pdf van dit artikel.
Ontwikkelingssamenwerking gaat vaak meer om hulp dan om samenwerking. De enige weg om mensen echt duurzaam uit de armoede te halen, is om samen met hen te kijken waar hun talenten en kracht liggen, en die verder te ontwikkelen, meent Tom Buijtendorp. En daar heeft iedereen wat aan, ook de donoren zelf.
Door Tom Buijtendorp
Er zijn veel twijfels over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking (os). Zo stelt De Wijk in Idee dat slechts een derde werkt, een derde neutraal uitpakt en een derde een negatief resultaat heeft (Idee 29, nr. 3, juli 2008: p. 13). Er klinken veel van dit soort kritische geluiden. Spraakmakend was het boek Doodlopende hulp van Moyo uit 2009, juist omdat de schrijfster zelf uit Afrika kwam. Ook volgens haar werkt de huidige ontwikkelingssamenwerking vaak niet of zelfs averechts. Het dogmatisch opleggen van westerse modellen blijkt weinig succesvol. In toenemende mate wordt daarom gezocht naar benaderingen die met maatwerk sterk gericht zijn op het stimuleren van de zelfredzaamheid van de lokale bevolking. Dit is lastig, maar wel mogelijk. Dit laat ik in dit artikel zien aan de hand van de lokale ontwikkelingsorganisatie DHAN in India.
Uit de armoede DHAN is een organisatie die haar leden – inmiddels zijn al 4,5 miljoen mensen via allerlei organisaties aangesloten – probeert te helpen onder de armoede uit te komen. In sloppenwijken maar vooral ook op het arme platteland in twaalf staten in het zuiden en oosten van India. DHAN verleent onder meer steun bij het opzetten van irrigatieprojecten en helpt mensen bij het goed investeren van eigen middelen in landbouw en opslag van producten. Inmiddels zijn meer dan honderdduizend leden van DHAN duurzaam uit de armoede geholpen, en dat aantal groeit snel. Onder het motto grassroot democracy (democratie aan de basis) zijn ruim 45.000 basisgroepen van elk 15 tot 25 families actief. De overkoepelende organisatie biedt daarbij trainingen en bijvoorbeeld technische kennis. Het succes van DHAN is vanaf 2008 erkend met een lange reeks prijzen, zoals de Best NGO Award (2008-2009) en de India NGO Award (2010).
Het succes van DHAN is in mijn ogen gerelateerd aan het uitgangspunt van deze ontwikkelingsorganisatie: zelfredzaamheid en oog voor individuele talenten. Conventionele ontwikkelingshulp roept al snel een beeld op van de hulpbehoevende en zwakke mens die tekort schiet en langdurig geholpen moet worden, met hulpafhankelijkheid als resultaat. Het uitgangspunt van DHAN daarentegen is dat ieder individu de kracht, wil en creativiteit heeft om het leven in eigen hand te nemen, mits daartoe de ruimte wordt geboden. Dit vertrouwen op de eigen kracht van mensen is ook een kernelement van het sociaal-liberalisme, met een optimistisch mensbeeld dat uitgaat van de sterktes en talenten van individuen. Uitgangspunt is dat veel talenten in de kiem al aanwezig zijn. Beroemd is de metafoor van Michelangelo (1475 – 1564) van de beeldhouwer die slechts het figuur tevoorschijn haalt dat al in de steen aanwezig was. In vergelijking met het klassieke liberalisme is er bij het sociaal-liberalisme meer aandacht voor het bewust scheppen van een omgeving waarin het individu zich kan ontplooien. Dat is in mijn ogen de essentie van het ontplooiingsliberalisme. Deze inzichten bieden aanknopingspunten voor een nieuwe benadering van ontwikkelingssamenwerking. Daarmee verschuift het accent van hulp verstrekken aan mensen die het niet alleen zouden afkunnen, naar het ‘uit de wikkel halen’ (ont-wikkelen) van al aanwezige sterktes. Dus minder accent op het brengen van talenten, en meer op herontdekken en verder ontplooien van wat in de basis al aanwezig is. Ontplooiingssamenwerking is daarvoor een passende term.
Kracht van de regio Hoe werkt dit in de dagelijkse praktijk? DHAN besteedt opvallend veel tijd aan het in een bepaalde regio ontwikkelen van latent aanwezig talenten. Dat verklaart de volgens sommigen nutteloze aandacht voor zaken als historie en cultuur. De achterliggende gedachte is dat daarin talenten zichtbaar kunnen zijn die in het verleden zijn weggedrukt. Een concreet voorbeeld is het eeuwenoude Vayalagam-systeem met een gezamenlijk gebruik van waterreservoirs voor irrigatie; enigszins vergelijkbaar met de oude polderdemocratie uit Nederland. Dit door de Britse overheersers vernietigde systeem is, met behulp van westerse hulpmiddelen, door DHAN weer in ere hersteld. Door bij het stimuleren van irrigatie te verwijzen naar het oude eigen Vayalagam-systeem worden ‘not invented here’-gevoelens vermeden. Het is primair gekoppeld aan de al aanwezige lokale talenten, zo is de boodschap.
Een ander voorbeeld van het versterken van dit historisch besef is de restauratie van een oud tempelcomplex met watertank. De directe bijdrage aan de watercapaciteit was beperkt, maar de restauratie stimuleerde de erkenning van het oude talent om water op te slaan en te benutten. En het gezamenlijke heiligdom versterkte ook nog eens de onderlinge verbondenheid. Tot slot is er het voorbeeld van de oude traditionele Kalanjiampotten waarin lang geleden rijst werd gespaard. Nu symboliseren ze onder de naam Kalanjiam een modern spaarsysteem. Ook dat wordt ingevuld als een doorontwikkeling van wat al lang geleden bestond, met alleen op de achtergrond wat nieuwe middelen zoals computers en mobiele communicatie. Herkenning van deze oude talenten is een belangrijke stap in het herstellen van het zelfvertrouwen en de eigen kracht van individuen.
Naast oog voor de in historie en cultuur herkenbare talenten, heeft DHAN aandacht voor onderwijs dat bijdraagt aan persoonlijke ontplooiing. Een mooi voorbeeld is dat, door onderwijs, kleine groepjes vrouwen nu het bovengenoemde spaarsysteem regelen. Vaak komen natuurlijke leiders bovendrijven tijdens het onderwijs, die extra ondersteuning krijgen om een rol als onder andere groepscoördinator te vervullen. Het is bijzonder om te zien hoe bijvoorbeeld vrouwen van ver in de vijftig die niet konden lezen en schrijven, zich razendsnel ontplooien. Het nieuw geleerde combinerend met hun eigen rijke levenservaring, ontpoppen ze zich als enthousiaste en gerespecteerde groepsleiders. Verder leidt bijvoorbeeld de Academy van DHAN jongeren op tot projectleider. Dat stelt ze in staat de ontwikkelingen en ervaringen uit hun eigen dorp te delen met anderen, en ontwikkeling op andere plekken op gang te brengen. Zo verspreidt de aanpak zich als een inktvlek over India.
