pdf van dit artikel.
Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken.
Samenstelling Harmke Kruithof
BBP: meten van economische groei
De bekendste manier van welvaartsmeting is het Bruto Binnenlands Product (bbp), de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde finale goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). Deze indicator wordt op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ook wel omschreven als ‘de belangrijkste graadmeter voor de economische ontwikkeling in ons land’ (CBS 2013). Er bestaat nogal wat onduidelijkheid rondom het ontstaan van deze term. De meeste bronnen wijzen naar de Amerikaanse econoom Simon Kuznets. Kuznets gaf les aan Harvard en won in 1971 een Nobelprijs voor zijn empirische onderzoek naar economische groei. Meer zekerheid bestaat er over waarom het bbp in het leven werd geroepen. In de jaren 30 van de vorige eeuw waren Figuur 1 Bruto Binnenlands Product: volume Bron CBS Amerikaanse economen geïnteresseerd in het meten van de effecten van Roosevelt’s New Deal op de Amerikaanse economie. In 2012 was het land met het hoogste bbp nog steeds de Verenigde Staten met 15,68 biljoen dollar. Tweede is China met 8,22 biljoen en op de derde plek Japan met 5,96 biljoen dollar. Nederland staat in de wereldranglijst op de 18de plek met 0,77 biljoen dollar. Helemaal onderaan de lijst op de 190e plek staat Tuvalu (11,200 inwoners op 26 km2) met een bbp van 37 miljoen dollar. Van 24 landen in de wereld is het bbp niet bekend. In deze categorie vallen onder andere Cuba, Noord Korea, Libië, Somalië, Myanmar en Lichtenstein (Bron: Wereldbank 2013). In augustus 2013 rapporteerde het CBS voor Nederland een BBP-ontwikkeling van -0,2% (CBS 2013).
Human development index: meten van ontwikkeling
Volgens critici reflecteert het bbp niet de ‘echte’ welvaart van een economie. Milieu- of gezondheidseffecten worden bijvoorbeeld niet in de indicator opgenomen, en ook niet hoe de productie onder de bevolking is verdeeld. Alternatieve indicatoren zijn volop in ontwikkeling en worden gebruikt door instanties als de Verenigde Naties. De meest bekende hieronder is de Human Development Index (HDI). Met het idee dat ‘mensen de echte rijkdom van een natie zijn’ publiceert het Verenigde Naties Ontwikkelingsprogramma (UNDP) sinds 1990 jaarlijks het Human Development Report, waarin de index is opgenomen (UNDP 2013). De index is gecreëerd door de Pakistaanse econoom Mahbub ul Haq en de Indische econoom Amartya Sen in 1990. Zoals aangegeven in de tabel combineert het HDI levensverwachting bij de geboorte (gezondheid), gemiddeld aantal schoolgaande jaren en te verwachten schoolgaande jaren (onderwijs) en het bruto nationale inkomen per hoofd van de bevolking (levensstandaard). De vernieuwende eigenschap van het HDI is de combinatie van sociale en economische ontwikkeling in één indicator. De index wordt berekend door een minimum en maximum waarde voor elk onderdeel vast te stellen en hierbij landen een score te geven tussen 0 en 1. Interessant feit: het Human Development Report is een onafhankelijke publicatie die in opdracht van de UNDP elk jaar wordt samengesteld door de Human Development Report Office, onder leiding van Amartya Sen. De redactionele onafhankelijkheid is vastgelegd in een speciale resolutie (a/res/57/264) aangenomen door de Algemene Vergadering.
Happy planet index: meten van geluk
Een redelijk nieuwe welvaartsindicator is de Happy Planet Index (HPI), gecreëerd door de New Economics Foundation (NEF) in Londen. Zoals beschreven door de initiator, econoom Nic Marks, meet de indicator ‘wat belangrijk is: in hoeverre landen een lang, gelukkig en duurzaam leven mogelijk maken voor hun inwoners’ (NEF 2013). NEF wil met de HPI aantonen dat het westerse ontwikkelingsmodel niet duurzaam is, en dat andere manieren van ontwikkeling naar duurzaam welzijn moeten worden ontwikkeld. Voor het berekenen van de HPI gebruikt NEF data over levensverwachting (UNDP), ervaren welzijn (Gallup World Poll) en de ecologische voetafdruk (WNF) van een land. Hiermee wordt de efficiëntie van een land gemeten; de index geeft een score van hoeveel lange en gelukkige levens een land produceert per eenheid milieugebruik. In 2012 scoorde Costa Rica het hoogst met een HPI van 64.0 bestaande uit: een score van 7.3 op ervaren welzijn, 79.3 als gemiddelde levensverwachting en 2.5 op de ecologische voetprint score. Helemaal onderaan de lijst in 2012 stond Botswana, met een HPI van 22.6. Deze score bestaat uit een 3.6 score op ervaren welzijn, 53.2 als gemiddelde levensverwachting en 2.8 op de ecologische voetprint score.
