pdf van dit artikel.
Maatschappelijk draagvlak en participatie van burgers zijn bepalend voor het tempo en het succes van omschakeling naar nieuwe energiebronnen.
Door Linda Carton, Marieke Oteman, Mark Wiering en Simon Kalf
Nederland blijft ver achter op landen om ons heen als het gaat om het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen. De redenen hiervoor zijn divers, maar insiders wijzen vooral op de historisch innige verbinding van de Nederlandse staat met de fossiele industrie, en de oriëntatie op gevestigde belangen in de bestaande economische en energiegerelateerde sectoren. Nederlandse kabinetten hebben de laatste decennia sterk ingezet op het ontwikkelen van Nederland als een financieel en economisch handelscentrum. De olie-, gas- en kolenlobby, zeer actief in Nederland, heeft grote invloed op het beleid van vooral het Ministerie van Economische Zaken. De schatkist wordt deels gevuld met jaarlijkse aardgasbaten, maar liefst 14 miljard Euro in 2012. En grootverbruikers van fossiele energie betalen in Nederland praktisch geen energie- of milieubelasting voor hun vervuiling, in tegenstelling tot huishoudens.
De ‘burger’ heeft in dit grote geheel nauwelijks zeggenschap. En niet alleen op nationale schaal, maar ook dichter bij huis. Projectontwikkelaars en boerencollectieven hebben bijvoorbeeld de neiging om onderling zaken te regelen wat betreft eigenaarschap, en opbrengst- en risicoverdeling van windmolenparken, maar betrekken daar lang niet altijd omwonenden bij. Dit terwijl zichtbare effecten op het landschap en zaken als slagschaduw en geluidshinder juist op hun schouders terecht komen. Omwonenden hebben dan ook zeker een punt als ze zeggen dat ze niet op een windmolenpark staan te wachten; vooral wanneer ze niet in de lusten delen, maar wel de lasten op hun woning krijgen afgewenteld. We kunnen wat dit betreft leren van Denemarken, waar de windenergiesector veel verder is ontwikkeld dan in Nederland. Bij nieuwe windparken dient daar 20% van de aandelen aangeboden te worden aan de lokale bevolking. Zo wordt de lokale bevolking mede-eigenaar, en profiteert ze mee van de opbrengsten.
Maatschappelijk draagvlak en participatie van burgers is cruciaal voor het succes van een duurzame energietransitie. Dit besef over de kracht van het verbinden van mensen, landschappen en hun energie is inmiddels ook in Nederland doorgebroken. Mede-eigenaarschap, medezeggenschap en mede-aandeel in de lusten en lasten van windenergieopwekking worden steeds meer benadrukt. De lokale inspanningen op energiegebied van participerende burgers en energiecoöperaties – het bottom-up krachtenveld – gaan pas echt grote resultaten boeken als het beleid van de overheid daarop inspeelt. Wat vooral nodig is, is een gelijk speelveld. Zo moet bijvoorbeeld het grootschalige elektriciteitsnet geschikt worden gemaakt voor de centrale voeding vanuit diverse bronnen. De rol van de overheid is daarbij onmisbaar: voor regie, consistentie van het beleidsarrangement, koersvastheid als ‘rechttrekker van het speelveld’, voortrekker voor de benodigde investeringen in infrastructuur, etc. De overheid moet er ook voor zorgen dat vervuilende activiteiten worden belast en worden doorberekend aan de vervuiler. De inkomsten uit heffingen op vervuilen, of quota, kan de overheid weer aan de gemeenschap teruggeven in de vorm van voorfinanciering en garantstellingen voor het investeren in duurzame energie en infrastructuur in een regio. Zo zou een grotere hefboom kunnen ontstaan van ‘fossiele’ naar ‘schone’ energie. Met koopmansgeest én met initiatief vanuit de samenleving kan Nederland daarmee aan een inlooprace beginnen qua schone en duurzame energievoorziening. Met het belasten van vervuiling komt bovendien een positief ‘discourse’ op gang. Dan gaan mensen het erover hebben hoe zij verdienen door te investeren in het milieuvriendelijke en toekomstbestendige. Het ‘verhaal’ en financieel gedreven ondernemerschap werken dan in dezelfde richting.
Linda Carton, Marieke Oteman ([email protected]) en Mark Wiering zijn onderzoekers aan de Radboud Universiteit Nijmegen en Simon Kalf is voorzitter van Peak-Oil Nederland.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij de onderwerpen duurzaamheid, energie en mensen onderling.Lees hier het pdf van dit artikel.
Wereldfaam hebben onze Deltawerken, het geheel aan waterkeringen dat na de stormvloed van 1953 vorm kreeg, verworven. De kenmerken van dit megaproject: langetermijnvisie, centrale regie van de staat en enorme investeringen. Dit hebben we nu weer nodig om een duurzame energietransitie te bewerkstelligen.
Door Pier Vellinga
De energietransitie gaat niet alleen over windmolens of zonnepanelen. Het gaat om forse veranderingen in ons maatschappelijk systeem. Deze herziening is complex, grootschalig en langdurig, en kan daardoor alleen succesvol verlopen wanneer sprake is van een heldere centrale regie. Gezien de enorme investeringen, de grote belangen die daarbij spelen en de maatschappelijke impact zal het transitiepad met een zeker gezag, wetmatigheid en voorspelbaarheid (moeten) verlopen. Dit kan alleen de staat voor elkaar krijgen. We hebben een omvangrijk en ambitieus Deltaplan nodig, maar dit keer voor duurzame energie. De regierol van de staat dient stevig en op hoog niveau te worden belegd, bijvoorbeeld bij een Directoraat Generaal Energie dat deze regierol over verschillende departementen kan borgen.
Centrale regie is bijvoorbeeld nodig als het gaat om de afstemming tussen verschillende duurzame energiebronnen. Zon en wind kunnen in Nederland tot 70% van de tijd voldoende energie leveren, mits al in de planning een optimale afstemming plaatsvindt tussen windturbines op zee die ook draaien met weinig wind en zonneparken op het land. De overige 30% van de tijd zullen we het moeten doen met geothermie, biomassa en opslag van energie. Dat laatste kan bijvoorbeeld door elektriciteit geproduceerd door zon en wind om te zetten in brandbare gassen of op te slaan in batterijen. Dit complementaire, maar complexe systeem van duurzame energie kan alleen maar succesvol zijn als er centrale regie is. Afstemming is ook nodig voor de planning en aanleg van de noodzakelijke infrastructuur, voor transport en voor opslag. Denk aan het internationaal koppelen van netten en het garanderen van voldoende opslagcapaciteit (om blackouts te voorkomen).
Er zijn bovendien ook enorme investeringen nodig. Bijvoorbeeld om alle woningen – maar ook kantoren, scholen en ziekenhuizen – in Nederland aan te passen tot “nul op de meter”; wat betekent dat er niet meer energie wordt verbruikt dan er wordt opgewekt. Dit vraagt een investering van ongeveer 100 miljard euro. Dat lijkt veel, maar is minder dan de huidige energiekosten over een periode van 15 jaar. Met de huidige rentestand is dit goed financierbaar. Grote investeringen vragen echter om een zekere betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van het systeem. Hier is voor de overheid opnieuw een belangrijke rol weggelegd. Verder heeft de staat de mogelijkheid om – vooral via de belastingen – een eerlijke verdeling van kosten af te dwingen op basis van principes zoals de vervuiler betaalt, vrije toegang tot de netten, en verevening van de kosten van opslag. Grootgebruikers van energie betalen nu per kilowattuur een factor 25 minder belasting dan consumenten. Dit is niet alleen niet eerlijk; het vormt ook een obstakel voor de verdere verduurzaming van onze energie en economie.
Ja, dit Deltaplan vraagt om forse investeringen. Zulke investeringen komen het beste tot stand wanneer er duidelijkheid is wat er gaat gebeuren, en wanneer er regie is op hoofdlijnen. Zoals ook in de waterbouw ten tijde van het Deltaplan. Uit allerlei studies blijkt dat de economische en maatschappelijke baten van een duurzame energietransitie veel groter zijn dan die als we doorgaan op het pad van de fossiele brandstoffen: het beperkt de klimaatschade, is goed voor de gezondheid (want schonere lucht), is goed voor de werkgelegenheid (want vraagt veel lokale arbeid) en is ook nog eens goed voor onze onafhankelijkheid van olieproducerende landen, zoals Rusland. Ons energietijdperk gebaseerd op fossiele energie loopt ten einde. Net zoals ooit het Stenen Tijdperk. Niet omdat de stenen destijds op waren – of nu onze fossiele grondstoffen; nog niet althans – maar omdat er iets veel beters is.
