pdf van dit artikel.
Door Thijs Kleinpaste
Vaak weerspiegelt literatuur de actualiteit. In deze column De kaart en het gebied van Michel Houellebecq, waarin een kunstenaar zich terugtrekt uit een kille wereld.
Houellebecq’s nieuwste roman De kaart en het gebied vertelt het verhaal van de kunstenaar Jed Martin, die steenrijk werd met een reeks schilderijen van moderne ambachten. Zijn succes vervreemdt Jed echter steeds meer van de wereld, en hij trekt zich uiteindelijk terug op het Franse platteland waar hij alleen nog onbegrijpelijke videokunst maakt van poppetjes die oplossen in chemicaliën. Kernwoord: verval. Jed realiseert zich dat zijn verworven rijkdom ook het einde betekent van zijn maatschappelijke bestaan. Houellebecq schetst hem op het moment dat hij op de snelweg aansluit in een stapvoets rijdende file:
‘ Hijzelf was minder dan een maand geleden van de andere mensen onderscheiden door de wet van vraag en aanbod, de rijkdom had hem plotseling als een vonkenregen omhuld, van elk financieel juk bevrijd, en hij besefte dat hij op het punt stond om afscheid te nemen van deze wereld, waarvan hij nooit echt deel had uitgemaakt: zijn toch al niet erg talrijke menselijke relaties zouden een voor een droogvallen en verdorren, hij zou door het leven gaan zoals hij nu in zijn perfect afgewerkte Audi Allroad A6 zat, vredig en vreugdeloos, voorgoed neutraal.’
Het vocabulaire van onze tijd bepaalt de termen waarin onze samenlevingen spreken over de condities van het (goede) leven. Door de terminologie van technische volmaaktheid en economische rekenzucht toe te passen op dat wat menselijk is, confronteert Houellebecq ons met de (uiterste) consequenties van het taalgebruik dat in onze wereld dominant is. Bij hem zijn gevoelens van maatschappelijkheid au fond een economische exercitie. Het equivalent van boeddhistische verlichting doet zijn intrede wanneer iemands welvaart het toelaat zich volledig van de wereld af te wenden – ‘vredig en vreugdeloos, voorgoed neutraal’. Houellebecq lezen is troostende zelfstraffing, omdat hij het cynisme van de moderne tijd met graagte als citroensap in de ogen van zijn publiek wrijft.
Maar wie in Houellebecq alleen een cynische nar ziet zou zich vergissen. In De koude revolutie, een bundeling essays, zien we een auteur die door de sluier van zijn cynisme heen het verdriet toestaat:
‘ Altruïsme, liefde, medeleven, trouw en zachtmoedigheid. Die waarden mogen dan inmiddels belachelijk zijn geworden, het moet toch gezegd: het zijn superieure beschavingswaarden, waarvan de totale verdwijning een tragedie zou zijn.’
De pervertering van menselijke relaties tot gecalculeerde wederkerigheid in het werk van Houellebecq kan gespiegeld worden aan de pervertering van het idee van samenleven dat de laatste jaren reliëf krijgt. Houellebecq maakt een freakshow van seks, liefde, vriendschap en verlangen, omdat hij echte liefde mist. In gelijke termen geldt de dominante gedachte van nu dat de klaarblijkelijke maatschappelijke plicht om anderen zo min mogelijk lastig te vallen een pover substituut is voor werkelijke gevoelens van maatschappelijkheid. Het nieuwe conditioneren onder de sluier van economisch of wetenschappelijk moralisme – de schijnbaar zachtaardige dwingelandij uit naam van wat gezond, efficiënt of beter voor ons is – wordt gelegitimeerd door het woordgebruik dat Houellebecq uitvergroot. Houellebecq bewijst ons een dienst omdat hij het meest verwrongen resultaat laat zien van de taal die we geleerd hebben te spreken.
Thijs Kleinpaste studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is schrijver van het boek Nederland als vervlogen droom.
Michel Houellebecq (2011) De kaart en het gebied. Amsterdam: De Arbeiderspers, 343 blz.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp literatuur.Lees hier het pdf van dit artikel.
We spreken van ‘voorlichting’, ‘marketing’ of ‘communicatie’ als we het hebben over het veranderen of beïnvloeden van denkbeelden en gedrag van mensen. Overheden, organisaties en bedrijven doen dit al vele decennia. Alleen heette het toen nog ‘propaganda’. Een klassiek boek hierover uit 1928 van de hand van Eward Bernays blijft actueel, meent Paul Kaufman.