Gaat het goed/slecht met Nederland?
Als we de verschillende indicatoren vergelijken zien we een divers verhaal voor Nederland. De traditionele indicator bbp gaf in Nederland in 2012 een krimp in de welvaart aan van -1,2%. De Human Development Index (2012) bleef voor datzelfde jaar gelijk aan 2011; 0.921. Hiermee stond Nederland op 4e plek van de 186 landen die werden beoordeeld, en boven het OESO gemiddelde van 0.888 (zie figuur 4). De Happy Planet Index vertelt weer een ander verhaal: Nederland scoorde 43.1 en stond hiermee op de 67ste plek uit de 151 landen die werden gemeten. De lage score in deze index is te verklaren door de grote ecologische voetafdruk (6.3, #139 uit 151) die Nederland heeft ten opzichte van ervaren welvaart (7.5, #5 uit 151) en levensverwachting (80.07 jaar, #15 uit 151).
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2013: Nieuwe welvaart, en is te vinden bij de onderwerpen feiten en cijfers en welvaart. Lees hier het pdf van dit artikel.
Nieuwe, ‘ware’ welvaart gaat volgens Dick Pels, publicist en oud-directeur wetenschappelijk bureau van GroenLinks, over zelf-ontplooiing en autonomie. Hij spreekt van ‘groene vrijheid’.
Door Dick Pels
‘Groene vrijheid’ gaat over een goed leven voor iedereen. Het gaat over ware welvaart en echte rijkdom, niet over zoveel mogelijk verdienen en bezitten, om daar vervolgens mee te kunnen pronken. Een rijk, veelzijdig en plezierig leven, in tevredenheid en welbevinden, is belangrijker en aantrekkelijker dan materiële overvloed. En hoewel je het tegenwoordig niet meer mag zeggen, is het wel degelijk de taak van de politiek om mensen te helpen in hun streven naar meer levensgeluk.
De vrijheidsparadox Op het eerste gezicht lijkt ‘groene vrijheid’ de vrijheidsruimte in te perken. Want niet ieder individu kan voor zichzelf bepalen waar het goede leven uit bestaat, en niet elke invulling daarvan is evenveel waard. ‘Groene vrijheid’ bindt vrijheid daarom vanaf het begin aan grenzen. Maar juist die grenzen blijken een belangrijke voorwaarde voor werkelijke zelfontplooiing en autonomie. Dit betekent dat ‘groene vrijheid’, hoewel het in eerste instantie de vrijheid van het individu lijkt te beperken, de vrijheidsruimte van mensen niet kleiner, maar juist groter maakt.
We kunnen deze vrijheidsparadox ook zo formuleren: we zijn vrijer dan ooit om onze levensstijl vorm te geven, maar de keerzijde daarvan is het risico van verslaving (Giddens 2007). Deze verslaving wordt veroorzaakt door een overvloed aan keuzemogelijkheden, die voor een stroom van nieuwe prikkels zorgen en daarbij het kortetermijndenken bevorderen en de zelfbeheersing ondermijnen. Zo produceren grote keuzemogelijkheden ook meer keuzemoeilijkheden. Vandaar de noodzaak van persoonlijke en sociale bindingstechnieken, die kunnen helpen om de vele verleidingen uit het dagelijkse leven beter te weerstaan en daardoor een betere balans treffen tussen bevrediging op korte termijn en welzijn op langere termijn (Offer 2006).