Pier Vellinga is hoogleraar klimaatverandering.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij het onderwerp duurzaamheid.Lees hier het pdf van dit artikel.
Actiegroep Urgenda heeft zich, samen met zo’n 900 burgers, tot de Nederlandse rechter gewend in een poging de overheid te dwingen tot het nemen van maatregelen tegen klimaatverandering. Is dit een eerste stap in de richting van duurzame grondrechten?
Door Dennis van Berkel
In de 19de en 20ste eeuw richtte de strijd voor fundamentele grondrechten zich voornamelijk op het bereiken van vrijheid en sociale zekerheid voor alle individuen – eerst tegen onderdrukking, later tegen vooral armoede en slechte leefomstandigheden. In de 21ste eeuw voeren we (ook) een andere strijd: grondrechten, zowel de klassieke als de sociale, kunnen alleen genoten worden in een klimaat waarin mensen niet bedreigd worden door extreme hittegolven, jarenlange droogtes die tot mislukte oogsten en voedseltekorten leiden, en overstromingen waardoor huis en haard worden weggevaagd.
In de 21ste eeuw realiseren wij ons ten volle dat we mensen de mogelijkheid ontnemen om zich te ontplooien, om keuzes te kunnen maken en een vrij leven te kunnen leven wanneer ons klimaat en onze ecosystemen ernstig worden ontwricht. De transitie naar een nieuw energiesysteem heeft daarmee een diepe morele lading. Het uitblijven van deze transitie kan onnoemelijk veel menselijk lijden tot gevolg hebben. Dit besef lijkt ‘de politiek’ nog niet te zijn binnengedrongen. Niets wijst erop dat er actie wordt ondernomen om gevaarlijke vormen van klimaatverandering te voorkomen. Vandaar onze rechtszaak tegen de Nederlandse staat. De fundamentele rechten waar Urgenda en haar mede-eisers zich op beroepen zijn dezelfde als waar in de 19de en de 20ste eeuw voor is gestreden: het recht op leven, op gezondheid, op toegang tot water en voedsel, het recht op zelfbeschikking, het kunnen voorzien in eigen levensonderhoud en het recht vrij te zijn van gezondheidsbedreigende milieuschade. Het verschil tussen de strijd om de erkenning van deze fundamentele rechten in de 19de en 20ste eeuw en de rechtszaak van Urgenda ligt hierin besloten: destijds ging het om het onrecht dat was, nu gaat het om het onrecht dat onvermijdelijk komt. We proberen hiermee vorm te geven aan duurzame grondrechten van de 21ste eeuw. Duurzaam in de zin dat er aan onze fundamentele grondrechten geen houdbaarheidsdatum zou mogen zitten. Een duurzaam grondrecht vormt de waarborg dat de fundamentele rechten die in het heden beschermd worden, ook in de toekomst nog genoten kunnen worden. Zowel door huidige als toekomstige generaties. Dat maatregelen genomen worden om broeikasgassen te verminderen is dan niet langer een politieke keuze, maar een met fundamentele rechten omgeven juridische plicht. De politieke vraag verschuift van of naar hoe deze maatregelen genomen worden.
Als fundamentele rechten ons beschermen tegen het ongebreideld opslaan van onze mobiele data, discriminatie op basis van onze huidskleur of achternaam, maar ook tegen de schadelijke gevolgen van asbest of schade aan de gezondheid door lokale luchtverontreiniging (allemaal zaken waarin het mensenrechtenhof in Straatsburg schendingen van mensenrechten heeft gevonden), waarom zou het recht ons dan niet beschermen tegen het allergrootste gevaar dat ons als mensheid bedreigt?
Dennis van Berkel is jurist bij Urgenda.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij het onderwerp duurzaamheid.Lees hier het pdf van dit artikel.
De overheid speelt een belangrijke rol bij de transitie naar duurzame energie. Soms als initiator, soms faciliterend, op andere momenten sturend. Maar welke overheidslaag is hiervoor het meest geschikt? Wat kunnen politici en bestuurders in Europa, het Rijk en gemeenten ieder in hun eigen domein bijdragen aan de energietransitie? Drie D66-politici over de kansen en mogelijkheden vanuit hun werkveld: maatwerk op lokaal niveau, betere wetgeving door de rijksoverheid, en vanuit Europa een eensgezinde stem in de internationale energieverhoudingen.
Lokaal: inspelen op specifieke behoeften
Door Olaf Prinsen
Het stedelijk gebied is dé plek waar we onze energieambities kunnen behalen. Waar vroeger de kolencentrales of kerncentrales de landelijke infrastructuur voor energie vormden, is dit in de toekomst anders. De rol van de centrale overheid verandert dan ook: stimuleren, geen absurde regels bedenken en het vooral lokaal mogelijk maken. Lokaal staat de wereld van energie niet stil. Talloze energiecoöperaties zijn de afgelopen jaren ontstaan. Voor en door inwoners zelf, opererend op basis van vaak kleine initiatieven met grote resultaten. Ook in Apeldoorn hebben we een coöperatie, ‘deA’. Hun project ‘Zon op school’ heeft meer effect gehad dan een campagne van een overheid ooit zou kunnen hebben. Vooral omdat ouders konden investeren in zonnepanelen, soms aangespoord door hun eigen kinderen. Hierdoor krijgen ze hopelijk ook voor thuis nieuwe ideeën.
Het stimuleren van duurzame initiatieven door de overheid is niet eenvoudig en draait om het creëren van beweging. Uiteindelijk moeten bewoners en bedrijven zelf stappen zetten en daarom vragen verschillende projecten om verschillende aanpakken. Alleen daarom al kan dit niet centraal worden geregeld. Het moeten lokale overheden zijn die dit vraagstuk oppakken, in elk project weer op een andere manier. Zo ligt er met ‘Kerschoten Energie Neutraal’ (ken) een plan voor de wijk Kerschoten om volledig energieneutraal te worden. Tijdens het opstellen van dit plan werden bewoners en bedrijven actief. Maar na de oplevering van het rapport dreigde het stil te vallen. Daarom heeft de gemeente een ‘ken-regisseur’ aangesteld. Een wijkbewoner die ingehuurd is om partijen met elkaar te blijven verbinden, bijeenkomsten te organiseren en acties te starten. Om het vliegwiel op gang te houden, bleek Kerschoten iemand nodig te hebben die er af en toe een draai aan geeft.
Het dorp Loenen heeft het plan ‘Loenen Energie Neutraal’. Met een Europese subsidie schreven we onder de Apeldoornse dorpen een competitie uit. Welk dorp heeft het beste plan om energieneutraal te worden? Loenen kwam als beste uit de bus. Het plan bevatte intentieverklaringen voor investeringen ter waarde van een veelvoud van het subsidiebedrag. En een idee om deze gelden langjarig in te zetten. Loenen heeft geen enkele moeite om het vliegwiel op gang te houden. Sterker nog: bewoners die nu een aanvraag indienen, moeten tot 2019 wachten om gebruik te maken van dit revolving fund. Onze rol in Loenen is dan ook gezamenlijk zoeken naar meer middelen, door contacten te leggen met overheden, maar ook met bedrijven.
Naast bedrijven en bewoners, die het belangrijkst zijn bij de energietransitie, zijn natuurlijk alle overheidslagen betrokken. Maar het is een feit dat de lokale overheid de kansen, de partijen en de behoeften kent. Geef de gemeente dan ook alle mogelijkheden om deze positie te benutten!
Nationaal: meer ruimte voor besparing en groene stroom
Door Stientje van Veldhoven
Onze energiehuishouding is aan een grondige renovatie toe. Een van de manieren om slimmer met energie om te gaan, is om energie te besparen. Dat kan door meer aan isolatie te doen. Warmte die thuis niet verloren gaat door de kieren in de kozijnen hoeft niet extra opgewekt te worden. Op dit moment worden onze huizen nog verwarmd door gas. D66 wil dat ook andere energiebronnen worden gebruikt, zoals warmte. Geothermie (aardwarmte) waar dat kan, of warmtenetten voor de restwarmte van de industrie in de Rotterdamse haven. In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt. Maar het gaat nog te langzaam. D66 wil dat het ook voor woningeigenaren aantrekkelijker wordt om hun huis zuinig en comfortabel te maken. Bijvoorbeeld door ook hen voorfinanciering aan te bieden, waarbij zij net als huurders alleen aflossen in de jaren dat zij in het huis wonen.