Door Paul Kaufman
Het is 1928. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hebben ervoor gezorgd dat de term ‘propaganda’ voor altijd haar onschuld heeft verloren. Duizenden Amerikaanse jonge mannen werden door succesvolle wervingscampagnes verleid om in Europa te vechten, om vervolgens in een hel terecht te komen. Van de heldendaden waarmee de posters prijkten, bleven slechts de gruwelen uit het niemandsland in hun geheugen gegrift staan.
Toch weerhield dat Edward Bernays (1891- 1995) er niet van om tien jaar na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog de term ‘propaganda’ in ere te herstellen en een boek over het fenomeen te schrijven. Niet omdat propaganda noodzakelijk onschuldig is, maar omdat zij onoverkomelijk verweven is met de wijze waarop onder andere het bedrijfsleven en de politiek opereren. Propaganda is public relations en dus van groot belang voor een succesvolle onderneming én een democratische samenleving.
De mens als groepsdier
‘Het bewust en rationeel manipuleren van de georganiseerde gebruiken en standpunten van de massa is een belangrijk element in een democratische samenleving.’ Met deze onheilspellende uitspraak opent Bernays het eerste hoofdstuk van Propaganda, ‘Organizing Chaos’, waarin hij uiteenzet hoe de massa, die Bernays als psychologische entiteit beschouwt, door onzichtbare leiders en propaganda wordt geregeerd. Dat de massa haar impulsen en emoties laat leiden, gebeurt volgens hem geheel op vrijwillige basis: de individuen waaruit de massa bestaat zijn groepsdieren. Bovendien kunnen leiders structuur scheppen in de chaotische samenleving waarin de massa verblijft. Bernays stelt dus dat de individuen uit de massa autoriteit aanvaarden, omdat ze in feite geleid willen worden – een fascinerende observatie, waarin de invloed van Bernays’ oom Sigmund Freud herkend kan worden.
Na een vluchtige analyse van verschillende theorieën over massapsychologie, richt Bernays zich in zijn tekst op de meer praktische toepassingen van propaganda. In dit geslaagde deel van het boek valt op dat de auteur zich beter op zijn plek voelt. De tekst, die zich eerder concentreerde op de analyse van het fenomeen propaganda, transformeert geleidelijk tot een waar handboek, waarin uitgelegd wordt hoe het werkveld van public relations het beste op verschillende vakgebieden toegepast kan worden. Hoewel veel van deze passages inmiddels door de geschiedenis zijn ingehaald, zijn het de talloze historische voorbeelden en de illustraties van de destijds jonge PR-industrie die ook de tweede helft van het boek de moeite waard maken. Vooral het hoofdstuk over politiek leiderschap biedt een wereld aan inzichten, die zelfs in de huidige politieke
situaties relevant blijven. Het is wonderbaarlijk om passages te lezen waarin het belang van publieke emoties in een politieke campagne benadrukt wordt, met de succesvolle ‘change’- campagne van Obama in het achterhoofd. Zo schrijft de auteur dat het gehoor geven aan de emoties van het publiek een essentieel onderdeel uitmaakt van een geslaagde campagne en dat het voor een politicus niet zozeer van belang is om te weten hoe de massa te plezieren, maar op welke wijze zij beïnvloed kan worden. In die zin is het mechanisme van Bernays’ propaganda na al die jaren opvallend weinig veranderd.
Optimisme
Wat gedurende het gehele boek opvalt is het optimisme (en misschien ook wel de naïviteit) waarmee de auteur het fenomeen propaganda beschouwt. Natuurlijk had Bernays in 1928 nog geen kennis van de propagandamachine die rond diezelfde tijd in Duitsland werd opgezet, noch kon hij weten dat propaganda zo’n groot aandeel zou hebben in de onderdrukking van burgers in de latere communistische staten. Toch zou je verwachten dat hij de controverse rondom de term uitvoeriger zou behandelen. In het boek merkt hij weliswaar op dat propaganda wellicht voor kwade doeleinden gebruikt kan worden, maar dat het vooral een essentiële component blijft van een functionele democratie. Sterker nog, volgens Bernays is propaganda noodzakelijk om de brug tussen de heersende elite en burgers te waarborgen en zelfs te verbeteren! Bovendien is het onmogelijk om propaganda uit de samenleving te bannen. Het bestaat nu eenmaal. En daarom kan het ook maar beter gebruikt worden.