Bij de bepaling van het doel van de zelfontplooiing heeft het individu wel het eerste maar niet het laatste woord. Mensen weten niet per definitie zelf wat goed voor hen is en moeten bereid zijn hierover met anderen in gesprek te gaan, in een gezamenlijke zoektocht naar het gemenebest. Zo wordt vrijheid een moreel en cultureel leerproces dat opvoeding en oefening vergt. Dit leerproces leidt uiteindelijk tot de verbetering en verheffing van het individu. De blinde vlek van het sociaal-liberalisme, met zijn nadruk op de vermeerdering en herverdeling van positieve vrijheidskansen, is dat het de noodzaak van dit leerproces over het hoofd ziet en daarbij te weinig beseft dat er behalve materiële ook morele voorwaarden nodig zijn die mensen in staat stellen om niet alleen vrije maar ook goede keuzes te maken (Pels & Van Dijk 2011).
Tijd maakt gelukkig Een rijk en welvarend leven betekent natuurlijk dat je voldoende toegang hebt tot basisgoederen als werk, onderwijs, huisvesting en cultuur. Maar het betekent ook dat je beschikt over een goede gezondheid; dat je prettige verhoudingen hebt met gezinsleden, vrienden, familie en andere mensen; en dat je voldoende ontspanning, rust en ruimte tot je beschikking hebt. Daarnaast zijn ook toegang tot frisse lucht, schoon water, de vrije natuur en vrij levende dieren essentieel voor een rijk en welvarend leven. Rijkdom bestaat verder ook uit een aantrekkelijke en veilige openbare ruimte, zonder lawaai en vervuiling; uit de beschikbaarheid van veilig, comfortabel en goedkoop vervoer; uit betrouwbaar, lekker en diervriendelijk voedsel; en wordt tot slot gekenmerkt door een zorgvuldig onderhouden landschap, historische monumenten en ander cultureel erfgoed. De natuur zelf vormt daarmee een belangrijke bron van welzijn, waardoor milieukwaliteit onmisbaar is voor menselijke levenskwaliteit (De Geus 2003).
Maar het hart van het groene vrijheidsproject wordt gevormd door het vrijmaken van de tijd. Een rijker en vrijer leven veronderstelt allereerst dat we onze eigen tijd terugveroveren op de economische en consumptiesfeer. Dit terugveroveren van tijd schept de voorwaarden voor een evenwichtiger, veelzijdiger en afwisselender bestaan, waarin een betere balans bereikt wordt tussen werken, zorgen, opvoeden, leren, reflecteren, hobby’s en luieren. Geld maakt daarbij weliswaar gelukkig, maar tijd maakt nog gelukkiger!
‘Tijdsautonomie’ is daarbij het sleutelbegrip en gaat over de beheersing van je levensritmes, dat wil zeggen; het recht om je eigen levens- en arbeidstempo te bepalen. We hebben tegenwoordig allemaal een tekort aan tijd: de op de stopwatch werkende thuiszorgster, de multitaskende huisvrouw in het spitsuurgezin, de jachtige speculant, de uitgebrande manager en de door deadlines opgejaagde intellectueel. Allen zijn hun tijdsautonomie verloren doordat hun levensritmes niet door henzelf, maar door anderen beheerst worden. ‘Groene vrijheid’ biedt hen de oplossing door te streven naar temporele welvaart, waarbij de tijd weer bevrijd wordt van de economische en consumptiesfeer.
Temporele welvaart houdt ook in dat je voldoende tijd hebt om je eigen talenten te ontwikkelen. Het goede leven is een creatief leven, en creativiteit kost tijd. Dat geldt voor alle ambachten en kunsten die geduld, toewijding en oefening vragen, zowel op het gebied van de handarbeid als de hoofdarbeid. En ook religies prediken de noodzaak om het levenstempo te vertragen, om door te kunnen dringen tot de wezenlijke vragen van het bestaan. Al het scheppende werk veronderstelt namelijk een bewuste verlangzaming van het tempo, zelfs in de wetenschap waarbij een selectieve vertraging van het onderzoeken, denken en schrijven belangrijker is dan de filosofische of methodische garantie van waarheid en objectiviteit (Pels 2003). De juiste maat
‘Groene vrijheid’ betekent dus dat de vrijheid van meet af aan wordt gekwalificeerd en ingeperkt. Dat vrijheid en matiging elkaar veronderstellen is geen liberale maar eerder een conservatieve gedachte. Edmund Burke zegt het letterlijk in zijn kritiek op het vrijheidsextremisme van de Franse Revolutie: de vrijheid moet worden beperkt om haar werkelijk te kunnen bezitten. Van de vier kardinale deugden van de rechtvaardigheid, moed, wijsheid en matigheid is de laatste daarbij misschien de belangrijkste, omdat zij alle andere een relativerende bescheidenheid meegeeft. Zonder prudentie en maatgevoel ontaarden rechtvaardigheid, moed en wijsheid gemakkelijk in absolutisme, fanatisme en betweterij.