Veel van onze wetgeving is nog gebaseerd op het gebruik van fossiele brandstoffen. Dit staat het gebruik van nieuwe en betere technieken in de weg. De energiebelasting maakt het veel aantrekkelijker om op elektriciteit te besparen dan op gas. Terwijl juist bij gas nog een grote uitdaging ligt. D66 wil dat de regels voor het gebruik van gas en elektriciteit meer naar elkaar toegroeien. Zo wordt deze belasting op termijn technologieneutraal. Tegelijkertijd wordt daarmee de opslag van energie aantrekkelijker. Overdag kan met zonnepanelen elektriciteit worden opgewekt. Deze energie wordt opgeslagen in een thuisaccu om vervolgens ’s avonds de lampen mee aan te doen of tv mee te kijken. Maar ook opslag in de vorm van waterstof of zonnebrandstof kan op termijn interessant worden.
Naast investeren in zon en wind, isolatie en energieopslag kunnen we ook investeren in samenwerking met andere landen. Door in Europa samen te werken op het gebied van energie kunnen we de kosten enorm verlagen. Zo kunnen we de energienetten in Europa aan elkaar koppelen. Wanneer ergens in Europa een tekort is aan elektriciteit, kan een centrale in een ander land bijspringen. Dat is veel slimmer en effectiever dan wanneer elk land zijn eigen reservekolencentrales erop nahoudt. Samen staan we sterk. Op lokaal niveau kunnen we afspraken maken met woningcorporaties over energiebesparing. Nationaal investeren we in het opwekken van groene stroom. En in Europa zet Nederland zich hard in voor de gewenste energieomslag. Lokaal, nationaal en internationaal werken we aan het beter omgaan met onze energie. Beter voor onze onafhankelijkheid, beter voor onze economie én beter voor het milieu.
Europees: eensgezind energieonafhankelijk
Door Gerben-Jan Gerbrandy
Het jaar 1959 heeft Nederland voor altijd veranderd. Een enorme aardgasbel werd ontdekt in Groningen. Er kwam een einde aan de lastige energiesituatie in ons land. Turf en kolen, waar gas uit gehaald werd, waren tot dan de energiedragers. Het aardgas zou voor decennia energie en welvaart brengen. Na bijna zestig jaar komt daar nu een einde aan. Nederland wordt met de neus op de feiten gedrukt. Energie is essentieel voor onze moderne samenleving, dus we moeten op zoek naar nieuwe energiezekerheid. En energie moet betaalbaar zijn, en schoon. Luchtvervuiling en het klimaatprobleem vereisen een radicale energietransitie naar hernieuwbare bronnen.
De gasvondst maakte Nederland deels energieonafhankelijk en een belangrijke speler op het geopolitieke schaakbord. Maar ook gemakzuchtig. Precies daarom lijkt Nederland steviger verrast te worden door de energietransitie dan ons omringende landen. Waar Duitsland al jaren met een Energiewende bezig was, werd in Nederland te elfder ure een energieakkoord gesloten. Een akkoord dat er overigens nooit was gekomen zonder de Europese bindende doelstelling van 14 procent duurzame energie in 2020.
De wereld ziet er anno 2015 grimmig uit. Keiharde energiepolitiek voert de boventoon. Poetin, het Midden-Oosten, Venezuela, maar ook de Verenigde Staten weten hier raad mee. Het kleine Nederland lijkt daarin zonder eigen gas weerloos. Maar, de toekomst kan veel rooskleuriger zijn. Een succesvolle energietransitie zal immers energieonafhankelijkheid brengen, alsmede schone, goedkope energie in overvloed. Maar dat zal alleen lukken als we bereid zijn een krachtig en eensgezind Europees energiebeleid te ontwikkelen. Zonder Europese samenwerking zal Nederland op energiegebied het onderspit delven.
Naast het sterk groeiende aandeel van zonne- en windenergie biedt waterkracht via getijden en rivieren mogelijkheden voor ons land. Net als geothermische energie. Maar waarschijnlijk tegen veel hogere kosten dan wanneer we het Europees aanpakken. Met een Europese blik op onze energievoorziening is Nederland in staat straks goedkope, schone energie in overvloed te hebben. Daar ligt de toekomst. Op de korte termijn blijven ook gas en olie een rol spelen in onze energievoorziening. Maar ook daarvoor hebben we de slagkracht van Europa nodig, om geopolitieke inmenging in de internationale energiemarkten zoveel mogelijk te beperken. Het recente anti trustonderzoek van de Europese Commissie naar mogelijk monopolistisch gedrag van Gazprom had geen enkele lidstaat in z’n eentje kunnen opstarten. En diegenen die toch denken dat we het in Nederland alleen kunnen klaarspelen, moeten eens kijken naar de ranglijst van hernieuwbare energie in Europa. Daarop staan we nu bijna helemaal onderaan.
Olaf Prinsen is wethouder gemeente Apeldoorn en voorzitter VNG-commissie Milieu, Energie en Mobiliteit
Stientje van Veldhoven is Tweede Kamerlid voor D66.
Gerben-Jan Gerbrandy is Europarlementariër voor D66.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij de onderwerpen duurzaamheid, energie en politici.Lees hier het pdf van dit artikel.
TOT VERBAZING VAN veel Nederlanders blijkt Nederland bij kritische beschouwing eigenlijk best een prima land te zijn. En dat niet op grond van vage sentimenten, maar op grond van solide vergelijkende statistieken: over concurrentiekracht, over gezondheidszorg, over het aantal musea per inwoner en nog zo wat. Er is maar één echte uitzondering op die regel, en dat is vreemd genoeg het Nederlandse energiebeleid. Wij zijn het land dat de windmolen uitvond, maar wij zijn de technologie inmiddels kwijtgeraakt aan Denemarken. En zelf geheel onderaan beland in het Europese duurzame energieklassement. En veel hoger komen we voorlopig niet: onze toch al matige nationale ambities op dit terrein worden door het zittende kabinet eerder naar beneden dan naar boven bijgesteld.
Met Jacqueline Cramer verliet de laatste full time duurzaamheidsminister de Nederlandse politiek. Ondertussen trekken de ons omringende landen, Duitsland voorop, de ene tussensprint na de andere. Akkoord, het kost een paar centen, maar onlangs kon Thomas Friedman in zijn column voor de New York Times Duitsland met recht en reden kenmerken als een economische grootmacht op zonne-energie; een kwalificatie waar Nederland om meer dan een reden vooralsnog niet voor in aanmerking zal komen.
Hoe kon het zo misgaan? We zijn verwend door ons aardgas, en beleven zo het staartje van de Hollandse ziekte die ons in de jaren zeventig teisterde toen we deze geheel gratis bodemschat gretig plunderden ter financiering van de verzorgingsstaat. We hadden beter net zo spaarzaam kunnen boren als de Noren; dankzij D66 komt er op de valreep nog een vernieuwingsfonds op zijn Noors dat gevuld wordt met aardgasgeld, maar de Slochterse erfenis is en blijft een ongelukkige.
Er rust geen zegen op het Nederlandse energiebeleid. Wie herinnert zich niet uit de jaren zeventig de Brede Maatschappelijke Discussie over kernenergie, die zich moeizaam voortsleepte van buurthuis naar Binnenhof om daar na vijf jaar in een diepe la te belanden? Het recente, tenminste even brede Energieakkoord van de SER bevat een aantal concrete goede voornemens, maar illustreert in zijn totstandkoming toch opnieuw het gebrek aan politiek enthousiasme voor het duurzaamheidsthema.
Het is pijnlijk en gênant. Duurzaamheid is een essentiële opgave voor een moderne economie en een buitenkans voor innovatie in de vruchtbare zone tussen publiek en privaat. Naast het uitdragen van nationaal energiebeleid dat in Europa voorop loopt in plaats van achteraan sjokt, zou Nederland een internationaal toonaangevende circulaire economie moeten willen worden, profiterend van een burgerbereidheid tot recyclen waarin we gelukkig wel voorop lopen. Duurzaamheid is te belangrijk om alleen aan de politiek over te laten, iedereen kan bijdragen: ik rijd zelf nauwelijks meer auto en lees voedseletiketten kritischer dan ooit tevoren. Maar de politiek moet meedoen – en een volgend kabinet zou de dreigende traditie van wegduiken met kracht moeten doorbreken.
Alexander Rinnooy Kan
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij de onderwerpen duurzaamheid en energie.Lees hier het pdf van dit artikel.
Jan Terlouw is binnen en buiten D66 één van de meest inspirerende pleitbezorgers van een duurzame samenleving. Hij ziet voor iedereen, van burger tot bedrijfsleven, een rol weggelegd. Maar toch vooral voor de overheid. Een duurzame energietransitie is een publieke zaak en taak.