Paul Kaufman is redacteur van Idee.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen communicatie en literatuur.Lees hier het pdf van dit artikel.
De productie van dierlijke eiwitten behoort tot de meest milieu-belastende onderdelen van het voedselpakket. Extra problematisch hierbij is dat niet alleen het aantal aardbewoners groeit naar 9 miljard in 2050, maar dat door de economische groei in opkomende landen er naar schatting zo’n 3 miljard veeleisende consumenten uit de middenklasse bij komen. De beschikbare landbouwgrond, de zoetwater-voorraad en biodiversiteit zullen in de toekomst onder druk komen te staan wanneer we er niet in slagen ons verbruik van dierlijke eiwitten om te buigen naar een meer duurzaam, plantaardig dieet. In het D66-Verkiezingsprogramma staat een zogeheten ‘vleestaks’ als maatregel om duurzame consumptie te bevorderen. Is dit een goede sociaal-liberale maatregel?
Samenstelling: Marijn Bosman
Lees hier het Duurzaam consumeren bevorderen met een extra belasting op vlees is NIET sociaal-liberaal
De tegenstanders van de ‘vleestaks’ verenigen zich hoofdzakelijk in twee argumenten. Ten eerste vinden zij dat de staat geen actieve rol heeft in de individuele keuzes van Nederlanders om wel of geen vlees te eten. Ten tweede stellen zij vragen bij de effectiviteit ervan: milieudruk door vleesconsumptie is een mondiaal probleem en het is alleen maar nadelig voor Nederland als het hier in zijn eentje actie op onderneemt. Met betrekking tot het eerste argument, menen de tegenstanders dat duurzaam gedrag niet van bovenaf opgelegd moet worden. In plaats daarvan moeten voor- en nadelen van bepaald gedrag op een open en eerlijke manier worden gecommuniceerd. Zo zullen de meeste mensen vanzelf de juiste keuzes maken. Een leraar uit het middelbaar onderwijs schrijft: ‘Een vleestaks vind ik strijdig met het sociaal-liberale grondbeginsel met betrekking tot de vrijheid om zelfstandig tot keuzes te komen.’ Een copywriter vult aan: ‘Ik vind dat de overheid zich niet actief met individuele keuzevrijheid moet bemoeien. De overheid heeft vooral een voorlichtingstaak.’ Als Nederland in zijn eentje een vleestaks invoert, maakt het geen verschil voor het milieu, zo luidt het volgende argument van de tegenstanders. Het zou de Nederlandse burgers, koopkracht en economie benadelen, maar per saldo weinig maatschappelijke baten opleveren. Dit strookt niet met een effectieve en efficiënte overheid als sociaal-liberaal principe. Daar bovenop komt nog dat om effectief te kunnen zijn, de heffing zo hoog zou moeten zijn, dat de maatregel sociaal onwenselijk wordt, want ‘vlees eten moet geen statussymbool worden’ voegt een forumbezoeker toe. Om bovenstaande redenen menen de tegenstanders dat de gemiddelde Nederlander geen baat heeft bij een extra belasting op vlees vanuit een duurzaamheidsoogpunt. Een enkeling vindt het gezondheidsargument wel overtuigend. Een oud-raadslid uit Zwolle geeft aan nog wel bereid te zijn om een hogere belasting te betalen als vleesconsumptie directe gevolgen heeft voor zijn persoonlijke gezondheid: ‘Ik zou het alleen reëel vinden om een hogere prijs voor vlees te betalen als het volgens mijn huisarts aanwijsbare gezondheidsklachten veroorzaakt.’ Persoonlijke vrijheid wordt zo wel geborgd.Duurzaam consumeren bevorderen met een extra belasting op vlees is WEL sociaal-liberaal