Vrijheid is dus gekoppeld aan ‘afzien’. Dat is geen populaire gedachte in een tijd dat mensen het al snel autoritair of paternalistisch vinden als ze iets van hun vrijheid moeten inleveren. Maar juist de liberale economie gaat gepaard met vele vormen van afzien en vrijheidsbeperking. Lage inkomens en bestaansonzekerheid dwingen mensen om mensonwaardig werk te doen. Het gebrek aan tijd zorgt voor stress, combinatieproblemen1 en het verwaarlozen van talenten. Ons gebruik van de openbare ruimte wordt beperkt door verkeerslawaai, auto’s, parkeerplaatsen en achteloos weggeworpen rotzooi. Commerciële auteursrechten en patenten belemmeren de vrije toegang tot het culturele erfgoed en producten van gezamenlijke creativiteit. Niet voor niets spreken we van groeidwang, consumptiegekte, koopverslaving en workaholisme; zonder die verslavingen zouden we minder afhankelijke, meer autonome levens leiden. Door maat te houden en grenzen te stellen aan de eigen ambities en verlangens, vergroten mensen hun zelfbewustzijn, zelfcontrole en waardigheid.
‘Groene vrijheid’ veronderstelt dus meer morele verleiding, uitdaging, opvoeding en drang dan in het liberale denkraam is toegestaan. De deugden van matiging, prudentie en zelfbeheersing moeten behalve in de instituties van de samenleving ook worden verankerd via morele karaktervorming van het individu. Dat vergt een sociaal leerproces dat democratische deliberatie paart aan publieke pedagogie en hier ligt de verantwoordelijkheid van onder andere de politiek. Meestal weten we namelijk wel wat goed voor ons is, maar hebben niet de moed, noch de kracht of het doorzettingsvermogen om onze levensstijl duurzaam te veranderen. Om toch ons leven te veranderen is een heldere visie op het leven in ‘groene vrijheid’ vereist, die vrijheid en grenzen als een twee-eenheid beschouwt. De grenzen die ‘groene vrijheid’ daarbij aan verschillende vormen van groei oplegt – zowel de economische groei als de persoonlijke zelfontplooiing – worden daarbij niet alleen uitwendig (door bijvoorbeeld de economische crisis en klimaatverandering) maar ook inwendig bepaald, door een ethiek van matiging en zelfbeheersing. En doordat ‘groene vrijheid’ deze ethiek van matiging en zelfbeheersing als uitgangspunt heeft, leidt het, in tegenstelling tot hedendaagse liberale noties van vrijheid, tot ware welvaart, echte rijkdom en een goed leven voor iedereen.
Dick Pels is voormalig directeur van het Bureau de Helling, het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Hij werkt aan een boek met de titel Groene vrijheid. Pleidooi voor een politiek van matiging (De Bezige Bij, 2014). Een langere versie van dit artikel verscheen in het juninummer van het filosofische tijdschrift Krisis.
Noten
1 Een combinatieprobleem betreft de moeilijkheden die gepaard gaan met het combineren van verschillende onderdelen uit dagelijkse leven, zoals de combinatie van baan en gezin.
Literatuur
Lees hier het - De Geus, M. (2003). The End of Over-Consumption. Towards a Lifestyle of Moderation and Self-restraint. Utrecht: International Books.
- Giddens, A. (2007). ‘All Addictions Turn from Pleasure to Dependency’, The Guardian.
- Offer, A. (2006). The Challenge of Affluence: Self-Control and Well-Being in the United States and Britain since 1950. Oxford: Oxford University Press.
- Pels, D. (2003). Unhastening Science. Autonomy and Reflexivity in the Social Theory of Knowledge. Liverpool: Liverpool University Press.