Door Jan Terlouw
HET OVERGROTE DEEL van de natuurwetenschappers dat zich bezighoudt met het klimaatprobleem is tot de conclusie gekomen dat de temperatuur op aarde vooral stijgt door toedoen van de mens, namelijk doordat mensen fossiele brandstoffen als olie, steenkool, gas en teerzanden verbranden. Daarbij komt het koolzuur vrij dat gedurende miljoenen voorgaande jaren is gebonden. Het is een broeikasgas dat de balans tussen opgevangen en uitgestraalde energie op aarde zodanig verschuift dat de temperatuur stijgt. Slechts enkele wetenschappers zijn niet overtuigd. Eén van hun argumenten is dat het wel vaker warmer is geweest op aarde, lang voordat de mens er was. Bijvoorbeeld vijftig miljoen jaar geleden, toen de temperatuur op Antarctica in de zomer boven nul graden was en er op Groenland tropische bomen groeiden. Het zijn veranderingen die zich hebben voltrokken gedurende periodes die lang zijn ten opzichte van de tijd dat er mensen op aarde zijn. Nu veranderen dingen binnen honderd jaar. In de loop van slechts een halve eeuw zijn de oceanen vervuild met een ‘plastic soep’ bij elkaar zo groot als een continent. En aan het eind van deze eeuw zal de temperatuur van de atmosfeer minstens twee graden zijn gestegen, nog afgezien van de stijging van de temperatuur van de oceanen.
POLITICI DOEN ZELF in het algemeen geen wetenschappelijk onderzoek, en dus is het volstrekt onverantwoord als ze de bevindingen van circa 97% van de wetenschappers naast zich neerleggen. Als het gaat om de veiligheid van medicijnen, of van voedsel, over de betrouwbaarheid van bruggen en viaducten, over wat de gewenste diepte is van vaargeulen, over de organisatie van het luchtverkeer, varen politici bij het vaststellen van regels blind op de gegevens die wetenschappers en technici verschaffen. Datzelfde moet natuurlijk gebeuren bij het uitvaardigen van regels en wetten die het klimaat betreffen. Een politicus die zegt ‘ik geloof de wetenschappers niet’ begrijpt noch iets van het wezen van wetenschap, noch van dat van politiek. Een wetenschapper gelooft niet, hij meet om theorieën te verifiëren. Een politicus bepaalt beleid op grond van gegevens die hij zelf normaliter niet tot in detail kan beoordelen. Hij neemt beslissingen die te maken hebben met belangenafweging, met ethiek, met zijn opvattingen over wat rechtvaardig is.
Een politicus kan eventueel zeggen: ‘Zelfs als het klimaat gaat veranderen met nadelige gevolgen voor ons nageslacht, ben ik niet bereid om minder fossielen te verbranden, want ik ben gekozen voor het welzijn van mijn kiezers nu. Het nageslacht zal zich wel redden, ik vertrouw op het vernuft van wetenschappers om het probleem later op te lossen.’ Daar kun je het mee oneens zijn (en ik ben het er mee oneens) , maar het is wel een politiek oordeel. Als hij zegt: ‘Ik doe het niet omdat ik de wetenschappers niet geloof’, dan doet hij aan quasiwetenschap en begrijpt hij zijn taak en zijn bevoegdheden niet.
De wetenschappers zijn ongerust. Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) van de Verenigde Naties opereert voorzichtig vanwege de enorme politieke gevoeligheid van het onderwerp, maar de conclusies liegen er niet om: hun verwachting is dat als we niet ingrijpen, de temperatuur deze eeuw met meer dan twee graden zal stijgen en dat heeft zeer kwalijke gevolgen. Gletsjers zullen slinken, de zeespiegel zal stijgen, er zullen enerzijds meer droogteperioden komen, anderzijds meer overstromingen van rivieren. Al die veranderingen zullen vooral de bewoonbare gebieden van de aarde treffen, en de bewoners van de armste landen zullen de eerste slachtoffers zijn, want zij zullen onvoldoende financiële middelen en onvoldoende kennis hebben om zich te beschermen.
HOE MOET HET probleem worden opgelost, of minstens nog enigszins beheersbaar worden gemaakt? Alle klimaatconferenties tot nu toe zijn grotendeels mislukt. Er zijn weliswaar milieudoelstellingen geformuleerd, maar de kunst is te bereiken dat ze ook worden gehaald. Wie moet daarvoor zorgen? Allereerst hebben wetenschappers hierbij een taak. Ze moeten niet alleen mogelijke oplossingen bedenken en ontwikkelen, ze moeten ook hun bevindingen, dat wat ze bijna zeker weten, met overtuiging onder de aandacht van de politiek en van het publiek brengen. Ze zijn tenslotte ook staatsburgers.
Het bedrijfsleven heeft een taak. Het bedrijfsleven is innovatief, kapitaalkrachtig en productief. Het bedrijfsleven kan de noodzakelijke maatregelen in de praktijk uitvoeren. De burger, de consument, heeft een taak. Hij kan zijn leven duurzamer inrichten en bovenal kan hij bij verkiezingen stemmen op de ‘groenste’ kandidaat die op de lijst van de partij van zijn keuze staat.
Maar vooral de politiek heeft hier een taak. De politiek heeft regelgevingsmacht en kan afdwingen dat er duurzaam wordt gehandeld. Duurzame energie is er in overvloed. De zon straalt immers iedere dag weer een veelvoud van de hoeveelheid energie die we nodig hebben naar de aarde. De overheid zou kunnen afdwingen dat we die duurzame energie gebruiken en niet de zonne-energie die ligt opgeslagen in de vorm van olie, kolen, gas, teerzanden en wat dies meer zij. Als je in honderden jaren opmaakt wat in honderden miljoenen jaren is opgeslagen, is dat verre van duurzaam handelen.
Een liberaal houdt niet van een bemoeizuchtige overheid. Maar dat wil niet zeggen dat een goede liberaal vindt dat de overheid zijn essentiële taken mag verwaarlozen. De publieke zaak moet worden gediend, zoals onderwijs, zorg, nutsbedrijven, veiligheid. Daar is iets bijgekomen: toekomstbewaking. Het is in de eerste plaats de overheid die de macht en dus de plicht heeft om ervoor te zorgen dat we de aarde niet uitwonen. Tot midden vorige eeuw hoefden we ons daar nauwelijks mee bezig te houden. Generaties lang kon men de aarde beter, productiever achterlaten dan men hem had aangetroffen. Nu ondervinden we dat de aarde een eindig systeem is, en dat door ons eigen menselijke handelen de grenzen van de capaciteit van de aarde bijna zijn bereikt. Daarom is die nieuwe taak, toekomstbewaking, voor onze overheden manifest geworden.
HET ZORGELIJKE IS dat de politiek de greep op de samenleving in steeds hoger tempo verliest. Mondiale ontwikkelingen, op het gebied van economie, van banken, van kapitaalstromen, van migratie, van vluchtelingenstromen, … Heeft de politiek er nog controle over? De vermogensverschillen nemen in schrikbarend tempo toe. Geld is macht, dat gaat nog steeds op. Als de geldaccumulatie bij bedrijven en zelfs bij particulieren de nationale begrotingen gaan overstijgen, kan de politiek dan nog tegenhouden dat onze kinderen straks moeten leven op een uitgewoonde aarde? Het probleem is door menselijk handelen veroorzaakt, door wat wetenschap en techniek mogelijk maakten, door wat het bedrijfsleven deed om die ontdekkingen en uitvindingen om te zetten in welvaartsproducten, door het gemakzuchtige en verkwistende gedrag van consumenten, door overheden die bepaalden wat wel en wat niet mocht. Het probleem kan ook door mensen worden opgelost, al dringt de tijd. Een stijging van de temperatuur is gaande en al niet meer te voorkomen, zelfs als het roer nu rigoureus omgaat.
De eenvoudigste remedie is: afdwingen dat de vervuiler betaalt. Als dat principe consequent wordt toegepast, als in de prijs van ieder product het tegengaan van de veroorzaakte vervuiling is verdisconteerd, dan wint duurzame productie de slag, dat blijkt uit economische analyses. Maar als bijvoorbeeld fossiele energie nog steeds vijfmaal zo gunstig wordt gesubsidieerd als duurzame energie, zoals de International Energy Agency in Parijs heeft laten weten, dan zijn de handen van het bedrijfsleven gebonden. Wat het bedrijfsleven nodig heeft, is een gelijk speelveld. De politiek kan en moet daarvoor zorgen. Maar doet het niet.