Volgens de voorstanders van de vleestaks is ‘rechtvaardigheid’ een doorslaggevende factor. Ze willen de keuzevrijheid van latere generaties beschermen en voorkomen dat vervuiling en druk op landgebruik de wereld zodanig aantast dat de leefbaarheid in de toekomst minder wordt. Ze willen niet wachten op mondiale consensus, maar vinden dat Nederland als een welvarend land meer verantwoordelijkheid draagt en juist een voorbeeld zou moeten geven. Een vrijwilliger bij een gehandicaptenorganisatie: ‘Als individuele consument moet je alle kosten die je aankoopgedrag veroorzaken betalen, inclusief de milieulasten. Het hoort gewoon in de kostprijs van het product te zitten.’ Onverantwoord omgaan met het milieu zou toekomstige generaties beperken in hun keuzevrijheid. Dat maakt belastingen op voedsel met hoge maatschappelijke kosten volgens hem een sociaal-liberaal principe. Hij krijgt bijval van een student Politieke Economie die daarnaast vindt dat belasting op voedsel niet alleen bepaald moet worden door de milieudruk maar ook door gezondheidseffecten en de daaraan gerelateerde zorgkosten. Op de milieudruk van vlees op wereldwijde schaal heeft een Nederlandse vleestaks weinig invloed, geven de voorstanders toe. Maar zij vinden dat Nederland als een van de rijkste landen ter wereld een grote verantwoordelijkheid draagt. We zouden daarom niet moeten wachten tot de gehele wereld eensgezind hetzelfde gaat doen en dan pas volgen. Als Nederland zelf een begin maakt en ervaring opbouwt dan kan ons land dit standpunt ook internationaal promoten, denken de voorstanders. ‘Als je 200 jaar geleden beweerde dat een werkloze een uitkering moest krijgen van de staat, vrouwen mochten stemmen of de slavernij zou moeten worden afgeschaft, dan kreeg je dezelfde kritiek voor je kiezen als nu de tegenargumenten ten aanzien van de belasting op milieuvervuilend vlees luiden. Ik denk niet als Nederlander, maar als wereldburger’, geeft de gehandicaptenverzorger aan. Keuzevrijheid kan alleen bestaan als individuen zich verantwoordelijk voelen voor de wereld om hen heen. D66 is een sociaal-liberale partij, met als uitgangspunt de vrijheid van het individu in samenhang met zijn sociale omgeving (societas: bondgenootschap en libertas: vrijheid). De invulling van dit sociaal-liberale gedachtegoed leidt echter niet per definitie tot eenduidige standpunten. In de rubriek ‘Debat’ tast Idee de verschillende afwegingen en invalshoeken onder D66-leden af. Iedere editie lanceert de redactie een debatstelling op Plein66 en LinkedIn die aansluit bij het themanummer. De discussie die dit tot gevolg had, wordt in dit artikel samengevat. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen belastingen, debat en duurzaamheid.Lees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken. Samenstelling Inge van der Leeuw Massacampagnes: Postbus 51 Een van de bekendste middelen waarmee de Nederlandse overheid het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden zijn de publieke campagnes van Informatie Rijksoverheid (tot juli vorig jaar bekend als Postbus 51). Al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw geven deze campagnes adviezen over de meest uiteenlopende onderwerpen, en reflecteren zo populaire maatschappelijke thema’s. In de jaren zeventig werden mensen uitgenodigd hun mening te geven over vrouwenemancipatie. In de jaren tachtig spoorde de overheid burgers aan tot slim consumeren met de leus ‘kopen met het koppie’, en in de jaren negentig werden automobilisten vanwege groeiende fileproblematiek aangemoedigd om vaker de auto te laten staan. Tussen 1999 en 2010 was Postbus 51 verantwoordelijk voor zo’n 20 tot 30 campagnes per jaar. Recentelijk is dit aantal echter sterk afgenomen: in 2011 en 2012 werden er slechts 10 campagnes gevoerd. De bestedingen aan deze campagnes zijn in de afgelopen jaren ook flink gedaald. Kostte de gemiddelde campagne in 2005 nog €610.097,-, in 2010 was dit al gedaald tot €421.545,-. Vooral aan televisiespotjes en reclame in bladen wordt steeds minder uitgegeven. In 2011 kostte een campagne gemiddeld €411.379,-. Ruim een kwart hiervan (€108.000,-) werd besteed aan televisiespotjes, en nog eens 11% (€46.000,-) aan radiozendtijd. Online reclame vormde echter de grootste kostenpost (zie figuur 1). Effect van massamediale campagnes Zetten massamediale campagnes mensen daadwerkelijk aan tot het gewenste gedrag? Uit onderzoek blijkt dat kennis over een onderwerp gemakkelijker te verbeteren is dan houding of gedrag. Een evaluatie