van de kiezer heeft gekregen om daar concreet vorm aan te geven.   Jannes van Loon doet promotie-onderzoek aan de KU Leuven naar vastgoed en finance (@jannesvanloon).   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Literatuur Davis, M. (2006). City of Quartz: Excavating the Future in Los Angeles. New York: Verso books. Lofland, L. (1973). A world of strangers. Prospect Heights: Waveland Press. Lofland, L. (1993). ‘Urbanity, tolerance and public space: the creation of cosmopolitans’. In: Deben, L. (eds.). Understanding Amsterdam. Amsterdam: Het Spinhuis. Low, S. en Smith, N. (2006) The politics of public space. New York: Routledge. PBL (2010). Nieuwbouw, verhuizingen en segregatie: Effecten van nieuwbouw op de bevolkingssamenstelling van stadswijken. Beschikbaar via: www.rivm.nl/bibliotheek/digitaaldepot/ Nieuwbouw_WEB.pdf Tammura, T., Marcinczak, S., van Ham, Musterd, S. (2015). Socio-economic segregation in European capital cities. New York: Routledge. Nul 20 (2015). ‘De Key kiest voor starters” www.nul20.nl/dossiers/key-kiest-voor-starters Uitermark, J. (2009). An in memoriam for the just city of Amsterdam. In: City 13.2. Zonneveld, W. & Evers, D. (2014). ‘Dutch national spatial planning and the end of an era”. In: Reimer, M., Getimis, P., & Blotevogel, H.H. (Eds.). Spatial planning systems and practices in Europe. New York: Routledge. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij de onderwerpen kansengelijkheid en ongelijkheid.Lees hier het pdf van dit artikel. Ons leven speelt zich steeds meer af in een hyperrealiteit, een technische wereld waarin alles fijn is. In zijn onlangs verschenen boek De Geluksmachine pleit Frank Mulder voor het besef dat we niet vrij kunnen zijn in een wereld waarin het conflict is weggepoetst. Door Frank Mulder Ons leven speelt zich meer en meer af in een technische werkelijkheid. In de cocon van onze geklimatiseerde auto, of in de trein met onze ogen gericht op onze facebookvrienden, gaan we naar ons werk of onze opleiding, waar we berichten lezen die opgeslagen zijn op een onbemand serverpark, op een willekeurige plek in de wereld. We doen onze boodschappen in winkels waar paspoppen synthetische kleding aanprijzen, en waar glimmende etalages reclame maken voor gezonde groenten – maar dan wel handig voorgesneden uiteraard, en voorverpakt in mooi gedesignde plastic zakjes. Filosofen hebben de term ‘hyperrealiteit” bedacht, letterlijk: boven-werkelijkheid. Het is een kunstmatige wereld die een soort verbeterde versie moet zijn van de natuurlijke werkelijkheid. Het is een wereld waarin alles optimaal is afgestemd op onze verlangens, waarin we worden bevrijd van de grenzen van tijd en ruimte. Het is een mooie beschrijving voor wat ik om me heen zie. In allerlei domeinen zien we beelden die geen afspiegeling van het leven zijn, maar juist een eigen werkelijkheid creëren. Denk aan de mannen en vrouwen die er in de bladen zo heerlijk uitzien, met dank aan Photoshop. Of aan de namaakhouten vloer die je kunt kopen, die veel makkelijker te leggen is dan hout en een natuurlijker uitstraling heeft ook. Een vriendin van mij plaatst iedere dag optimistische updates op haar Facebook, naast foto’s die ze heeft gemaakt op begerenswaardige locaties met haar al even begerenswaardige partner. Toevallig weet ik dat ze soms dood wil, maar goed, dat kan ze moeilijk op Facebook zetten. Op Facebook construeert ze haar identiteit zoals ze die zou willen zien. Het is een hyperidentiteit. Volgens de Italiaanse schrijver Umberto Eco kunnen we niet goed leven met de beperkingen van de tastbare wereld. De hyperrealiteit is volgens hem een poging om dat