Het is zeer de vraag of de politiek zijn greep op de ontwikkelingen zal herkrijgen. Als de klimaatconferentie die later dit jaar in Parijs zal plaatsvinden opnieuw politieke machteloosheid zal laten zien, dan ziet de toekomst er somber uit. Wellicht moet de oplossing van onderaf komen. Steeds meer burgers maken zich zorgen over de toekomst van hun kinderen en kleinkinderen. Kleine, innovatieve bedrijven komen met duurzame oplossingen, met hoopgevende initiatieven. Steeds meer gemeenten stellen zich duurzaamheidsdoelen en lijken die ook te gaan bereiken. Misschien zal ook de nationale en internationale politiek op den duur overstag gaan, niet uit eigen aandrift, maar op grond van wat democratie vermag.
Jan Terlouw is schrijver, fysicus en voormalig politicus voor D66.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij het onderwerp duurzaamheid.Lees hier het pdf van dit artikel.
Bij het sociaal-liberalisme past wellicht het streven naar duurzaamheid, maar groenen willen harder lopen, verder lopen en wijzen ook meer de weg richting duurzaamheid.
Door Jasper Blom
HET DOET ME DEUGD dat het duurzaamheidsideaal breed omarmd wordt. In het voorjaarsnummer van De Helling betoogde ik dat de toekomst van links groen is; Hendriks & Bongers vullen in deze Idee aan dat ook sociaal-liberalisme groen is. Deze brede omarming van ‘groen’ kan vraagstukken omtrent de relatie tussen mens en ecosysteem echter ook depolitiseren. Dat zou ten onrechte zijn. Een diepgroene conclusie van de Van Mierlo Stichting vanuit het idee dat vrijheid van toekomstige generaties niet aangetast mag worden, zou kunnen zijn dat paal en perk gesteld moet worden aan het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen en vermindering van biodiversiteit. Als het sociaal liberale vrijheidsbegrip echter een eenvoudige uitruil tussen capabilities toestaat, bijvoorbeeld minder natuur voor een hoger niveau van onderwijs, kan met dezelfde redenatie duurzaamheid lichtgroen worden ingevuld. Met de uitsmijter ‘het sociaal-liberalisme wijst de richting, niet de weg’ lijkt dit debat vermeden te worden. Ik wil het debat aanjagen door naast de sociaal-liberale, een scherpe groene visie op duurzaamheid te leggen: groenen willen harder lopen, verder lopen, en wijzen ook meer de weg in de richting van duurzaamheid. Ik zal deze drie aspecten kort toelichten.
Hendriks & Bongers nemen het schadebeginsel van Mill als basis voor de sociaal-liberale duurzaamheidsvisie: ‘vrijheid houdt op waar die van de ander begint.’ De huidige milieuproblematiek stelt dit beginsel op scherp. De vrijheid van huidige generaties om ongebreideld te verbruiken, te vervuilen, en te vernietigen houdt niet alleen op maar moet ingeperkt worden om in de vrijheid van toekomstige generaties te voorzien. Mede daarom benadrukken Groenen eerder (dan sociaal-liberalen) de waarde van solidariteit. Ons huidige systeem is niet duurzaam en er is een actieve daad (solidariteit met toekomstige generaties) nodig om dat te doorbreken. Daarmee is de richting misschien hetzelfde als die van Hendriks & Bongers, maar door de actieve daad sterker te benadrukken geven groenen aan harder te willen lopen.
Naast vrijheid benadrukken Hendriks & Bongers verbondenheid tussen mensen als sociale wezens. De politieke filosofie die ten grondslag ligt aan groene politiek, het ecologisme, gaat verder dan deze antropocentrische visie. Mensen worden in verbondenheid met elkaar en met het ecosysteem benaderd. Dit impliceert een zwaarder gewicht voor natuur in een mogelijke uitruil van capabilities en roept de vraag op in welke mate vrijheid van huidige generaties ingeperkt moet worden om de vrijheid van het ecosysteem te garanderen. Deze stap verder legt een grotere verantwoordelijkheid ten aanzien van het ecosysteem bij huidige politici. De richting van duurzaamheid roept allerlei systeemkritische vragen met betrekking tot de weg op. Hoe zien we de rol van burgerschap in de context van mondiale markten gedomineerd door multinationals? Vraagt duurzaamheid niet om nieuwe ordeningsprincipes in de economie? Het duurzaamheidsdebat biedt technocratische wegen, maar ook wegen die ons tijdens de wandeling dichter bij onze visie op het goede leven brengen. Die moeten niet buiten beschouwing gelaten worden, maar vragen om politiek debat.
Een diepgroene interpretatie van het sociaal-liberalisme zou D66 misschien dicht bij GroenLinks brengen. Het gehuldigde pragmatisme verkleint echter de kans op een fundamenteel evenwichtigere relatie tussen mens en ecosysteem. Dan blijft er gelukkig genoeg debat te voeren tussen GroenLinks en D66.
Jasper Blom is directeur van Bureau de Helling, wetenschappelijk bureau GroenLinks.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij het onderwerp duurzaamheid.Lees hier het pdf van dit artikel.
Als we de sociaal-liberale waarde van vrijheid in verbondenheid omarmen is het belang van duurzaamheid evident. Met onduurzaam gedrag schaden we de vrijheid van anderen, nu en later.
Door Corina Hendriks en Jasper Bongers
VAN DE AANSCHAF van milieuvriendelijke stadsbussen tot het verstrekken van leningen voor zonnepanelen; van het afschaffen van regels die milieuvervuiling in de hand werken tot de vergroening van ons fiscale stelsel. Op Europees, landelijk, regionaal én lokaal niveau maakt D66 zich sterk voor duurzaamheid. Zo is D66-Kamerlid Stientje van Veldhoven maar liefst drie keer verkozen tot groenste politicus van het jaar en reist voormalig D66-lijsttrekker Jan Terlouw nog steeds heel Nederland door om mensen te overtuigen van de urgentie van het duurzaamheidsvraagstuk. D66 is niet alleen qua partijkleur “groen”. En dat is logisch voor een partij die zich het etiket “sociaal liberaal” toe-eigent. De waarden van het sociaal-liberalisme leiden namelijk ontegenzeglijk tot het ideaal van duurzaamheid.
VOOR DE BUITENWERELD ligt dit niet altijd in de lijn der verwachtingen. Liberalen worden over het algemeen niet geassocieerd met duurzaamheid. Immers, gaat bij liberalen “de economie” niet boven “groen”? En ligt de vrijheid van individuen om te doen wat ze willen – lees: consumeren – niet ten grondslag aan bijna alle milieuproblemen?
In onze ogen berusten deze aantijgingen op misvattingen over het (sociaal-)liberalisme. Ja, voor liberalen is individuele vrijheid het uitgangspunt; maar vrijheid staat niet gelijk aan gedachteloos consumeren. Voor sociaal-liberalen is vrijheid het vermogen en de kans om het leven naar eigen inzicht te leiden. Deze vrijheid geldt voor iedereen, voor alle individuen, dus ook voor de mensen die nog geboren moeten worden. Dit betekent dat juist liberalen moeten nadenken over wat hun vrijheid doet met de vrijheid van anderen. De vrijheid van de één kan immers ten koste gaan van die van de ander. Dit liberale uitgangspunt is het sterkst gevat door John Stuart Mill (1806-1873) en wordt het schadebeginsel genoemd: de vrijheid van de één houdt op waar de vrijheid van de ander begint. In eerste instantie hebben individuen zelf de morele verantwoordelijkheid om anderen niet in hun vrijheid te schaden. Maar in onze weerbarstige werkelijkheid is dit niet altijd genoeg. Vaak is de staat nodig om vrijheden te beschermen. Het liberalisme is dan ook geen anti-staatsleer (nog zo’n veelvoorkomend misverstand). Juist middels de staat kunnen wij de vrijheden van kwetsbaren, zoals nog niet geborenen, borgen.
Voor sociaal-liberalen is naast vrijheid “verbondenheid” een belangrijke waarde. Mensen zijn sociale wezens die samen met anderen vorm geven aan hun leven. Dit betekent dat sociaal-liberalen, meer dan andere liberalen, waarde hechten aan gevoelens van medemenselijkheid, lotsverbondenheid en wederkerigheid. We’re in this together. Na onze dood komt niet de zondvloed, na ons komen onze kinderen, en hun kinderen. Verbondenheid betekent ook het besef dat je eigen leven mede mogelijk wordt gemaakt door anderen, ook – vooral ook – als je aan de ‘goede’ kant van de streep staat. En dit voorrecht verplicht.