Wederzijdse ontplooiing
Deze op ontplooiing gerichte aanpak wint aan kracht indien het ontplooien ook op de ontwikkelingsorganisaties zelf wordt betrokken. Traditionele ontwikkelingssamenwerking krijgt een diepere en gelijkwaardigere betekenis met de onderkenning dat de samenwerking beide partners ontplooiingskansen biedt. Dat is des te belangrijker omdat eenzijdig paternalisme steeds minder wordt geaccepteerd. De nadruk op eenzijdige hulp was bijvoorbeeld voor India reden om in 2003 de donorrelatie met Nederland te verbreken. Het nadrukkelijk openstaan voor lessen uit andere culturen past uitstekend bij de van nature open Nederlandse benadering, gedreven door de positie van een klein land met heel veel buitenland.
Het voorbeeld van DHAN illustreert hoe ontplooiingssamenwerking kan bijdragen aan ook de verdere ontplooiing van de Nederlandse partners. Daarbij valt te denken aan zaken als praktische marktkennis, opgebouwde netwerken en geteste producten. Er is tevens volop ruimte voor persoonlijke ontplooiing van de betrokken medewerkers. Zo leren ze bijvoorbeeld projecten te managen onder geheel andere omstandigheden, waarbij bestaande routines niet werken en de eigen vindingrijkheid en aanpassingsvermogen noodzakelijkerwijs naar boven komen.
De medewerkers komen daarnaast in aanraking met een volstrekt onbekende cultuur en leren tegelijk raakvlakken met de eigen achtergrond te herkennen. Zo worden Nederlandse partners van DHAN bewust betrokken bij de ochtendceremonie met Hindoe-liederen op het dak van het hoofdkantoor. Maar ook klinkt er een lied van moeder Theresia dat de mensen van DHAN sterk aanspreekt, evenals de Bergrede van Jezus over verdraagzaamheid. In lijn met het gedachtegoed van het ontplooiingsliberalisme komen ook Nederlandse medewerkers zo nog meer in hun kracht. En in dit geval is de samenwerking met DHAN gebruikt als inspirerende casus bij het nadenken over het doorontwikkelen van de solidariteit in Nederland. Het nadrukkelijke respect voor dit soort ontplooiingslessen voor de Nederlandse partners versterkt het gevoel echt samen te werken op basis van wederzijds respect en ontplooiing.
Kortom, er zijn volop kansen met een op wederzijdse ontplooiing gerichte aanpak. Dit is geenszins een blauwdruk voor succes. Het gaat om maatwerk dat alleen onder de juiste omstandigheden het gewenste resultaat zal opleveren. Het vraagt daarmee voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking een gerichte focus op een beperkt aantal landen. Alleen zo valt immers het gewenste begrip voor de lokale historie en omstandigheden te ontwikkelen. En alleen zo profiteert iedereen ervan: het lokale individu en de lokale samenleving, en de partners. Dit is de basis voor een mobiliserende ‘Ontplooiings-Samenwerking’, het nieuwe OS.
Tom Buijtendorp was als strategisch adviseur betrokken bij het samenvatten van de strategie van de DHAN Foundation in India en beschreef het uitvoerig als inspirerend voorbeeld.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Literatuur
Lees hier het - Buijtendorp,T.M. en J. Kemperman (2014). DHAN. Wees zelf de verandering die je in de wereld wilt zien. In: Kemperman, J., J. Geelhoed en J. op ’t Hoog,2014. Briljante businessmodellen in de Zorg. Den Haag. Acadamic Service, pp 61,78-104, 369 noot 71-75.
“Ik vond Den Haag een slangenkuil, waar mensen totaal in veranderen.”
De meest directe politieke ervaring die u had was op de Helling, het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Hoe kijkt u daar op terug? “Ik was eigenlijk wel trots dat ik zo dicht op de politiek kwam te zitten. Voordien had ik contacten met politici, maar die waren incidenteel. Maar in 2010 kreeg ik een toegangspas voor de Tweede Kamer. Alle deuren gingen open. Ik leerde politici van GroenLinks heel intensief kennen. Intensiever dan me beviel hoor. Het grote verschil tussen intellectuelen en politici is toch vooral ‘tijd’. Mensen die buiten de politiek staan hebben nu eenmaal meer tijd om over dingen na te denken. Politici zijn bezig met de waan van de dag en de normale dagelijkse politiek. Daarin is geen ruimte en tijd om na te denken. Dat vond ik lastig. De druk die op politici staat is bijna onmenselijk, waardoor je bijna kunt zeggen dat de meeste gek zijn.” Waaruit zou dat blijken, dat politici haast ‘gek’ zijn? “Ze staan onder zulke grote druk dat ze geen ruimte hebben om gewoon te reageren op normale gebeurtenissen. Ze staan steeds in de mediastand, alsof de televisiecamera elk moment om de hoek kan komen. Ze zijn altijd op hun hoede om uit te glijden. Want dat heeft enorme gevolgen. Politici die lager staan in de pikorde socialiseren zich naar de toppolitici, dus ze gedragen zich alsof ze ook elk moment door de televisie kunnen worden ondervraagd. Ze zijn heel voorzichtig en willen geen fouten maken. Ik ben daar van geschrokken en ik ben blij dat ik nu afstand heb kunnen nemen. Ik vond Den Haag een slangenkuil, waar mensen totaal in veranderen. (Toenmalig fractievoorzitter red.) Femke Halsema kafferde mij een paar maal uit, terwijl ik haar voor mijn tijd in de politiek had leren kennen als een gewone, intellectueel geïnteresseerde politica. En het ging over niks!” Wanneer merkte u het sterkst dat u als partijideoloog botste met de politici van GroenLinks? “Toen wij de bundel Vrijzinnig Paternalisme presenteerden, schoof Jolande Sap (toenmalig fractievoorzitter GroenLinks, red.) het boek meteen weg: ‘Wij zijn niet van het paternalisme, vrijzinnig of niet.’ Ze had het niet gelezen. De inhoud van haar toespraakje bij de presentatie viel me tegen. Eén van de belangrijkste punten uit het boek was kritiek leveren op de doorgeslagen vrijzinnigheid van de jaren zestig. Maar er bestond bij Sap niet eens het begin van engagement met onze argumenten. Toen merkte ik het verschil tussen het wetenschappelijk bureau en de partijtop. Daar zit een kloof tussen. En hoe je die kloof moet overbruggen? Ik weet het niet.” Merkte u al voor de publicatie dat het boek voor onrust zou zorgen? “De fractie wilde een slappere titel, maar ik wilde Vrijzinnig Paternalisme niet loslaten. Er is toen zelfs gediscussieerd over de ondertitel. Dit gebeurt overal hoor. Als ik sprak met directeuren van andere bureaus, voelde het altijd als thuiskomen. We klaagden allemaal over onze politici. Het lijkt soms van toeval afhankelijk of je als denker wel of geen invloed hebt. Dat was in het verleden al zo. Den Uyl en Bolkestein waren geïnteresseerd in ideeën, maar vaak hebben politici er geen oog voor. Soms vraag ik voor de grap aan mensen waarom wetenschappelijk bureaus van politieke partijen eigenlijk bestaan. Mijn antwoord is dan: omdat er subsidie voor is.” U flirtte natuurlijk al langere tijd met politiek. U had dus vast bepaalde verwachtingen toen u de stap maakte. Hoeveel invloed verwachtte u te hebben en wanneer realiseerde u zich dat het anders liep? “Van tevoren had ik gedacht dat ik meer ruimte zou krijgen. Ik verliet de Waterlandstichting voor de Helling, maar voor mijn gevoel had ik met de Waterlandstichting toch meer invloed. GroenLinks opende deuren en ik had meer contact met politici. Er was geld voor personeel en om boeken uit te geven. Maar de invloed van de Waterlandstichting via de onafhankelijke media was groter. En dat terwijl we geen geld hadden en alleen werkten met vrijwilligers. We werkten buiten de partijpolitiek om en dat maakte ons legitiem. Mensen wantrouwden GroenLinks. Als Waterlander werd ik in de media gevraagd als onafhankelijke politieke intellectueel, maar als directeur van het wetenschappelijk bureau werd ik steevast neergezet als GroenLinkser. Er kwamen ook minder mediaverzoeken. Behalve wanneer er iets aan de hand was bij GroenLinks, dan mocht ik daar als directeur natuurlijk iets over zeggen. Vooral tijdens die ellendige toestand met Jolande Sap (Sap stapte op na een moeilijke periode als opvolgster van Halsema en een zware verkiezingsnederlaag, red.). Toen werd me ook voortdurend verboden in de media te verschijnen.” Wie verbood u dat? “Voorlichters en politici. Het kwam voort uit angst dat ik verkeerde dingen zou zeggen. Ik heb meteen nadat bleek dat Sap de missie naar Kunduz steunde contact gehad met onze politici, waaronder de voorzitter van de Eerste Kamerfractie van GroenLinks. Ik heb hem gezegd dat ik het een slecht besluit vond en dat ik vreesde dat het de partij zou splijten. Hij was het met me eens. Maar de volgende ochtend in zo’n hotemetotenvergadering bleek hij als een blad aan een boom omgedraaid te zijn en steunde hij Sap. Mensen merkten aan me dat ik onvrede uitstraalde en dat moet dan binnen zo’n partij worden gladgestreken. Dus toen werd er iemand op me afgestuurd, die even moest vertellen dat ik niet naar de media moest stappen. Alles moet via voorlichting verlopen. Dat heb ik meerdere malen meegemaakt.” Is het wel mogelijk politieke verandering te bewerkstelligen vanuit de politiek zelf? Buiten het systeem heb je geen invloed, maar binnen in het systeem wordt je gecorrumpeerd, hoor je wel eens. “Die corruptie is er altijd. Wie de politiek ingaat en de politiek wil veranderen volgens de regels van het spel, moet binnen partijen werken of een nieuwe partij oprichten. Dan begint ‘het partijmechanisme’ te werken. Dat is een institutioneel mechanisme dat de mensen verandert die zich erin bewegen. Je wordt een partijmens. Toen ik jaren geleden werkte aan het heroprichten van de Vrijzinnig Democratische Bond (een sociaalliberale partij die na de Tweede Wereldoorlog opging in de PvdA, red.) merkte ik dat het al mijn vrije tijd kostte. Alleen de besprekingen over het programma al. Erg tijdrovend en het leidde tot niets. Ook binnen GroenLinks vond ik de dreiging groot dat ik me zou aanpassen aan het partijmechanisme. Ik ben bijvoorbeeld vaak niet naar de media gegaan. En als ik ging, was ik vaak voorzichtiger.” Hoe zou de relatie tussen politiek denkers en de politiek beter kunnen verlopen? “Ik denk eigenlijk niet dat die twee rollen combineerbaar zijn in één persoon. In het oude Marxisme bestond die politieke intellectueel die ook politicus is. Een figuur als Lenin. Dat was het ideaalbeeld van de jaren zestig. Toen dachten we nog dat die rollen te combineren waren, maar dat is niet zo. En dat is ook niet erg. Maar ik zou willen dat de politiek eens wat langzamer aan ging en wat meer ruimte zou nemen voor reflectie en het ontwikkelen van een visie in plaats van rennen, rennen, rennen. Dat ligt deels aan de invloed van de media. Die stress zou er uit moeten. Maar politiek blijft toch een ander vak dan nadenken. Eigenlijk heeft het ook geen zin om te vragen naar de relatie tussen ‘de’ politiek en ‘de’ wetenschap, want er zitten veel mengvormen tussen. Stel je een continuüm voor, waarin verschillende rollen bestaan. Er is een breed gebied dat zich uitstrekt tussen ‘de politiek’ en ‘de universiteit’. De brugfuncties tussen al die rollen worden vervuld door de verbindingen tussen de posities van personen. Dus een wetenschapper praat met een medewerker van een wetenschappelijk bureau, die praat met een beleidsmedewerker, die weer praat met een Kamerlid. Als ik al een oplossing zou zien om de kloof tussen politiek en wetenschap te overbruggen, dan gaat het om het vermenigvuldigen van die tussenposities. Dat kan zorgen voor beter begrip. Ik weet niet hoe intellectuele invloed op de politiek precies tot stand komt, maar het is in elk geval niet zo dat als een denker iets zegt, een politicus het ook meteen doet.” Is het zo dat linkse intellectuelen het over het algemeen moeilijker hebben dan hun conservatieve of liberale collega’s? Zij hebben van nature immers wat minder geduld met de status quo. “Het moeilijke aan de begrippen links en rechts is dat er aan de rechterkant van het spectrum populistische bewegingen zijn ontstaan die ook alles willen veranderen. De middenpartijen willen juist de status quo bewaren. Maar om visie te ontwikkelen, moet je radicaal zijn. En dat radicalisme betekent dat je je verwijdert van de mainstream en dus duurt het langer voordat je ideeën aankomen. Dat is niet anders voor radicaal links dan voor radicaal rechts tegenwoordig. Voor het populisme een plaats kreeg in Nederland, was Nederland voornamelijk progressief. Het links-rechts-debat is in Nederland opnieuw opgelaaid door Pim Fortuyn.” In de periode na de moord op Fortuyn schreef u veel over de Nederlandse politiek. Zowel over Fortuyn zelf, als over mogelijke richtingen voor een ‘nieuwe politiek’. Kwam dat