te verbeteren. In die hyperrealiteit is geen plaats voor grenzen, ongemak of pijn. Als ik om me heen kijk in de buurt waar ik woon, naast immigranten, bijstandsmoeders en werkloze mannen, zie ik enorm veel persoonlijk leed en gebroken gezinnen. Ik kan er heel moeilijk mee ‘connecten’. Als kosmopolitisch individu reis ik de wereld rond in een hoogopgeleide cocon. Via mijn scherm heb ik virtueel contact met mensen van mijn eigen sociale klasse en bestel ik goedkope spullen van ver weg (terwijl mijn overbuurman met zijn winkel failliet is gegaan). Als ik thuiskom ben ik veel te moe om ook nog sociaal te doen. Geluk en comfort zijn het hoogste doel geworden. Het geluk en het comfort van het individu zijn heilig. Maar als je een bepaald doel heilig maakt – dat leert de geschiedenis ons – wordt de verleiding steeds groter om wat de middelen betreft een oogje dicht te knijpen. Het is een bekende paradox: als het doel de middelen heiligt, worden de middelen leidend. Ze worden belangrijker dan het doel waarvoor we ze wilden inzetten. Uiteindelijk worden ze autonoom en krijgen ze religieuze trekken. Zo heeft de mens in een atheïstische samenleving meer goden dan ooit. Ik denk bijvoorbeeld aan het financiële systeem, een enorm stelsel van banken, regels, investeerders en technologie die opereren volgens de logica van winst en daarmee een onbedwingbare macht is geworden. Joris Luyendijk heeft dat goed laten zien in zijn boek Het kan niet waar zijn!. Het systeem is autonoom geworden en zelfs onze moraal wordt erop afgestemd. Hele samenlevingen mogen worden kapotbezuinigd omdat anders onze banken niet genoeg winst maken. Ik denk ook aan de enorme spionage- en herkenningssystemen die Europa aan het optuigen is om grenzen automatisch te bewaken en vluchtelingen te herkennen. Met drones en geavanceerde herkenningstechnologieën worden bootvluchtelingen herkend, het liefst al voordat ze zijn ingescheept. Het plan voor zogenaamde smart borders is nog omvangrijker. Alle vliegvelden en grensovergangen moeten worden uitgerust met poortjes die iedere toerist, migrant of reiziger automatisch herkennen bij binnenkomst en vertrek, met behulp van biometrische identificatie. De Europese Commissie is bezig met een pilotproject, volgend jaar wordt een nieuw voorstel verwacht. Wat precies het einddoel is, is niet duidelijk. Illegale immigratie wordt er namelijk niet mee voorkomen. Maar er zijn allerlei krachten in de politiek die er baat bij hebben, van defensiebedrijven tot politiediensten. Het smart borders-project is een middel dat bijna niet af te remmen is. Beleidsmakers willen namelijk laten zien dat ze iets doen. Je kunt toch niet niets doen? En daarom bouwen ze verder. Er worden miljarden gepompt in systemen die niet goed werken, waarop techneuten met weer een nieuw systeem komen dat nóg meer kan, zodat álle problemen in één keer voorbij zijn. We stevenen keihard af op een systeem waar wij allemaal met al onze lichaamskenmerken en andere gegevens in zullen zitten. Het is de val van de middelen die we hebben gekozen. De Franse denker Jacques Ellul (1912-1994) noemt dit mechanisme Techniek. Daarmee bedoelt hij niet het vak van de techneut, maar de maatschappelijke orde die alleen nog maar draait om het vermeerderen van de middelen. Praten over goed of fout, ethische keuzes maken, het is eigenlijk niet meer mogelijk, zegt hij. Techniek eist dat we kiezen voor meer middelen, met andere woorden: voor efficiëntie. Maar dat levert zo’n complex systeem op dat er alleen nog maar technocratische keuzes te maken zijn. Hij heeft gelijk. We moeten wel banken redden, ook al gaat het ten koste van sociaal