SOCIAAL-LIBERALEN KOMEN dus ontegenzeglijk uit bij het streven naar een duurzame samenleving, zoals ook een zogeheten D66-richtingwijzer luidt. Maar hoe geven we dit streven concreet vorm? Wat is bijvoorbeeld de beste manier om een duurzame energietransitie tot stand te brengen? Is het plaatsen van windmolens beter dan de opslag van co2? En is nucleaire energie een deugdelijke oplossing? Op basis van dezelfde sociaal-liberale principes zou je tot geheel andere antwoorden kunnen komen. Nucleaire energie is veel duurzamer dan gas- en kolencentrales, en tast de vrijheden van individuen nu minder aan; maar de opwekking van nucleaire energie kan vanwege nucleair afval en het (kleine) risico op een kernramp grote vrijheidsconsequenties hebben. Sociaal-liberale principes alleen kunnen hier geen antwoord op geven; zij kunnen niet dogmatisch worden toegepast. We moeten dus, in lijn met ons ingebakken pragmatisme, altijd kijken naar wat, gegeven ons doel – zoveel mogelijk vrijheid voor alle individuen – het beste werkt. Het sociaal-liberalisme wijst de richting, niet de weg.
Corina Hendriks is wetenschappelijk medewerker bij de Van Mierlo Stichting.
Jasper Bongers studeert geschiedenis en is stagiair bij de Van Mierlo Stichting.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij de onderwerpen duurzaamheid en sociaal-liberalisme.Lees hier het pdf van dit artikel.
Zelfs het kleinste milieuprobleem – het fijnstof op de hoek en het afvoerputje van de buren – draagt een vraagstuk van sociale rechtvaardigheid in zich. Het is een vraag naar de afweging van waarden. En die vraag kan alleen via de ethiek worden beantwoord, stelt Marcel Wissenburg.
Door Marcel Wissenburg
De zeespiegel stijgt, dus de dijken moeten omhoog. Er stroomt meer water door de rivieren, dus ze moeten worden verbreed. De oorzaak van opwarming ligt deels in broeikasgassen, dus de uitstoot moet worden gereduceerd. Fossiele brandstoffen raken op, dus moet de aanschaf van zonnepanelen worden gesubsidieerd. Er bestaat onder milieudeskundigen en beleidsmakers een merkwaardige neiging om de besluitvorming en keuze tussen verschillende oplossingsscenario’s als uiterst eenvoudig voor te stellen: haalbaarheid en betaalbaarheid bepalen alles. De implicatie is dat milieu eigenlijk geen politieke, maar hooguit een bestuurlijke of technische kwestie is: we weten best wat er moet gebeuren, de vraag is enkel nog hoe we dat gaan doen. En dat is natuurlijk totale flauwekul.
ACHTER DE GEDACHTE dat milieuproblemen eerder een technische dan een ethische discussie zijn, gaan twee ernstige denkfouten schuil. De eerste denkfout is te geloven dat bestuurlijke, ‘technische’ kwesties politiek en ethisch neutraal zijn; dat er geen afwegingen tussen belangen en daarmee tussen waarden moeten worden gemaakt. Iedere bestuurskundige weet dat politiek niet ophoudt wanneer de beleidsdoelen zijn geformuleerd. In tegendeel: dan begint alle lol, al het dwarsliggen, chanteren en marchanderen, gewoon overnieuw en misschien wel dubbel zo hard, niet alleen omdat de verliezers uit de eerste ronde alsnog proberen hun beleidsdoelen binnen te smokkelen, maar soms ook omdat sommige middelen moreel intrinsiek omstreden kunnen zijn. Zo stond bijvoorbeeld het Engelse platteland in 2013 en 2014 in vuur en vlam omdat de Britse overheid had bedacht dat het op grote schaal afmaken van dassen de beste methode (haalbaar en betaalbaar) was om de verspreiding van tbc onder vee tegen te gaan.
Ik zal hier niet te diep ingaan op deze specifieke denkfout – het onderschatten van de politiek ethische dimensie van de keuze van middelen. Daar te lang bij stilstaan zou de kortzichtigheid van politici alleen maar kunnen verergeren. Desalniettemin, het is een denkfout waar uitgerekend liberalen extra alert op zouden moeten zijn: het depolitiseren van een keuze, ook die tussen middelen, is niets meer of minder dan het ontduiken van keuzevrijheid en verantwoordelijkheid, de ultieme doodzonde voor een liberaal. Veel belangrijker echter is de tweede denkfout: de aanname dat de doelen van milieubeleid evident, onomstreden of op z’n minst moreel neutraal zijn. In tegendeel; het debat over die doelen is juist het meest fundamentele politieke en ethische debat dat er is: het gaat om de vraag in welke wereld we überhaupt willen leven. Aan de vraag wanneer – pakweg – het pensioen moet beginnen gaat de vraag vooraf of er een pensioen moet zijn. Daaraan gaat de vraag naar sociale grondrechten vooraf. Op haar beurt gaat het debat rondom mensenrechten vooraf aan deze sociale grondrechten, en daaraan het debat over de ‘goede samenleving’, die niet alleen bestaat uit door ons vorm te geven regels, instituties en cultuur, maar ook uit een fysieke omgeving die we zelf maken. Met andere woorden: de vraag welke natuur we willen, is misschien wel de meest fundamentele vraag die we in de politiek kunnen stellen. En het is geen vraag waarop een objectief antwoord is te geven. Misschien in Noord-Korea, maar verder staan zelfs China en de SP tegenwoordig open voor de mogelijkheid dat de toekomst niet onvermijdelijk vastligt, maar dat we haar juist zelf maken. Het is tevens een vraag welke niet empirisch valt te beantwoorden met een beroep op feiten – die geven hooguit de grenzen van het (on)mogelijke aan.
MAAR DENKFOUT OF NIET, heeft het wel zin te vragen naar alternatieve toekomstbeelden voor de natuur? Is het immers niet zo dat de meeste alternatieven die voor milieubeleid worden aangedragen, absurd zijn? Wat, bijvoorbeeld, is het alternatief voor verhoging van dijken en duinen? Het water zijn natuurlijke weg laten gaan en een nieuwe Randstad bouwen tussen Amersfoort, Arnhem en Eindhoven met uitzicht op een driehonderd kilometer lange terug-naar-de-natuur Biesbosch-plus? Natuurlijk is dit een herhaling van zetten: intuïties over haalbaarheid en betaalbaarheid worden ingezet om verdere discussie in de kiem te smoren. De achtergrond van deze strategie – of reflex – ligt in wat de Duitse socioloog en denker Max Weber (1864-1920) ooit ‘doelrationaliteit’ noemde: het zo effectief en efficiënt mogelijk realiseren van een gegeven doel. Maar uiteindelijk bepaalt het doel wat we precies willen ‘halen’ en welke kosten we daarvoor willen maken. De reflectie op die doelen noemde Weber ‘waarderationaliteit’; met het vocabulaire van de Duitse milieusocioloog Ulrich Beck (1944-2015) zou men ook van reflexieve rationaliteit kunnen spreken. Handelen – of beleid – dat optimaal doelrationeel is, kan nog steeds irrationeel zijn als het doel op zich onzinnig of immoreel is.
Zo zou de slavernij in ons land tot op de dag van vandaag bestaan als niet verder was gekeken dan haalbaarheid en betaalbaarheid – als niet de reflectieve vraag was gesteld of mensenrechten niet universeel hoorden te zijn. Vrouwen zouden nog steeds bevoogd worden als mensen als John Stuart Mill (1806-1873) niet de vraag hadden gesteld of de kennelijke geestelijke onzelfstandigheid van vrouwen niet het gevolg van, in plaats van de reden voor hun bevoogding was. Waarderationaliteit is wat het verschil maakt tussen technocraten en bureaucraten enerzijds, en werkelijk rationele, vrije en verantwoordelijke mensen anderzijds. En precies daarom moet een debat over fundamentele waarden, over de doelen van en voor onze samenleving, telkens opnieuw worden gevoerd, juist als dat geen nieuwe inzichten oplevert.