voort uit verantwoordelijkheidsgevoel? “Net na de moord kwam ik terug in Nederland. Ik heb Fortuyn gekend, dus ik had ook een persoonlijk motief om over hem te schrijven. De ambitie om deel te nemen aan het publieke debat had ik altijd al, maar ik ontdekte ook allerlei elementen in het denken van Fortuyn die doordacht moesten worden. Eén van die dingen was de aandacht voor emoties in de politiek en de nadruk op personen. Dat is weggeschreven als het bespelen van de onderbuik, maar ik vond dat onterecht. In mijn boeken heb ik geprobeerd om de thema’s van Fortuyn positief in te vullen, zoals de Nederlandse identiteit en de rol van religie. Het waren pogingen om antwoorden te geven op de uitdagingen van het populisme.” Hoe zien die antwoorden er precies uit? “Nieuwe politiek draait in mijn ogen om de erkenning dat mensen gehecht zijn aan Nederland. Ze voelen liefde voor Nederlandse dingen. Maar dit hoeft geen exclusieve, harde liefde te zijn, zoals Fortuyn en andere nationalisten die eisen. Het gaat om een zwakke liefde die ruimte biedt aan liefde voor andere landen, beroepen, levensvormen, enzovoorts. Naast iemands nationale identiteit bestaan immers ook talloze andere hechtingen. Dat past ook bij het sociaal individualisme dat ik voorsta. Een middenweg tussen het ouderwetse socialisme en het klassieke liberalisme. Een gesocialiseerd individualisme dat de individualisering accepteert, maar ook erkent dat vrijheid van ondernemen, van meningsuiting, van godsdienst moreel en sociaal begrensd is. Dat betekent dat vrijheid altijd samengaat met matiging. Dat democratie iets anders is dan de populistische heerschappij van de meerderheid, maar juist minderheden moet beschermen. Maar omdat minderheden ook hun eigen minderheden kunnen onderdrukken, moet de democratie uiteindelijk pal staan voor de minderheid van één: de dissident, de klokkenluider. Dat houdt ook een matiging in van het meritocratische ideaal. Iedereen moet de kans krijgen zijn of haar talenten optimaal te ontwikkelen, maar die talenten zijn eerder sociale ‘gaven’ dan persoonlijke verdiensten. Individuen blijven daarom schatplichtig aan de samenleving.” Coen Brummer studeerde geschiedenis en filosofie. Hij werkt als persvoorlichter voor de Tweede Kamerfractie van D66. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2014: Hedendaags activisme, en is te vinden bij het onderwerp interviews.Lees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken. Op woensdag 18 juni, de dag dat Nederland op het WK voetbal met 2-3 van Australië won, verhoogde ABN Amro het salaris van een grote groep managers met 20%. In de media ontstond enige roering, maar op een paar felle columns na bleef echte ophef uit. De gelaten reactie kan niet in z’n geheel worden toegeschreven aan de slimme strategie van ABN Amro om een persbericht de deur uit te doen op de dag dat een kwart van Nederland voetbal keek. Wie terugkijkt op de gehele financiële crisis moet concluderen dat grootschalige acties van burgers uitbleven, ondanks het ongenoegen dat onder de Nederlanders leeft. Internationaal gezien was er sprake van meer ophef. Met name in landen als Portugal, Spanje en Griekenland werden grote demonstraties georganiseerd. De financiële crisis resulteerde daar in veel traditionele en nieuwe vormen van activisme: Occupy, Anonymous en acties via de social media. Is hier sprake van verandering of is het activisme van de 21e eeuw een mengelmoes van het oude en nieuwe? De verontwaardigden De Romeinse dichter Juvenalis stelde dat het volk tevreden gehouden kon worden met brood en spelen (panem et circenses). Ook tegenwoordig nog wordt de oorzaak voor rebellie en demonstraties gezocht in sociaal-economische omstandigheden. Als het maar slecht genoeg gaat, gaan de mensen vanzelf de straat op, lijkt het adagium. In figuur 1 wordt links de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid getoond en rechts de demonstraties die plaatsvonden. Opnieuw lijkt er sprake van een verband. Het aantal demonstraties en de intensiteit nemen toe naarmate de jeugdwerkloosheid stijgt. Onderzoekers hebben echter nooit overtuigend een verband kunnen leggen tussen sociaal-economische ontwikkelingen en opstand, demonstraties en protest. In het geval van de jeugdwerkloosheid en demonstraties in Spanje, Griekenland en Portugal is dit, alhoewel niet op het eerste gezicht, ook zichtbaar. Als demonstraties een verslechterende sociaal economische positie als oorzaak kennen, zouden er demonstraties uit moeten breken op het moment dat er een besluit valt waardoor die positie nog verder achteruitgaat. Echter de momenten waarop demonstraties werden georganiseerd, vielen niet samen met de momenten waarop de regering bezuinigingen afkondigde [postmes;2013]. Demonstraties richtten zich veel meer op de corruptie en handelen van de overheid dan de bezuinigingen. Tom Postmes die onderzoek deed naar demonstraties in een bredere studie naar onrust in Nederland, stelt dat de demonstraties in de Zuid-Europese landen veel meer moeten worden gezien als een uiting van emotie, van wanhoop. Het is met name de jeugd die het gevoel heeft dat hun de kans op een mooie toekomst is ontnomen. Ze voelen zich een verloren generatie. De straat op De financiële crisis gaf met de opkomst van Occupy een geheel nieuwe dimensie aan demonstreren en activisme. Betogers bouwden tentenkampen op waarmee ze Wall Street en andere kenmerkende plekken voor de financiële wereld (bijvoorbeeld de Zuidas in Amsterdam)bezetten. Tentenkampen schoten overal als paddenstoelen uit de grond. Op het eerste oog is de ophef rondom Occupy meer dan begrijpelijk. Echter wie bedenkt dat op haar hoogtepunt het tentenkamp op de Zuidas 1500 demonstranten herbergde, moet toch ook worden getroffen door de enorme media-aandacht die een relatief kleine groep mensen wist te creëren. De demonstratie tegen de 1040 urennorm was tien keer groter, maar heeft niet op dezelfde wijze de media-aandacht weten te trekken. Hoe kan het toch dat Occupy zoveel indruk maakte, maar na een jaar eigenlijk via een zijuitgang het toneel verliet? De Britse socioloog Craig Calhoun stelt dat zowel het succes als de uiteindelijke teleurstellende resultaten van Occupy zijn te wijten aan de niet-hiërarchische