- Pels, D. en A. van Dijk (red.)(2011). Vrijzinnig paternalisme. Naar een groen en links beschavingsproject. Amsterdam: Bert Bakker.
Al langer worden er vraagtekens gezet bij traditionele opvattingen over economische groei en financiële waardecreatie. Hoe waardevol zijn deze alternatieve ideeën?
Door Maarten Gehem George Bernard Shaw schreef ooit: ‘Economics is the art of making the most of life’. Bij die zin zouden veel economen vandaag de dag hun wenkbrauwen optrekken. De meesten zien hun vak als de analyse van hoe schaarse grondstoffen (van koper tot kennis) kunnen worden aangewend om oneindige behoeften te bevredigen. Wat er vervolgens met die financiële waarde gedaan wordt, is hen om het even. Economen doen geen uitspraak over ‘het goede leven’. Het draait om efficiëntie creëren, innoveren, winst maken – economie als een soort spel dat je steeds beter kunt leren spelen en waarvoor de beloning in harde euro’s wordt uitgekeerd. En om die waardecreatie te maximaliseren moeten de spelregels zo beperkt mogelijk zijn. Voorstanders van deze opvatting van economie hebben een krachtig argument aan hun zijde: de reusachtige welvaartstoename van de afgelopen eeuw. In westerse landen is de gemeenschappelijke waardeproductie (doorgaans uitgedrukt in Bruto Nationaal Product) verviervoudigd, van ongeveer 5.000 dollar per persoon in 1900 naar 20.000 dollar rond de millenniumwisseling. Schrijf dat maar op conto van het kapitalisme. En dat is goed nieuws voor ons allemaal: met deze welvaart hebben we eindeloos veel mogelijkheden gecreëerd om ons leven in te richten als we zelf willen en grote maatschappelijke problemen – armoede, onrecht, vergrijzing – aan te pakken (lees: te betalen). Onze rijkdom is een schatkist waarmee we betekenisvolle levens kunnen bekostigen en vormt de munitie voor beleid om de grote gevaren van onze tijd af te wenden. Groeirisico’s Deze welvaartsopvatting richt zich op financiële waardecreatie, zoals winst voor bedrijven, een stijgend bnp voor overheden, of een zo hoog mogelijk inkomen voor werknemers en burgers. Maar dat met deze traditionele welvaartsopvatting ook grote risico’s verbonden zijn, wordt steeds duidelijker. We zitten op een schuldenberg, onze rijkdom is een industrie die en masse koolstofdioxidedeeltjes de lucht in pompt, en we gaan in rap tempo door onze grondstoffen heen. We mogen nog zo rijk zijn, de houdbaarheidsdatum die op onze economische modellen staat komt dichterbij. Waar deze tot voor kort nog werden gezien als voorwaarde voor een rijke toekomst, blijkt steeds duidelijker dat ze vol weeffouten zitten. Die kunnen we grofweg indelen in drie categorieën: economische, ecologische en sociale risico’s. De eerste rapporten die kritisch waren over het dominante paradigma van welvaart als financiële waardecreatie richtten zich vooral op de ecologische grenzen aan de groei. De Limits to Growth studie uit 1962 van de Club van Rome probeerde aan te tonen dat onze welvaartsgroei een zo grote stempel drukt op het milieu (vervuiling, grondstoffenschaarste) dat het vroeg of laat als een boemerang in ons gezicht terug zou komen. Dik twintig jaar later volgde het Brundtland rapport Our common future uit dat opriep tot duurzaamheid (sustainable development) gedefiniëerd als ‘development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.’ Ten tweede zijn we ons steeds bewuster geworden van de economische en financiële risico’s van ons economische systeem. De huidige crisis heeft laten zien dat lange termijn economische belangen vaak niet worden meegenomen. Vernuftig boekhoudwerk deed de Griekse schulden-Olympus krimpen tot een kredietwaardig hoopje. En bedrijven die in de eerste plaats verantwoordelijkheid verschuldigd zijn aan aandeelhouders, richtten zich vooral op korte termijn winsten, ten koste van de lange termijn winstgevendheid of impact op het milieu. En tot slot zijn er sociale risico’s verbonden aan onze economische modellen. Worden wij wel gelukkig van het uren lang in elkaar schroeven van boutjes en moertjes aan een lopende band? En nog belangrijker: wat zijn de bredere sociale gevolgen van de manier waarop wij produceren en consumeren? Een T-shirt kost misschien nog geen tientje, maar als er kinderhanden voor nodig waren om het te maken is het de vraag of dat ook de prijs is die we daarvoor willen