Neem hierbij als voorbeeld het denken over het broeikaseffect. De gevolgen van het broeikaseffect kunnen op twee fundamenteel verschillende manieren worden aangepakt: via ‘adaption’ of ‘mitigation’ – we passen onszelf aan of we passen het klimaat aan. In termen van haalbaarheid en betaalbaarheid is, zo stellen vooraanstaande klimaatwetenschappers, pure adaptatie, ofwel migratie naar hoger terrein, geen optie. Er blijft te weinig economie – en ecosysteem – over voor teveel mensen, mensen die nog steeds vrolijk doorgaan meer broeikasgas uit te stoten. Hierdoor rest alleen de optie van het aanpassen van het klimaat, en dat zal meer vragen dan enkel het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. Het vraagt om het wereldwijd gecoördineerd aansturen van het klimaat: wat klimaatwetenschappers ‘geo-engineering’ noemen. Hierbij rijst de fundamentele vraag: wat voor natuur willen we echt? Eén die voor onze noden en behoeften is vormgegeven – een ‘milieu’ of ‘leefomgeving’ die we puur als bio- en geologische hulpbron zien – of één die zich autonoom en authentiek ontwikkelt – een ‘echte’ natuur? In het eerste geval kennen we aan natuur enkel instrumentele waarde toe, in het laatste een ‘onafhankelijke’ en intrinsieke waarde.
Stel dat we de intrinsieke waarde van de natuur als onbegrijpelijk of mystiek van de hand wijzen, welke principiële bescherming kunnen we de natuur dan nog bieden? Stel u voor: iemand vindt een kunststof boom uit die perfect oogt, voelt en ruikt als een natuurlijke boom; die groeit, bloeit en vogels onderdak biedt en waarvan brandhout kan worden gemaakt. Er is één verschil: deze boom is 25% efficiënter in het omzetten van co2 in o2. Als natuur enkel instrumentele waarde in dienst van de mens heeft, zijn we niet slechts in staat maar nu ook moreel verplicht om elke boom op deze planeet tot de laatste toe te kappen en te vervangen door plastic bomen wanneer de (adem)nood te hoog wordt. De moraal van het verhaal: in for a penny, in for a pound. Als we ook maar één ogenblik afstand nemen van de mystiek van de intrinsieke waarde van natuur als autonoom en authentiek, dan laden we direct op onszelf de plicht te verantwoorden welke leefomgeving we precies willen.
HET BEGRIP DUURZAAMHEID wordt op duizend verschillende manieren gedefinieerd, maar de overeenkomst tussen deze verschillende definities is dat toekomstige generaties meestal een hoofdrol hebben. Een klassiek voorbeeld is de betekenis welke de Brundtland Commissie van de Verenigde Naties aan duurzame groei gaf: “groei die voorziet in de behoeften van huidige generaties, zonder de mogelijkheid te compromitteren voor volgende generaties in hun behoeften te voorzien”. Zonder toekomstige generaties heeft het begrip duurzaamheid niet eens zin: onze planeet is rijk genoeg om ieder die er nu op leeft in staat te stellen een levenslang durend feest te vieren en ‘alles’ op te maken. Welke reden hebben we om dat niet te doen, anders dan die toekomstige generaties? Maar of duurzaamheid, begrepen als het gezamenlijk voorzien in de noden van toekomstige generaties, nu wel echt een moreel doel is, valt nog te bezien. Ten eerste geef ik een fictief en omstreden voorbeeld van het zogeheten ‘non-identiteitsprobleem’, waar ethici hele bladen over volschrijven. Het voorbeeld van een non-identiteitsprobleem luidt als volgt: heeft een toekomstige generatie die op vergeten kernafval stuit en daardoor onsmakelijke aandoeningen oploopt, reden te klagen dat wij haar benadeeld hebben? Hadden wij onze maatschappij niet op kernenergie laten draaien, dan was de welvaart die het verwekken van volgende generaties mogelijk maakte, uitgebleven. Als deze pechgeneratie anders niet had bestaan, hoe kan ze dan benadeeld zijn – ten opzichte van wie?
Ten tweede: zetten we de wereld niet op de kop als we de komst van toekomstige generaties automatisch aannemen én daar ieder mens collectief voor verantwoordelijk maken? Zou het zeker liberalen niet beter passen de verantwoordelijkheid voor voortplanting én voor het welzijn van het kind bij de individuele verwekkers te leggen? Met andere woorden: eerst zorgen dat je kind over de middelen zal beschikken een waardig leven te leiden zonder anderen tot last te zijn, vóór je aan het verwekken slaat. Wordt het dan niet de taak van de overheid ieder nu levend mens een ‘rugzakje’ met aandelen in het ecosysteem ter grootte van één ecologisch duurzame voetafdruk te garanderen, en geen duurzaamheidsideologie op te leggen?
TOEGEGEVEN, dit alles is groots en meeslepend. Waar het mij om gaat is dat dit laat zien dat milieuproblemen nooit puur technische vraagstukken zijn maar altijd, en voor alles, ethische vraagstukken. Zelfs het kleinste milieuprobleem – het fijnstof op de hoek en het afvoerputje van de buren – draagt een vraagstuk van sociale rechtvaardigheid in zich; een vraag naar de afweging van waarden; een vraag die alleen via de ethiek kan worden beantwoord. Wie streeft naar een open samenleving van vrijdenkende individuen, die zich niet door primitieve taboes laten beperken maar verantwoordelijkheid nemen voor hun keuzes, moet accepteren dat het primaat van de politiek een primaat van de milieuethiek impliceert. En geen primaat van de technocraat.
Marcel Wissenburg is hoogleraar Politieke Theorie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, en lid van het Curatorium van de Mr. B.M. TeldersStichting.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij het onderwerp ethiek.Lees hier het pdf van dit artikel.
Een duurzame energietransitie brengt politieke strijd, destabilisatie en onzekerheid met zich mee. En hoe langer we treuzelen, hoe hoger de maatschappelijke kosten.
Door Rick Bosman en Derk Loorbach
IN NEDERLAND WORDT al jaren gesproken over de energietransitie. De nuchtere constatering is echter dat Nederland in 2015 hopeloos achterloopt. Feitelijk, in termen van het aandeel duurzame energie: op dit moment een magere 4%, waarmee we plaats 25 van de 27 EU-lidstaten innemen. Maar ook qua beleidsambitie: het energieakkoord zet in op 16% duurzame energie in 2023, ruim onder de Europese doelstellingen. Onze conclusie is dan ook dat in Nederland de energietransitie nog moet beginnen. Maar ook, op basis van ervaringen in het buitenland en uit de transitiewetenschappen, dat deze vroeger of later toch zal komen. En dat dit strijd, destabilisatie en onzekerheid met zich meebrengt.
EEN TRANSITIE IS een fundamentele verandering in een regime: in de dominante cultuur, structuur en werkwijzen die in de loop van decennia zijn ontstaan in maatschappelijke systemen. Het maatschappelijk voordeel dat dergelijke regimes bieden – stabiliteit, investeringszekerheid, voorspelbaarheid -wordt na verloop van tijd een nadeel. In de context van een veranderende samenleving met andere wensen en behoeften, en opkomende (technologische en maatschappelijke) alternatieven vormt de efficiënte geoptimaliseerde organisatie van die regimes een natuurlijke barrière. Er hangen immers zoveel belangen, investeringen, routines en bestaande regels mee samen dat een fundamentele systeemverandering bedreigend is. Het huidige energieregime – met bestaande energiebedrijven, het energiebeleid, de infrastructuur – is volledig gebaseerd op fossiel, centraal en optimalisatie. Wat nodig is, is een transitie naar een duurzaam, flexibel en betaalbaar systeem. Een transitie bovendien zonder een blauwdruk of stappenplan, maar een transitie die ontstaat door de combinatie van sociale innovatie, maatschappelijke druk en institutionele disruptie. De strijd met het bestaande regime zal gestreden worden op vele fronten: rond de financiële steun voor fossiele grootgebruikers, fossiele reserves op de balans van oliebedrijven, het recht op (het verhandelen van) eigen energie, toegang tot infrastructuur, de marktpositie van energiebedrijven, de regelgeving in de bouw en het uitfaseren van kolen en olie.
Deze strijd begint in Nederland geleidelijk van de grond te komen. In Groningen leidt de maatschappelijke oproer tot herbezinning en de roep om een strategie om van het gas af te komen. Gemeenten hebben met hun verzet tegen schaliegas voorlopig succes en zelfs proefboringen blijven uit. Actiegroep Urgenda klaagt met haar klimaatzaak de Nederlandse staat aan, omdat ze te weinig zou doen om klimaatverandering tegen te gaan. De zogeheten fossielvrijbeweging roept op haar beurt universiteiten, kerken, overheden en pensioenfondsen op om hun investeringen uit fossiele energie te trekken. Onder hun druk hebben intussen honderden investeerders, waaronder de Kerk van Zweden, de Universiteit van Oxford en het Noorse pensioenfonds KLP miljarden uit fossiel getrokken. Pikant detail: ook de nazaten van de grondlegger van de Amerikaanse olie-industrie, de Rockefellers, hebben zich bij de beweging aangesloten en bijna een miljard aan oliedollars gedivesteerd. Ook in Nederland is de beweging actief en heeft ze onder meer 10.000 handtekeningen opgehaald om pensioenfonds ABP te bewegen fossielvrij te worden. De fossiele industrie reageert vooralsnog vrij laconiek op de beweging. Zo stelde Shell CEO Ben van Beurden onlangs in de Volkskrant dat er waarschijnlijk wat minder kerken en universiteiten in het bedrijf zullen investeren, maar dat daar wel andere, minder maatschappelijk betrokken investeerders voor terug zullen komen.