beleid, want zonder deze systeembanken kunnen we niet. We moeten de boerenlandbouw wel vervangen doorindustriële productie, want mensen eten steeds meer vlees en daar moeten we in voorzien. We moeten wel accepteren dat Facebook en Google alles over ons leven verzamelen en verkopen, want zonder hun dienstverlening kunnen we niet. Dus we moeten door. Dat vereisen de middelen. Ze creëren een eigen werkelijkheid, een hyperwerkelijkheid, met eigen wetten. Het fenomeen ‘hyperrealiteit’ is een grote uitdaging voor een partij die de vrijheid van het individu voorop stelt. Op weg naar vrijheid en geluk voor het individu hebben we machten gecreëerd die alsnog de vrijheid ondermijnen, of de voorwaarden daarvoor. Ik denk dat we de weerbarstige werkelijkheid nodig hebben als we uiteindelijk de vrijheid willen uitleven en onderhouden. Hoe meer wij leven in een goed georganiseerde, blinkende wereld, waar we geen natuur en lastige mensen meer tegenkomen, des te minder fundament we hebben om een stabiele en duurzame persoonlijkheid op te bouwen, die beperkingen aankan en die kan nadenken over wat er wel en niet toe doet in het leven. En die dat kan onderhouden! Ik sprak eens een directeur op het voormalige ministerie van Landbouw die zich grote zorgen maakte: ‘Er komt een generatie aan van mensen die geen vijf plantensoorten meer kunnen herkennen. Ik ben bang dat zij zo weinig weten van de natuur, dat ze haar op een dag gewoon afschaffen.” De directie Natuur bestaat intussen niet meer. Veel liberalen zullen wel erkennen dat we niet zonder natuur kunnen. Maar ik wil beweren dat we ook niet zonder pijn en armoede kunnen, of dat nu zieke ouderen, verstandelijk beperkte mensen, vluchtelingen zonder papieren of criminele hangjongeren zijn. Ik denk dat het gezond voor ons is om geconfronteerd te worden met de weerbarstigheid van de realiteit en de beperkingen van onze plannen. Juist door beperkingen kunnen we onze autonomie ontwikkelen. De politiek moet daar oog voor krijgen. Maar het is aan onszelf om daarmee te beginnen en om te ontdekken dat we niet altijd kunnen leven in een technische wereld waarin alle conflict is weggepoetst. Sommige mensen zeggen dat robots het gaan overnemen en de mensheid gaan afschaffen. Ik geloof daar niet in. Het gevaar is veel groter dat we het zelf gaan doen, doordat wij ons laten africhten als robots, als kritiekloze radertjes in een grote, efficiënte, comfortabele machine.   Frank Mulder is journalist voor o.a. De Groene Amsterdammer en schreef onlangs het boek De Geluksmachine.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp welzijn.Frank Mulder Onvrijheid in de hyperrealiteit Jannes van Loon De egalitaire stad Herman Schaper Hoe moet het nu verder met het Rusland van Poetin? Stientje van Veldhoven & Sjoerd Sjoerdsma Werken aan en voor je idealen Mark Snijder ‘Uiteindelijk zijn de rechten van mensen altijd hoger dan de rechten van staten’ Tom de Bruijn Meer vrijheid vraagt meer Europa Mark Snijder Wereld zonder grenzen? Feiten & cijfers De wereld als dorp Dries Lesage In het belang van de wereld: internationale organisaties werk samen! Maarten Gehem Literatuur & film – Morele kater Sjoerdje van Heerden De sociaal-liberale wereld van… Jan Paternotte Laura van Dijk Sociaal-liberaal debat – Met een bonus is niets mis Alexander Rinnooy Kan Nederland gidsland – mag het nog één keer? René Cuperus & Jieskje Hollander Een briefwisseling – Het Europese dogma van D66 Daniël Boomsma Hedendaags sociaal-liberalisme en zijn inspirators – Robert A. Dahl Robbert Smet Een kijkje in de Chinese keuken – Stop de persen Abele Kamminga Boekrecensie – Het profiel van de leider