vorm van de beweging. Het droeg bij aan het succes omdat met het bezetten van een plein er relatief weinig regels en structuur gemoeid is. De vorm sloot tevens aan bij de waarden die Occupy wilde uitdragen. Tegelijkertijd zorgde de vorm van Occupy, het langdurig bezetten van een plek, ervoor dat de omvang relatief klein bleef. Met het gebrek aan leiding bleef ook een eenduidige boodschap uit wat de effectiviteit van het bezet ondermijnde. De activist 2.0 Een belangrijke kritiek op online protest betreft het gemak waarmee mensen hun steun kunnen betuigen. De Pietitie – een petitie voor het behoud van zwarte piet – kon rekenen op meer dan 2 miljoen sympathisanten. Maar om te tekenen was er niet veel meer nodig dan een ‘like’. Protest via internet zou te makkelijk zijn. Er zijn zelfs verschillende termen voor bedacht. Zo wordt online activisme ook wel slacktivisme genoemd, naar het Engelse ‘slack’ wat zoveel betekent als lui en treuzelend. De term kliktivisme heeft een vergelijkbare negatieve bijsmaak en verwijst naar de simpele klik op de muis waarmee online steun kan worden betuigd. Maar uit recent onderzoek van Georgetown University is gebleken dat de slacktivist eigenlijk heel actief is (zie figuur 3). Buiten de online activiteiten is de slacktivist meer betrokken bij andere vormen van activisme dan een actieve burger die de ‘like’-knop ongemoeid laat. Online petities worden dus niet vooral ondertekend door mensen die doorgaans niet actief zijn, maar zijn een manier voor actieve burgers om nog meer te doen. De actieve burger Bij activisme denken we aan protest en demonstraties. Maar activisme is natuurlijk meer dan dat. Activisme kan ook gezien worden als de mate waarin de burger actief is in zijn omgeving. Hoe staat het met de maatschappelijke betrokkenheid van de Nederlander in de 21ste eeuw? Doen we bijvoorbeeld aan meer of minder vrijwilligerswerk? In het rapport Burgermacht op eigen kracht (2014) beschrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de resultaten van een onderzoek naar burgerparticipatie. Het SCP kwam tot de conclusie dat Nederland een lange traditie van burgerparticipatie kent. Dus hoewel het woord wellicht nieuw is, is het fenomeen dat zeker niet. Op sommige vlakken is er zelfs sprake van aanzienlijke groei (figuur 4). Zo geven steeds meer mensen aan sterke interesse te hebben voor de politiek. Was in 1970 nog 35% van de Nederlanders ‘sterk tot gewoon’ geïnteresseerd in de politiek, nu is dat 59%. Ook het aantal mensen dat zegt te gaan stemmen bij Tweede Kamer-verkiezingen is toegenomen, van 76% naar 89%. Op andere vlakken is er sprake van een verschuiving. Zo daalt de inzet voor internationale problematiek, maar stijgt de inzet juist voor de buurt of gemeente. Mensen zijn steeds minder lid van een kerk of vakbond, maar steeds vaker actief in kleine informele verbanden. Op het vlak van vrijwilligerswerk stelt het SCP dat het aantal mensen dat aan vrijwilligerswerk doet al jaren rond de 20% schommelt. In de laatste vijf jaar ziet het SCP echter een ontwikkeling waarbij het aantal vrijwilligers daalt, maar het aantal uur juist stijgt. Dit betekent dat een kleinere groep meer uren besteedt aan vrijwilligerswerk. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2014: Hedendaags activisme, en is te vinden bij de onderwerpen activisme en feiten en cijfers.Lees hier het pdf van dit artikel. D66 gaat uit van de eigen kracht van mensen, en stelt dat de sleutel voor verandering bij mensen zelf ligt. Activisme, een verzamelterm voor al die activiteiten waarbij burgers zich inzetten voor een maatschappelijk thema, is dus belangrijk voor de vitaliteit van een samenleving. Tegelijkertijd vormt activisme een belangrijke tegenmacht in de samenleving, die bijdraagt aan de bescherming van burgerrechten. Maar hoe activistisch is D66 eigenlijk? Gaan D66’ers de straat op als de maatschappelijke nood aan de man komt? Of is het vooral aanmoedigen vanaf de zijlijn? Door Mark SnijderD66 is onvoldoende activistisch
Een minderheid van de deelnemers aan de discussie vindt dat D66 niet activistisch genoeg is. Activisme wordt ‘een zwak punt’ bij D66 genoemd, en iemand stelt dat D66 in ieder geval “vaker zijn gezicht kan laten zien bij acties die gemeenschappelijke doelen nastreven”. Een ondernemer gooit de knuppel in het hoenderhok: “D66’ers zijn rationele en weldenkende mensen die het voor zichzelf aardig geregeld hebben, maar het onrecht in de maatschappij niet (meer) zien.” Politiek gaat volgens hem over het uitdragen van idealen, maar ook van je boosheid over onrecht. ‘In de benen komen en in eigen woord en gedrag laten zien wat sociaal-liberalisme voor jou betekent.’ Een facilitair manager trekt een vergelijking met de SP, als partij die veel de straat op gaat en actie voert: ‘Activisme is een basiscompetentie voor een betrokken partij die niet alleen wil profiteren van verkiezingsmomenten’.D66 is voldoende activistisch
De meeste deelnemers aan de discussie vinden dat D66 voldoende activistisch is. Of ze benadrukken dat demonstreren op het Malieveld niet de enige vorm van activisme is, en ze zich meer comfortabel voelen bij andere vormen. “De partijcultuur en -strategie passen niet bij schreeuwerige manifestaties”, stelt een raadslid. “De meeste leden voelen zich daar niet gemakkelijk bij. Vaak komen demonstraties weinig constructief en onredelijk over. Het is teveel gericht op wat men niet wil, en niet op wat men wel wil.” Een muziekproducent vindt ook dat demonstraties moeilijk samengaan met de partij: “Het gevaar van activisme is dat de resultaten van inhoudelijke discussies worden samengevat in slogans. Voor een politieke partij die de nuance hoog in het vaandel heeft staan, is dat een lastige zaak. Als activisme betekent het aanzwengelen van inhoudelijke en oplossingsgerichte argumenten, dan past het bij D66. Maar laten wij de slogans maar aan ons voorbij gaan.” Ook twijfelen sommigen aan de effectiviteit van demonstraties: “Men heeft ervaren dat de invloed beperkt is en dat demonstraties vaak gebruikt worden voor de eigen agenda van de organisator.” In de discussie brengen mensen vooral andere vormen van activisme naar voren. “Activisme heeft voor mij een negatieve lading”, schrijft een oud-wethouder. “Ik zie activisme in onze partij meer als zichtbaarheid, benaderbaar zijn en bekend zijn bij het publiek.” Anderen geven soortgelijke beschrijvingen van activisme: “een praktische invulling geven aan ons gedachtegoed”, of “de straat op gaan en wat maatschappij opsnuiven”. Velen zien dat activisme inmiddels nieuwe vormen kent, zeker na de komst van sociale media. “Ik bevind me liever op discussiefora dan op het Malieveld”, schrijft een architectuurhistoricus. Maar hier speelt de noodzaak voor activisme misschien ook een rol. “Het zal ook te maken hebben met het feit dat er in Nederland weinig is om echt over te klagen”, concludeert een raadslid. “Mocht er bijvoorbeeld ooit een regering komen die besluit om burgerrechten in te perken, of erfgoed te vernielen, dan denk ik dat ik wel de straat op ga.” Mark Snijder is redacteur van idee. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2014: Hedendaags activisme, en is te vinden bij de onderwerpen activisme en debat.Lees hier het pdf van dit artikel. Radicale voorvechters van meer dierenrechten hebben in het verleden regelmatig de grenzen van de wet overschreden. In hoeverre is een activist gebonden aan de wetten van een democratie, wanneer juist die democratie doelwit van het activisme is? Erno Eskens ziet het dilemma, maar kiest uiteindelijk voor de spelregels van de democratie. Door Erno Eskens Terwijl steeds meer mensen zich dieractivist noemen, neemt het radicale dierenrechtenextremisme de laatste jaren af. In 2005 waren er nog 178 incidenten – brandstichtingen, vernielingen, sabotages en intimidaties – maar de laatste jaren houden de dierenextremisten zich koest. De AIVD zag de afgelopen vijf jaar geen reden om nog een dik rapport over de kwestie uit te brengen. Er is weinig te vertellen.Het verhaal van Robert Molenaar is wellicht kenmerkend. Vroeger ging hij nog weleens ’s nachts op pad met een bivakmuts op, om nertsen te bevrijden. Dagblad De Pers portretteerde hem in 2008 nog als ‘Dieractivist nummer 1’, een man met een strafblad. Maar Molenaar zette zijn bivakmuts af. Bij zijn laatste bevrijdingsactie in 2013 – hij haalde wat Beaglehonden uit een proefdierlaboratorium in Escharen – stapte hij zelf naar de politie. Hij wilde zich verantwoorden voor zijn daad. Het is een teken des tijds: dieractivisten krijgen vertrouwen in de staat, in de burgerij en in de politiek. Dat komt omdat het tij gunstig is voor de activisten: de cosmetica-industrie mag geen proefdieren meer gebruiken, drie miljoen Nederlanders zijn ‘vleesverlater’ geworden (van wie zo’n 700.000 vegetariër) en de Partij voor de Dieren is in het Nederlandse en Europese parlement doorgedrongen. Fundamenteel debat Toch broeit er nog iets. De vooruitgang blijkt oppervlakkig. Nederland neemt de zaak serieuzer, maar dieren worden nog steeds doorgefokt, stallen worden nog altijd groter en de proefdierlaboratoria en slachthuizen zijn nog steeds een hel. De spanning wordt opgevoerd, omdat politici een fundamenteel debat over de status van het dier steeds uit de weg gaan. Ze draaien om de hete brij heen en hullen zich in veelbelovende, maar weinig concrete volzinnen. Ze staan zelfs op de website van D66, toch een van de meest diervriendelijke partijen van ons land: ‘In een beschaafde samenleving behoren dieren netjes behandeld te worden, waarbij de veiligheid voorop moet staan. D66 wil daarom stallen verbeteren en dat dieren meer ruimte krijgen voor natuurlijk gedrag. Daarnaast willen wij onnodig antibioticagebruik en dierproeven verder inperken. Nieuwe stallen of grote uitbreidingen staan we alleen toe als zij voldoen aan de eisen voor volksgezondheid, dierenwelzijn en milieu. En aan grotere stallen stellen we hogere eisen.’ Wat er staat is prachtig, zolang je niet aan close reading doet. Want als je eerlijk bent, weet je dat dieren in een stal nauwelijks natuurlijk gedrag kunnen vertonen. En zou met dat ‘veiligheid voorop’ ook de veiligheid van de dieren zelf worden bedoeld? Waarschijnlijk niet. De frase dat dieren in een beschaafd land ‘netjes behandeld’ moeten worden, is ook tergend oppervlakkig. Het doet een beetje denken aan de mooie volzinnen waarmee men een paar eeuwen geleden de slavernij rechtvaardigde: als je maar goed voor ze zorgt. De Nederlandse slavenhouder Willem Bosman schreef dat wij een zorgplicht hebben voor deze wezens. Brandmerken dient daarom voorzichtig te gebeuren, want slaven, en vooral de vrouwelijke slaven, zijn ‘altôos zoo teer’. Gelijkwaardige belangen Wordt het niet eens tijd dat politici stoppen met hun verhalen over ‘de nodige zorg’ aan dieren? Wordt het niet eens tijd dat ze een antwoord formuleren op de vraag wanneer de dierenkwestie écht geregeld is? Daar zijn politici toch voor: om dingen zo te regelen dat een ieder tot zijn recht komt en het vuur van wraak uit de samenleving wordt gehaald? Laat ik alvast een aanzet geven: in een beschaafde democratie horen alle belangen worden te gewogen. Dat zijn D66’ers vast met mij eens. Dieren hebben belangen. Ik denk dat 99% het ook met deze vaststelling eens zal zijn, omdat het nogal evident is. Dieren tonen hun pijn, stress en verveling. Als je weet dat dieren grotendeels dezelfde lichaamsbouw hebben als mensen, als je ook bij hen de stresshormonen kunt meten, als je parallellen in het gedrag herkent, dan is het allemaal nogal logisch. Dus ligt de vraag op tafel hoe we de belangen moeten wegen. Ik neig ertoe te zeggen dat op dit punt het grondbeginsel van onze democratie geldt: gelijke gevallen worden gelijk beoordeeld. Dat wil zeggen dat belangen van de een niet op voorhand zwaarder wegen dan die van de ander. In een serieuze democratie hoort dit principe voor alle belanghebbenden, ook voor dieren dus, op te gaan. Wie dit argument kan volgen, begrijpt hoe ondemocratisch onze dierenwetten nog zijn. Dieren zijn op voorhand al de pineut, omdat ze in de wet ongeveer de status van een huis hebben. Geef er een schop tegen en je doet de eigenaar pijn. Voor dieren geldt dezelfde zorgplicht als voor huizen: je moet als eigenaar je bezit netjes onderhouden. Daarmee is het dier een rechtsobject, een ding. Ofwel je mag dieren bewust leed toebrengen als dit jouw redelijke doel als eigenaar dient. Wegen van belangen