betalen. Alternatieve ideeën Om deze economische, ecologische en sociale risico’s in te dammen is er een stroom van alternatieve ideeën over welvaartscreatie op gang gekomen. De theorieën, plannen en projecten om onze vastgelopen motor van onze economie te verduurzamen, kunnen we indelen in twee categorieën: macro-economische theorieën en nieuwe bedrijfseconomische modellen. Macro-economische theorieën De meest concrete initiatieven om op macroeconomisch niveau op ‘nieuwe welvaart’ aan te sturen zijn de alternatieve economische meeteenheden. De focus op toename van productie en consumptie wordt hierbij als een te enge maatstaf gezien om vooruitgang aan af te meten. In plaats daarvan verbreden deze alternatieve graadmeters wat onder welvaart wordt verstaan. Zo ontwikkelde Bhutan de Gross National Happiness Index in 1972, waarbij persoonlijk en collectief geluk wordt gemeten.1 En in de jaren 90 werkte de Nobelprijswinnaar Amartya Sen aan de Human Development Index (HDI) van de Verenigde Naties ‘to shift the focus of development economics from national income accounting to people-centered policies.’2 Naast groei van het bnp werden ook onderwijsniveau en levensverwachting meegenomen als indicatoren voor vooruitgang. Nieuwe bedrijfsmodellen Naast deze macro-economische alternatieven zijn de laatste decennia allerhande nieuwe bedrijfsmodellen ontwikkelt die rekening houden met de bredere impact op de omgeving, ook wel ‘externaliteiten’ genoemd. De term Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) kwam opzetten in de jaren 70 van de vorige eeuw en probeert bedrijven ertoe aan te zetten om hun bedrijfsdoelstellingen te verbreden. De verantwoordelijkheid van bedrijven gaat hierbij verder dan waardecreatie voor aandeelhouders. De term was vooral een reactie op flagrante milieuschendingen en sociale misstanden die aan het licht kwamen bij grote multinationals. Onder de noemer MVO gaven bedrijven aan dat ze vrijwillig wilden bijdragen aan een betere samenleving en schoner milieu door sociale en ecologische doelstellingen in hun bedrijfsvoering te integreren.3 Bedrijven zouden juist een belangrijke kracht kunnen zijn om sociale en ecologische problemen aan te pakken. TNT werkt bijvoorbeeld samen met het World Food Program van de Verenigde Naties om hen te helpen om wereldwijd efficiënt voedsel te leveren. Veel van wat als MVO doorgaat speelt zich af in de marge van de core business van bedrijven. Het reflecteert misschien goed op het imago en geeft wellicht voldoening aan werknemers, maar het staat niet centraal in de bedrijfsstrategie. Recentelijk riep Michael Porter, professor aan de Harvard Business School op om nog een stap verder te gaan, door ecologische en sociale waarden centraal te stellen in de bedrijfsstrategie zelf.4 Volgens hem is er geen discrepantie tussen veel sociale en economische waarden, maar gaan die juist vaak samen. Goede opleidingen zijn in het belang van bedrijven zelf, en bedrijven leveren ook waardevolle mogelijkheden aan hun omgeving – inkomen, ontplooiingsmogelijkheden, etc. Overheden en bedrijven zouden de handen ineen moeten slaan om die synergie tussen verschillende waarden te kapitaliseren. In deze gemeenschappelijke waardecreatie (‘shared value creation’) ligt volgens Porter een reusachtig groeipotentieel besloten. De lange termijn competitiviteit van een bedrijf zou juist gebaat zijn door de strategie ook te richten op niet-economische waarden. Wat werkt? Het zou naïef zijn om klakkeloos aan te nemen dat de intenties achter deze ideeën even nobel zijn als ze klinken. De bedrijven, landen en economen die nieuwe welvaart praktiseren zijn nog altijd in de minderheid. Slechts een handjevol overheden gebruiken alternatieve welvaartsindicatoren. En deze worden soms gebruikt om in tijden van economische tegenspoed toch nog een positief verhaal te vertellen (‘de werkloosheid gaat niet omhoog, maar we zijn nog nooit zo gelukkig geweest!’). Maatschappelijk verantwoord ondernemen is dikwijls niet veel meer dan een poetslap om het imago van een bedrijf op te boenen. En alle retoriek over duurzaamheid ten spijt: tegenover de windmolenparken staan de bruinkool verstokende energiecentrales en de autoproducenten die CO2-reguleringen tegenhouden. Toch lijkt er zich de afgelopen jaren wel degelijk een kentering af te tekenen. Die zit