NIET ALLEEN MAATSCHAPPELIJKE bewegingen zetten het fossiele energiesysteem onder druk. Financiële problemen leiden tot een golf aan sluitingen van fossiele energiecentrales. Een recente studie van investeringsbank UBS laat zien dat Europese energiebedrijven in de afgelopen vijf jaar meer dan 70 gigawatt aan kolen en gasgestookte centrales hebben moeten sluiten en UBS verwacht dat in de komende twee jaar nog 24 GW uit gebruik wordt genomen. Daarnaast doen geopolitieke spanningen een duit in het zakje. Zo vragen steeds meer mensen zich na de Russische inval in Oekraïne hardop af of het wel zo verstandig was van de Nederlandse overheid en gasindustrie om met Russische olie- en gasmagnaten in zee te gaan. En nu het gasgebouw letterlijk op haar Groningse grondvesten beeft, lijkt bij de Nederlandse gasindustrie de paniek echt toe te slaan.
IN DIE PANIEK ontstaat ruimte voor nieuwe oplossingsrichtingen en worden alternatieven steeds aantrekkelijker. Zon- en windenergie zijn op steeds meer plekken concurrerend met fossiele alternatieven. Een proces dat alleen maar zal doorzetten omdat nieuwe technologieën nog in de leercurve zitten. Onlangs gepubliceerde cijfers laten zien dat in 2013 wereldwijd voor het eerst meer hernieuwbare dan fossiele energiecapaciteit is geïnstalleerd . Ook het feit dat gigabedrijven als Google en IKEA zich voor hernieuwbare energie interesseren is een teken aan de wand. Zo rust IKEA al haar filialen uit met zonne-energie en verkoopt intussen naast haar welbekende billykasten ook setjes zonnepanelen die klanten, naar goed IKEA gebruik, zelf op het dak kunnen schroeven. Vanuit de bouwsector zijn grootschalige initiatieven gaande zoals de ‘Nul-op-de-meter woningen’ om de gebouwde omgeving energieneutraal of zelfs –leverend te maken.
IN DEZE ONTWIKKELINGEN lijken zich twee paden af te tekenen waarlangs wordt getracht de energietransitie te laten lopen: centraal duurzaam en energiedemocratie:
1. Centraal duurzaam: Onder het mom van effiency en schaalvoordelen wordt ingezet op grootschalige oplossingen, zoals het afvangen en opslaan van CO2 uit kolencentrales (CCS), offshore windparken, biomassabijstook in kolencentrales en zonneparken in de Sahara waarvan de stroom met enorme leidingen naar Europa wordt getransporteerd. Vaak zijn het dezelfde partijen die actief zijn in het traditionele energiesyteem die dergelijke oplossingen propageren. Deze passen namelijk relatief goed binnen de bestaande cultuur, structuren en machtsposities. Behalve het vervangen van de bronnen en organiseren van wat opslag kan het bestaande energiesysteem grotendeels intact blijven en houden de poppetjes van nu de touwtjes in handen.
2. Energiedemocratie: Dit pad vormt een radicale breuk met het bestaande energiesysteem. Burgers en ondernemers organiseren zich lokaal, vaak in coöperatief verband en nemen het heft in eigen hand. Gezamenlijk investeren zij in zonnepanelen op het dak van het wijkcentrum, gymzaal of school of een windmolen aan de rand van het dorp. Met behulp van smart grids en lokale opslag kan het energiesysteem veel decentraler worden georganiseerd. Steeds meer regio’s worden zelfvoorzienend, vaak gedreven door de wens om minder afhankelijk te zijn van ‘winstbeluste multinationals’ en ‘discutabele regimes’ (lees: Putin).
Hoewel dit tweede pad in Nederland nog relatief marginaal is, zien we het sterker terug in landen waar de energietransitie sneller gaat. In Duitsland levert hernieuwbare energie intussen 27% van de stroom. Meer dan de helft van de hernieuwbare opwekcapaciteit is daar in handen van burgers, boeren en coöperaties, tegen 5% van ‘de grote vier’, E.on, RWE (moederbedrijf van Essent), Vattenfall (moederbedrijf van Nuon) en EnBW. Dit leidt tot een aardverschuiving, zeg maar gerust een machtswisseling, in energieland. De komst van nieuwe spelers en businessmodellen zet de gevestigde orde onder druk om sneller te verduurzamen. Conflict laat zien dat er alternatieve oplossingsrichtingen zijn, genereert aandacht, en dwingt publiek en politiek tot keuzes.
IN NEDERLAND STRIJKEN we vooralsnog de plooien liever glad in de polder – bijvoorbeeld met een SER Energieakkoord voor Duurzame Groei. Onze poldercultuur is zeer effectief in het maskeren van fundamentele verschillen van inzicht en verkleint daarmee de kans op radicale doorbraken. Een bepalende factor hierin is een grote en invloedrijke fossiele energiesector, waar ook de overheidsbegroting voor een aanzienlijk deel van afhankelijk is. Evenals een energie-intensieve industrie die graag zo goedkoop mogelijke energie wil en duurzame oplossingen nog als kostbaar ziet. De verwevenheid van de fossiele, ambtelijke en politieke elite speelt een cruciale rol.
Voor echte doorbraken zou de Nederlandse overheid gericht transitiebeleid moeten gaan voeren om ons land voor te bereiden op een toekomst die veel minder fossiel zal zijn. Onze ervaring leert dat het Ministerie van Economische Zaken en dat van Financiën hierin de grote remmers zijn. Hun manier van denken, de bestaande belangen en routines en de focus op meetbare doelen en technische innovatie vormt de grootste blokkade voor het realiseren van een gewenste transitie. Daarom pleiten wij ervoor om het duurzame energiebeleid onder te brengen bij een ander departement of een Ministerie van Transitie op te richten dat zich in eerste instantie op de energietransitie zou moeten richten. Ook hier speelt Duitsland een voorbeeldrol: waar op een gegeven moment het Duitse Ministerie voor Economie wel het Ministerie voor Oude Energie leek, ontpopte het Ministerie van Milieu zich als voorvechter van nieuwe energie. Als de generaals van het eerder geschetste strijdtoneel vochten zij elkaar meer dan tien jaar voortdurend de tent uit. In de hoop het strijdgewoel te sussen werden de energietaken van beide ministeries in 2013 weer samengevoegd onder het Ministerie van Economie (en Energie). De aankondiging van energiereus E.on eind vorig jaar dat het bedrijf zich zal splitsen in een fossiel en duurzaam deel, omdat beide niet meer onder één dak te verenigen waren, laat zien dat die strijd nu ook de board rooms heeft bereikt.
Als we goed naar de signalen kijken zien we dat het onvermijdelijk is dat we ook in Nederland met dergelijke chaos, verrassingen, doorbraken en spanningen te maken gaan krijgen. In plaats van het zo lang mogelijk uitstellen van een noodzakelijke, onvermijdelijke en beloftevolle energietransitie, zouden we deze strijd moeten aangaan. We zullen van het gas af moeten, we zullen maatschappelijk het uitfaseren van (de nieuwe) kolencentrales moeten agenderen, we zullen belastingvoordelen voor fossiel af moeten bouwen en duurzame energie in bouw, mobiliteit en industrie gaan verplichten. Tot slot zal het huwelijk van de Nederlandse overheid met de fossielen Shell, GasUnie en GasTerra ontbonden moeten worden. Als we hier nu niet strategisch de strijd over aan gaan, dan overkomt het ons vroeger of later, met alle maatschappelijke schade van dien.
Rick Bosman (@r_bosman) is PhD-onderzoeker aan het Dutch Research Institute for Transitions (DRIFT). Zijn onderzoek richt zich op de energietransitie en specifiek de destabilisatie van het fossiele energieregime.
Derk Loorbach (@drk75) is professor socio-economische transities aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van DRIFT.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij de onderwerpen duurzaamheid en energie.
Lees hier het