Hoe ver mogen activisten dan gaan in hun streven om de democratie te vervolmaken? Wel, dat is uiteindelijk aan de rechter. Die beoordeelt of buitenwettelijke acties toelaatbaar zijn. De rechter weegt een zaak door te kijken naar het algemeen belang (wordt de samenleving er beter van) en naar proportionaliteit (staat het actiemiddel in verhouding tot het doel). Twee mooie, maar lastige criteria, omdat de wet nauwelijks handvatten biedt om het algemeen belang van dieren mee te wegen. En hoeveel dieren je ook uit gevangenschap redt, het blijft juridisch altijd disproportioneel ten opzichte van het wettelijk goed verankerde (economische) recht van de homo sapiens. In de ogen van de rechter zullen activisten dus snel te ver gaan. Het undercover filmen in het kader van nieuwsgaring – een mensenbelang – wordt meestal nog wel toegestaan, en je mag ook een huisdier uit een oververhitte auto bevrijden (omdat dit in het belang van de huisdiereigenaar is). Maar honden die chronisch pijn ondervinden in een laboratorium mag je niet vrijlaten. Laat staan dat je varkens uit hun kleine, donkere en ongezond riekende stallen mag halen.Sommige dieractivisten zien deze juridische misstanden als een aanmoediging om de wet geheel aan de laars te lappen. Als je toch duizend nertsen – levende wezens met eigen belangen – kunt redden door een enkele nertsenfokker financieel te benadelen, dan is dat toch niets minder dan een ethische plicht? En als je de bouw van een life sciences-park kunt tegenhouden door een paar investeerders te intimideren, wegen de baten ook dan niet ruimschoots op tegen de kosten? Deze utilistische manier van denken – het wegen van het leed van de een tegen het leed van de ander – is logisch. Maar de radicalen, de hyperactivisten, wegen oppervlakkig. Ze kijken alleen naar de kortetermijneffecten van hun daden. Op de langere termijn pakken hun acties – ook als ze rechtvaardig zijn – negatief uit. Wie duizenden nertsen bevrijdt, verstoort het ecosysteem – al die dieren moeten immers eten. En wie terreur bedrijft tegen individuen verliest de sympathie van het volk. Daarmee verdwijnt ook het draagvlak voor betere dierenwetten. Uiteindelijk lijden niet alleen mensen, maar ook dieren daar onder. Gewetensvragen Dit neemt niet weg dat ik mij kan voorstellen dat je als activist soms, als het echt niet anders kan, de wet welbewust overtreedt. Bijvoorbeeld door in te breken in stallen om via je videomateriaal aan het volk te laten zien wat er gaande is. Misschien verniel je zelfs een slachthuis, omdat je de misstanden aldaar niet meer aan kon zien. Maar ook in dat geval moet de bivakmuts af. Anders maak je je schuldig aan eigenrichting en terreur. Was dat niet je opzet, dan moet je je verantwoorden voor de rechter. Laat maar zien hoe gebrekkig het instrumentarium van de rechter in jouw geval is. Nodig de pers uit bij je op voorhand al onrechtvaardige proces, zodat journalisten zich ook eens in de zaak gaan verdiepen. Misschien zet het mensen aan tot denken, misschien win je er harten mee, misschien verleid je mensen tot het stemmen op een diervriendelijke partij. Maar voordat je op pad gaat, moet je eerst de gewetensvraag eerlijk beantwoorden: is je actie echt nodig, of kan het ook anders? Want als er andere opties zijn – en meestal zijn die er – dan is een wetsovertreding niet te verantwoorden en contraproductief. En stel jezelf ook deze vraag: zijn we op langere termijn niet het beste af met geweldloos verzet? Ik denk van wel. Het zou goed zijn als D66, nu al een van de meest diervriendelijke en meest democratische partijen van het land, de wat hol klinkende zinnen van haar site haalt en het idee van dierenrechten zal omarmen. De partij heeft immers altijd gevochten tegen discriminatie van welke aard dan ook. Hoe meer politici voor fundamentele rechten opkomen, hoe minder polarisatie er zal zijn. Voor dieractivisten, en filosofen zoals ik, is het onrecht niet te verteren. Wij zullen ervoor vechten om het van tafel te krijgen. Hoever wij daarin mogen gaan, laat zich raden. Als je voor democratie bent, moet je je ook aan de spelregels ervan houden. Ik raad dieractivisten dan ook altijd aan een voorbeeld nemen aan ‘Dieractivist nummer 1’. Doe de bivakmuts af, probeer binnen de marges van de wet te blijven en als dat niet lukt, ga dan zelf naar de politie. Wellicht pikken pers en politici er iets van op. Misschien willen ze je zelfs een beetje steunen. Dat zou fijn zijn, want gezamenlijk kunnen wij de democratie voltooien. Erno Eskens is programmadirecteur van de Internationale School voor Wijsbegeerte. Hij werkte eerder als hoofdredacteur van Filosofie Magazine en publiceerde meerdere boeken waaronder Democratie voor dieren (Uitgeverij Contact, Amsterdam 2009). Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2014: Hedendaags activisme, en is te vinden bij de onderwerpen activisme en dierenwelzijn.Lees hier het pdf van dit artikel. Activisme is van alle tijden. Simon de Wilde, redacteur van Idee, doet een greep in de geschiedenis en beschrijft drie voorbeelden van activistische stromingen: anarchisme, consumentenactivisme en vredesactivisme. Door Simon de Wilde 1. Anarchisme Op het eerste gezicht lijkt het anarchisme morsdood, maar wie volgens een artikel van De Correspondent (Van Raalte, 2014) goed om zich heen kijkt, ziet wel degelijk nieuwe initiatieven opkomen. Denk bijvoorbeeld aan Occupy en aan hackersgroeperingen. In Idee 3 van 2012 beschreven we al eens lokaal anarchisme in Brummen. Maar wat houdt anarchisme precies in? En waar liggen de wortels? Het woord anarchie komt van Oudgriekse ‘anarchos’ en is samengesteld uit de woorden ‘an’ en ‘archos’ wat respectievelijk ‘niet’ en ‘leider’ betekent. Anarchisme betekent dus feitelijk het afwezig zijn van een leider of overheid. Het is een interessante gedachte dat het anarchisme de noodzaak van de centrale autoriteit van de eenheidsstaat niet erkent. De Fransman Pierre-Joseph Proudhon (1809–1864) en de Rus Michael Bakoenin (1814–1876) worden gezien als de grondleggers van het anarchisme. Zij gingen ervan uit dat de staat allerlei natuurlijke vormen van organisatie vermorzelt. Van bovenaf opgelegd gezag leidt tot onderdrukking en ongelijkheid. Pas als staatsverband