niet alleen in de verspreiding van duurzaamheidsjargon, maar vooral in de manier waarop de taak te verduurzamen wordt bezien. Waar vroeger vooral matiging werd gepredikt en met de vinger werd gewezen naar de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, worden waarden die eerst volstrekt buiten het economische werden geplaatst (een gezonde leefomgeving, ontplooiing van werknemers, ontwikkeling van mensen in derde wereldlanden) nu gekoppeld aan economische voorspoed. Of het nu gaat om macro-economisch beleid of de competitiviteit van bedrijven: groei wordt gezien als afhankelijk van sociale en ecologische factoren. In plaats van ‘consuminderen’ moeten we anders consumeren. In een recent rapport van McKinsey Towards the Circular Economy uit 2012 staat bijvoorbeeld te lezen dat het meer dan $600 miljard zou kunnen opleveren als we afval niet langer gaan zien als nutteloos eindproduct, maar als grondstof voor onze economie. Daarmee krijgt Shaw’s uitspraak een bijzonder tastbare betekenis. Economie is niet alleen de kunst om het beste van ons leven te maken, maar ook de kunst om in het volstrekt waardeloze (afval), iets te maken dat waarde heeft en daarmee de voorwaarde schept om een ‘goed leven’ te leiden. Maarten Gehem is redacteur bij Idee en onderzoeker bij het Den Haag Centrum voor Strategische Studies. Noten 1 The Centre for Buthan Studies (2012). A Short Guide to Gross National Happiness Index. Beschikbaar op http://www.grossnationalhappiness.com/wp-content/uploads/2012/04/Short-GNH-Index-edited.pdf 2 Zie bijvoorbeeld http://hdr.undp.org/en/humandev/ 3 Weber, M (2008). ‘The business case for corporate social responsibility: A company-level measurement approach for CSR’, European Management Journal, 26, 4: 247-261. 4 M. Porter en M. Kramer (2011). ‘Creating Shared Value’. Harvard Business Review, 89, nr. 1 en 2: 62-77. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2013: Nieuwe welvaart, en is te vinden bij de onderwerpen welvaart en economie.Maarten Gehem De economie van het goede leven Stientje van Veldhoven en Wouter Koolmees Duurzame groei Ton Tushuizen Bestendig welzijn Diederik van de Hoeven Tegen de financiële stroom in Kees Verhoeven Nieuwe groei, meer ruimte Dick Pels Een rijk en welvarend leven Feiten & cijfers Nieuwe welvaart Coen Brummer Onder liberalen – Albert Jan Kruiter Daniël Boomsma Liberale denkers door de eeuwen heen – Raymond Aron Lise-Lotte Kerkhof Tijd voor talenten. Ruimte voor fouten Jeroen Dobber Kopen, kopen, kopen Coen Brummer Boekrecensie – Een renaissancepsycholoog Maarten Gehem Literatuur & film – Apocalypse now Pieter Derks Opnieuw nieuwe welvaart Lees hier het pdf van dit artikel. Door Frank van Mil Borders are a fascinating phenomenon. On the one hand they seem totaly arbitrary. Oten man-made, just lines drawn on a map. And, being man-made, they can also be easily redrawn. Some inhabitants for instance of the Dutch province of Limburg passed from being Austrian to French to Dutch in the course of a few decades without having had to move one inch… On the other hand, borders can be very persistent and make an enormous diference to people inding themselves on opposite sides of one. Just think of the Iron Curtain: it was a dividing line between two completely alien systems, and very diferent everyday situations. So even though they are hand-made, borders can be formidable boundaries. Borders have more than a mere geographical component. Oten geographical borders coincide with cultural ones. What fascinates me is whether the political and geographical borders describe already existing cultural diferences, or whether it is just that borders create cultural distinctions. he border between Austria and Hungary, for example, relects the division between peoples with two different languages, as already existed, whereas many other European nation states only started to il in their cultural selfness ater the political borders had been set. In many cases cultural borders are not sharp lines, but grey areas of transition. For instance, Nice in France is originaly an Italic city, just as Rijeka in Croatia is, and al cities in between. Trieste however, one of those cities in between and undoubtedly an Italian city, also has been formed by its Habsburg heritage. And from that heritage it has links going al the way to Lviv in Ukraine. Ultimately, borders confront us with the human condition: people cannot single-handedly alter them, nor wil we be able to move the Alps, or dry the oceans. We are however able to dig tunnels, and build ships. We’re able to open our mind, and focus on the relativity of borders. We might not be able to change the world completely, but we can inluence it. When confronted with borders, people either see a boundary or a frontier. It either sparks the imagination or numbs the mind. A boundary literaly bounds us, but frontiers can be conquered. Borders remind us that they pose us with a fundamental question: how do we deal with them? Frank van Mil is scientic director of the Van Mierlo Foundation. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 6 2013: Crossing European borders, en is te vinden bij het onderwerp grenzen. Lees hier het pdf van dit artikel. Door Maarten Gehem Simon Evert Jongejan is a bold 50-year-old Dutch civil servant with dark-rimmed spectacles and a tight-skinned stern Calvinistic face. He sits in a large white office somewhere in Morocco. One by one the applicants drip in. ‘Parlez français? Non? Allez, vites!’ he shouts and waves them off. He has to be strict. He is here for serious matters. The productivity of entire sectors of the war-torn, labor-hungry Dutch economy weighs on his shoulders. The Dutch Ministry of Social Affairs has sent him over to secure a new batch of the ‘prime and only export product’ of North Africa. ‘Are the Dutch companies happy with the Moroccan workers?’ the journalist asks. Oh yes, actually, he replies earnestly, he is here for a ‘follow-up order’. The scene comes from the new documentary The Promised Land, written by René Roelofs en Paul Scheffer, which opened the 2013 international documentary festival in Amsterdam (idfa). Loosely based on earlier work on multiculturalism by Scheffer, the film depicts the history of labor immigration by using rare archive material. Much of the documentary centers on immigration issues, but what struck me most, is the subtle way it shows how political and economic power shapes borders. It reminded me of the continuous struggle for sand that marked my childhood. Playing in the sand box, some of the stronger and older kids were more apt in securing their swath of land. The lines I had carefully drawn in the sand, and which demarcated what I considered impenetrable borders of my little kingdom, had to be adjusted to the new and harsh reality of my powerful neighbors. One only needs to peek at the patchwork of states in the Middle East and Africa, to understand borders often reflect the interests of powerful people fighting over this mine, or that city. Political and economic interests not only dictate the existence and shape of borders, but also an eye for what borders actually mean for people. When Mr. Jongejan was shopping for North Africans, there was little regard for the resulting identity problems, with immigrants caught in the middle, not being fully Dutch or German, nor fully Moroccan or Turkish. The prime concern was filling Dutch factory floors with cheap labor. And conversely, the poor immigrants that jumped on ships and trains to the labor Mecca of Europe, were simply concerned with getting a job. That the rosy view of Europe as a promised land of plenty might turn sour in the slums and social clashes, was as far from their minds as they were hungry. Our current borders still reflect this economic reality. The days of labor shortages in Europe are gone. Instead of recruiting North Africans, we now do our utmost to keep them at bay. We have constructed a ‘Fortress Europe’, with fences and police patrols. From the outside, Europe looks a lot less attractive. The economic crisis has put a dent in the image of Europe as an economic powerhouse, while countries like Turkey are rapidly growing. But with a rapid graying of our populations, we may well soon see our labor force shrink, and again start knocking on the door of African countries for a ‘follow-up order’. If so, let’s hope that after 60 years of immigration struggles we send a more decent recruiter than Mr. Jongejan. Maarten Gehem is editor of Idee. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 6 2013: Crossing European borders, en is te vinden bij het onderwerp grenzen.