afwezig is, kan het autonome individu vrijwillig contacten aangaan. Het anarchisme was in de negentiende eeuw nauw verwant aan het socialisme en het communisme. Ook Karl Marx en Ferdinand Domela Nieuwenhuis zagen zichzelf als anarchist. Sterker nog: als ideologische stroming wedijverde het anarchisme binnen de arbeidersbeweging met de socialistische opvattingen. Uiteindelijk zegevierde het socialisme en verdween het anarchisme in de marge. Hoewel het in de loop der tijd een verzamelnaam geworden, is het anarchisme in de kern eenduidig: het is allergisch voor macht omdat dit onrechtvaardig is. Daarom zijn anarchisten ook anno 2014 tegen de hiërarchische structuur van de staat. Relaties moeten niet gedwongen zijn, zoals Proudhon en Bakoenin al uiteenzetten. Dit betekent echter niet dat anarchisten willen terugkeren naar de door Thomas Hobbes omschreven natuurtoestand, waarin feitelijk het recht van de sterkste geldt en waar iedereen het tegen iedereen opneemt. Het anarchisme in al zijn verschijningsvormen wil dus af van de staat. Maar een blauwdruk voor wat daarvoor in de plaats moet komen is er niet. Anarchisten streven naar het vestigen van gemeenschappen waarin hiërarchie ontbreekt, maar waar wel degelijk orde en rust heerst. Er zijn verschillende gemeenschappen ontsproten sinds de economische crisis in 2007 uitbrak, maar de staat is nog geheel intact. Het zijn hoogstens een soort vrijplaatsen of vormen van ‘anarchisme light’. Want van een intentie om de staat omver te werpen, is geen sprake. 2. Consumentenactivisme De opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog bracht ons land welvaart en voorspoed. Mensen werden welvarender en koopkrachtiger zodat een consumptiemaatschappij naar Amerikaans voorbeeld is ontstaan. Dat alle consumenten slechts kritiekloze types zijn, is ontkracht door de opkomst van het consumentenactivisme, dat in het kielzog van de consumptiemaatschappij is ontstaan. De opkomst van massamedia en in het bijzonder het internet heeft de moderne consumentenactivist een krachtig wapen in handen gegeven. Dat iedere consument tegenwoordig een activist kan zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de aflevering van Tegenlicht over de impact van de documentaire ‘BANANAS!* At Any Cost?’. Daarin werd de Zweedse documentairemaker Fredrik Gertten het leven zuur gemaakt door de Amerikaanse fruitgigant Dole. Gertten ontdekte bij het schieten van zijn documentaire over bananenplanters dat zij verplicht moeten werken met verboden pesticiden, wat hun gezondheid schaadt. Dole had in eerste instantie ingestemd met de documentaire, maar na de kritische invalshoek probeert de multinational Gertten kapot te procederen in de hoop dat hij de film terugtrekt. Dole lijkt daar in te slagen, totdat de Zweede media hier lucht van krijgen. Er ontstaat een sneeuwbaleffect onder consumenten, die massaal de producten van Dole links laten. Uiteindelijk begraaft Dole de strijdbijl. Het laat zien wat ‘consumentenactivisme’ teweeg kan brengen. Een variant op consumentenactivisme, die lijnrecht op een boycot staat, is ‘carrotmobbing’. Deze vorm van consumentenactivisme is ontstaan in Californië. Het idee is dat consumenten zich verenigen en massaal op hetzelfde tijdstip inkopen doen bij dezelfde winkel. Vooraf is met deze winkel de afspraak gemaakt dat een deel van de enorme extra omzet geïnvesteerd wordt in bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen. Bedrijven krijgen zo een wortel gepresenteerd in plaats van een stok. Het idee is dat consumenten bedrijven rechtstreeks kunnen beïnvloeden zonder dat zij afhankelijk zijn van politieke instanties. De consument als activist. 3. Vredesactivisme Een derde voorbeeld van een activistische stroming is het vredesactivisme van IKV PaxChristi, nu bekend van de campagne tegen bloedkolen die gebruikt worden door Nederlandse energiecentrales. De voorloper van deze organisatie, het IKV (Interkerkelijk Vredesberaad), ontstond in de jaren zestig toen verschillende kerken de handen ineen sloegen. Wat hen bond was het streven naar pacifisme en de sterke afkeer van kernwapens. In het verzet tegen het bestaan en gebruik van kernwapens werd Mient Jan Faber, secretaris van het IKV van 1974 tot 2003, het boegbeeld. In de vroege ochtend ergens in 2003 staat Faber voor een volle collegezaal in Utrecht om te vertellen over het standpunt van het IKV inzake Irak. De studenten zien een wat oudere, rijzige man in een grijs pak, met grijze haren. Op het eerste gezicht niet het voorkomen dat je van een activist hebt. Toch is Faber een echte activist en misschien wel de bekendste van Nederland. In zijn eigen woorden werd Faber eind jaren zestig een politiek activist. De oorlog in Vietnam maakte dat hij in de zomer van 1966 de straat op ging om te demonstreren. Met de studenten praat Faber vooral over een andere kwestie: de plaatsing van atoomraketten op Nederlands grondgebied. Duizenden activisten waren eind jaren zeventig en begin jaren tachtig actief om dit te voorkomen. Zelfs honderdduizenden Nederlanders gingen de straat op. Dat het uiteindelijk niet mocht baten, leek Faber in 2003 niet meer te deren. Hij had zich inmiddels vol op de inval in Irak gestort. En zijn opvolgers storten zich weer op nieuwe actuele zaken die het waard zijn om actie voor te voeren. Simon de Wilde is redacteur van Idee. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. Literatuur- Sheehan, S. M. (2003). Anarchisme, een reisgids. Utrecht Kelderuitgeverij.
- Faber, M.J. (2007). Vooruitgeschoven spionnen: bevrijd uit de boeien van de Koude Oorlog. Utrecht Spectrum.
- Van Raalte, J. (2014). ‘De eeuwige wederkeer van anarchisme’, De Correspondent 26-06-2014.
- klimaatverandering veroorzaakt wereldwijd schade, maar vooral in ontwikkelingslanden: overstromingen, onvoorspelbaar weer en stijgende zeeën zetten voedselzekerheid onder druk, leiden tot waterschaarste en de verspreiding van nieuwe ziekten;* ontbossing, vooral in tropische gebieden, blijft alarmerend hoog;
- 80% van de wereldbevolking leeft in gebieden waar waterschaarste een toenemend probleem is – 3,4 miljard mensen (vooral in ontwikkelingslanden) hebben hier last van;
- tenminste 2/3 van de soorten wordt bedreigd met uitsterven.