van alle Postbus 51-campagnes tussen 2005 en 2011 laat bijvoorbeeld een gemiddelde kennistoename zien van 11%, terwijl de campagnes slechts bij 2,6% van het publiek een verandering in houding teweegbrachten en 2% daadwerkelijk het gewenste gedrag ging vertonen (Postbus 51 Jaarevaluatie 2011). Uit meta-analyses van massamediale campagnes in het algemeen komt een iets positiever beeld naar voren: gemiddeld 8% van de doelgroep vertoont naar aanleiding van een campagne de gewenste gedragsverandering. De effectiviteit wisselt echter sterk, afhankelijk van het onderwerp en het campagnedoel. Naleving- of handhavingscampagnes (bijvoorbeeld over alcohol in het verkeer of gordelgebruik) zijn met 17% succesvoller dan niet-handhavingscampagnes over thema’s als donorregistratie (5%). Preventiecampagnes (veilig vrijen, veilig internetten) en campagnes gericht op het beëindigen van ongewenst gedrag (stoppen met roken) hebben gemiddeld slechts effect bij 3% van de doelgroep (Dienst Publiek en Communicatie (2011), Gedragsverandering door campagnes). Voorlichting via massamedia is relatief het meest succesvol als ze de informatieomgeving van de doelgroep verandert – bijvoorbeeld door in te spelen op concurrerende informatie en reclame, of door overgenomen te worden door andere media zodat de boodschap versterkt wordt – en vergezeld gaat van omgevingsveranderingen die het gewenste gedrag bevorderen en belonen – denk bijvoorbeeld aan het strategisch plaatsen van voldoende afvalbakken als aanvulling op een campagne tegen zwerfafval (Gezondheidsraad (2006), Plan de campagne). Een andere bepalende factor is de mate waarin een campagne door de doelgroep wordt herkend (zie figuur 2). Prijsprikkels Naast informatie verschaffen over de negatieve gevolgen van bepaald gedrag, kan de overheid mensen ook ‘verleiden’ tot gewenst gedrag door een bepaald product goedkoper of duurder te maken. Deze financiële prikkels worden veel gebruikt als het gaat om ongezonde leefpatronen, zoals roken. De overheid kan middels accijnzen de prijs van een pakje sigaretten behoorlijk beïnvloeden; bijna de helft hiervan bestaat uit accijnzen. Accijnsverhogingen zijn dan ook grotendeels verantwoordelijk voor de scherpe stijging van de prijs van tabak in de afgelopen jaren (zie figuur 3). Vooral onder jongeren lijkt accijnsverhoging een effectief instrument om roken te ontmoedigen. Een prijsstijging van 20% verlaagt het aantal jeugdige rokers met 20.000 op de korte termijn (RIVM, 2005). Hoewel financieel ‘bestraffen’ soms lijkt te werken, is dat niet per definitie met financieel ‘belonen’ het geval. Uit onderzoek van de Vrije Universiteit blijkt bijvoorbeeld dat kortingen op gezond voedsel er weliswaar toe leiden dat mensen meer van deze producten aanschaffen, maar dat ze net zoveel ongezond voedsel blijven kopen (Waterlander, 2012). Financiële prikkels kunnen zelfs averechts werken, zoals bleek uit een Israëlisch onderzoek naar het te laat ophalen van kinderen uit de kinderopvang. Toen boetes werden geïntroduceerd om dit gedrag te ontmoedigen, nam het aantal laatkomers niet af; integendeel, het verdubbelde zelfs. De onderzoekers verklaarden dit resultaat vanuit een gewijzigde sociale norm: wat voorheen gold als goede wil van het personeel in gevallen van overmacht, werd nu gezien als een service waarvoor men kon ‘betalen’ (Gneezy & Rustichini, 2000). Hoe straft Nederland? Waar minder dwingende middelen het gedrag van burgers onvoldoende reguleren, gaat de overheid over tot wetgeving en formele straffen. In 2011 werd de taakstraf met 34.000 keer het meest toegepast, gevolgd door de vrijheidsstraf (33.000) en de boete (32.000). Zoals te zien is in figuur 4 is de taakstraf steeds populairder, ten koste van de geldboete. Alle drie hoofdstraffen werden in 2011 echter beduidend minder vaak opgelegd dan in 2005: in vergelijking met dat jaar daalde het aantal vrijheidsstraffen met de helft en het aantal boetes zelfs met ruim tweederde. Geldboetes worden het meest uitgedeeld voor verkeersmisdrijven (25%) en vermogensmisdrijven (24%). De taakstraf wordt vooral opgelegd bij vermogensmisdrijven (36%) en gewelds- en seksuele misdrijven (27%). Van alle vrijheidsstraffen werd in 2011 meer dan de helft opgelegd aan daders van vermogensmisdrijven; deze straf wordt echter ook relatief vaak (17%) toegepast bij drugsgerelateerde misdrijven (CBS, Criminaliteit en rechtshandhaving 2011). Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp feiten en cijfers.Lees hier het pdf van dit artikel. Tussen denkers en daden Bibliotheken zijn er vol mee geschreven. Verheven theorieën over politiek en bestuur, over rechtvaardigheid of vrijheid. Van Aristoteles tot John Rawls, de geschiedenis is gevuld met denkers die hun steentje bij wilden dragen aan een betere politiek. Maar trekken politici en bestuurders zich wel iets aan van al die abstracte ideeën? Staat de politiek denker langs de zijlijn of is hij juist een gewaardeerde richtingwijzer? Idee presenteert een interviewserie waarin historicus Coen Brummer (liberale) politiek denkers interviewt over het spanningsveld tussen theorie en praktijk. In deze aflevering: Frank Ankersmit. Door Coen Brummer‘Het neoliberalisme voert ons terug naar het ancien régime’
Frank Ankersmit (1945) is één van Nederlands meest prominente geschiedfilosofen. Tot zijn emeritaat in 2010 bekleedde hij de leerstoel intellectuele en theoretische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ankersmit was een vooraanstaand lid van de vvd, tot hij zijn lidmaatschap in 2009 opzegde. Hij was medeauteur van het Liberaal Manifest en nam deel aan de Nationale Conventie, een college dat het kabinet Balkenende-II adviseerde over herstel van vertrouwen tussen bevolking en politiek. Zijn voornaamste zorg? Het liberalisme van de achttiende en negentiende eeuw verdwijnt in rap tempo uit de Nederlandse politiek. Naast uw werk als academicus heeft u de politieke theorie proberen te vertalen naar de praktische politiek. Hoe hebt u dat ervaren? ‘ Het was voornamelijk mijn taak om in een veilig hoekje ideeën te bedenken. Maar misschien zit ik inderdaad dichter bij de praktijk dan de academici die alleen boeken schrijven. Wat duidelijk is, is dat er een grote afstand bestaat tussen theorie en praktijk. Er bestaan ideeën over hoe de wereld zou moeten zijn, maar de implementatie is lastig. Persoonlijk hoop je dat er iets gebeurt met de inspanningen die je levert, maar vaak is dat niet zo. Het is een dubbel gevoel. Je bent teleurgesteld, maar toch niet echt verbaasd. It’s all in the game.’ Is die ervaring karakteristiek voor de verhouding tussen politieke ideeën en de praktische wereld van het beleid? ‘ Het is een bekend fenomeen. Plato beschreef in de Politeia zijn ideale staat, maar Aristoteles zei dat die ideale staat wel bedacht kon worden, maar daarmee nog niet gerealiseerd was. Neem het recht: dat zijn regels, maar er bestaat een rechtssysteem voor de toepassing van die regels. Het vereist een deugd, zoals die van Aristoteles’ phronēsis, om de afstand tussen theorie en praktijk te overbruggen. In zekere zin bestaat er zelfs een specifieke politieke stroming die gebaseerd is op dit inzicht. Het conservatisme heeft als uitgangspunt dat het implementeren van nieuwe ideeën een moeizaam proces is en dat men er daarom terughoudend mee moet zijn. Het thematiseert dus de afstand tussen politieke theorie en politieke praktijk.’ Een moeizaam proces dus. Maar kán het wel? ‘ Totalitaire staten zijn ver gekomen in het toepassen van politieke theorieën in de praktijk. Gelukkig gaat het hier anders. Als ideeën landen in de praktijk, zijn er twee mogelijkheden. In het ene geval gaat het door toeval. Beleidswisselingen ontstaan dan uit een hype. Neem de opkomst van new public management (een op efficiency gebaseerde managementfilosofie waarmee ministeries gemoderniseerd zouden worden, red.). Een paar personen op een departement lezen dan zo’n boek en opeens slaat het aan. Sommige boeken hebben dus wel degelijk impact. De andere mogelijkheid wordt het best samengevat door het gezegde gutta cavat lapidem non vi, sed saepe cadendo. De vallende druppel kan de steen uithollen. Als een kleine groep mensen consequent een bepaalde gedachte, een bepaald idee bepleit, kan dat op termijn effect hebben.’ Als uw stelling is dat veel ideeën in de politiek landen door hypes, dan zou mijn stelling zijn dat dit een zekere mate van willekeur met zich meebrengt. ‘ Beleid dat tot stand komt door een hype staat vaak los van de democratie. Een goed voorbeeld zijn de decentralisaties die we nu zien. Allerlei overheidstaken worden afgewenteld op de gemeenten. Daar is geen boek aan te pas gekomen. Een persoon die toevallig op de juiste plek zat heeft het bedacht en opeens wordt het beleid. Het is als een kudde koeien die op hol slaat na een geweerschot. Het wordt niet eerst uitgeprobeerd, het wordt direct in de praktijk gebracht. De gevolgen kunnen catastrofaal zijn, maar er is geen debat over gevoerd. Het stond niet in verkiezingsprogramma’s. Het wordt gepresenteerd als een oplossing voor een uitvoeringsprobleem, terwijl het grootschalige ongelijkheid met zich mee kan brengen.’ En als we wat meer inzoomen? Hoe verhoudt het politiek-filosofisch liberalisme zich tot het liberalisme van Nederlandse politieke partijen op dit moment? ‘ Daar kan ik kort en krachtig over zijn: die zijn volkomen tegengesteld. Het liberalisme heeft zich ontwikkeld in de achttiende en negentiende eeuw. Met het verzet tegen het feodalisme en latere vormen daarvan. Het wezen van het feodalisme was dat het publieke bevoegdheden privaat uitbesteedde. Openbare ambten waren verkoopbaar. Het recht om belasting te innen was overdraagbaar. Het liberalisme is ontstaan uit de gedachte dat er publieke verantwoording moest worden afgelegd over dat soort taken. Thorbecke heeft eens gezegd dat wie dat principe opgeeft terugkeert tot de Middeleeuwse staat. En dat is precies wat het neoliberalisme doet. Het privatiseert publieke taken. Het zijn misstanden als onder het ancien régime. Er zou een nieuwe Franse Revolutie moeten komen, natuurlijk één zonder de misstanden uit de Terreur.’ Maar wie beslist wat een publieke taak is? Wat is daarbij uw graadmeter? ‘ Daar kunnen we over debatteren. Maar de grens moet scherp getrokken worden. Markt en overheid moeten gescheiden zijn. Neem het huidige zorgstelsel. Dat is publiek en privaat. Het heeft catastrofale uitwerkingen. Bij het vormgeven van het stelsel zijn Hans Hoogervorst (voormalig minister van Volksgezondheid, vvd, red.) en de vvd vergeten dat er naast efficiency door concurrentie nog een marktmechanisme bestaat: markten willen groeien. En dat is wat je ziet bij het huidige zorgstelsel: een kankerachtige impuls tot groei.’ Het is interessant dat u de VVD een te ideologische koers verwijt, terwijl men over het algemeen hoort dat alle partijen op elkaar zijn gaan lijken sinds de jaren negentig. ‘ Alle partijen zijn op de vvd gaan lijken. Onder Wouter Bos was de PvdA ook neoliberaal. Hetzelfde geldt voor het cda. Dat was de reden dat Balkenende en Klink uitstekend met de vvd konden samenwerken in de eerste kabinetten Balkenende. De vvd vermarkt tot er geen cent meer over is in Nederland, behalve voor de zorg. Het zijn de nieuwe feodalen en de vijanden van het echte liberalisme. Als Thorbeckiaans liberaal stem je eerder op Samsom dan op Rutte.’ Tot slot. Wat zou volgens u de rol van de denker in de politiek moeten zijn? Frits Bolkestein publiceerde niet lang geleden De intellectuele verleiding, een boek waarin hij het gevaar van maatschappelijk geëngageerde intellectuelen probeert duidelijk te maken. ‘Als Bolkestein het over intellectuelen heeft, heeft hij het over de Partij van de Arbeid uit de jaren zeventig. Dat is, heel begrijpelijk, traumatisch voor hem geweest. De wereldvreemde idealisten van tien over rood die er op los droomden. Dat soort intellectuelen heb je niet meer. De intellectueel van nu is eigenlijk als Bolkestein zelf. Iemand die zich bewust is van ideeën, maar die ook de beperkingen daarvan inziet. Dat is volgens mij gezonder.’ Dat klinkt alsof u redelijk tevreden bent. ‘ Het debat is me nu soms te mat. Het idealisme zou mogen terugkomen. Daar mag best wat meer theorie bij komen kijken. Ik zou graag zien dat we ons daarbij meer richten op de Franse politieke theorie. We kijken nu alleen naar de Angelsaksische denkers. Er is in het Engels natuurlijk briljant nagedacht over politiek. Maar terwijl Jefferson hoopte dat elke generatie opnieuw naar de constitutie zou kijken, zijn de federalist papers heilig verklaard. Dat is anders in Frankrijk. Door de chaotische ontwikkelingen van de negentiende eeuw is er steeds opnieuw fundamenteel nagedacht over het politieke bestel. Veel debatten die we vandaag voeren zijn eigenlijk allang passé. We hoeven het wiel niet steeds opnieuw uit te vinden.’ Coen Brummer is historicus en werkt bij de Tweede Kamerfractie van D66. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp interviews.Lees hier het pdf van dit artikel. We worden steeds dikker. Chocola, chips, frisdrank. We lijken ons moeilijk te kunnen beheersen. Van het bedrijfsleven kan weinig worden verwacht, menen Remco Havermans en Janneke Giesen. De overheid is aan zet. Door Remco Havermans en Janneke Giesen In de laatste dertig jaar zijn Nederlanders gemiddeld steeds dikker geworden. Tegenwoordig heeft ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking overgewicht. Moeten we ons daar druk over maken? Vooral wanneer er van ernstig overgewicht – obesitas – sprake is, dan is er reden tot zorg. Obesitas hangt samen met een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten, suikerziekte en verschillende vormen van kanker (Field et al. 2001; Must et al. 1999; Visscher & Seidell 2001). Het percentage Nederlanders met obesitas is verdubbeld in de afgelopen dertig jaar.1 Ons leven en onze leefomgeving zijn sterk veranderd in de laatste paar decennia. Recente studies laten zien dat we zeker niet minder zijn gaan bewegen (Westerterp & Speakman 2008). We zijn vooral veel meer gaan eten (Swinburn et al. 2009). Het aanbod en de verscheidenheid aan energierijke, dikmakende producten is enorm toegenomen. Dikmakers zijn ook lekkerder. Mensen houden van nature van zoete, suikerrijke dingen en ontwikkelen gemakkelijker smaakvoorkeuren voor etenswaren met een heel hoge energiewaarde. Heeft men iets te vieren? Dan eet men een gebakje of iets anders calorierijks (plakjes worst of blokjes kaas). Met al die spotgoedkope lekkere dingen kunt u van iedere dag een feestje maken. Niet gezond, wel gezellig. Mensen willen genieten. Terecht, want het leven is eigenlijk ook maar een tranendal. Dat maakt eten ook zo belangrijk, zo stelde de aartsvader van de gastronomie Jean Anthelme Brillat-Savarin (1826) in zijn boek Physiologie du Gout. Eten houdt u in leven, maar kan als bron van genot dat leven ook draaglijk maken. Eetgenot is spotgoedkoop. Het kost minder om iedere dag de friteuse aan te zetten en patat en frikandellen te bakken, dan zelf een maaltijd volgens de richtlijnen van het Voedingscentrum te bereiden. Een alleenstaande moeder met een bijstandsuitkering kan het gezond eten volgens de schijf van vijf niet eens betalen, zo rekende wetenschapsjournaliste Asha ten Broeke2 een poosje geleden nog uit. Obesitas is het gevolg van een leefstijl en daarom leeft bij velen de overtuiging dat obesitas een individuele bewuste keuze is – ‘eigen schuld, dikke buik’. Maar niemand kiest ervoor om erg dik te worden of te zijn. Het moeilijke is weerstand bieden aan allerlei lekkers wanneer dat voortdurend onder uw neus wordt geduwd. Onze leefomgeving is een dikmaker geworden. De overheid kan deze obesogene kwaliteit van onze omgeving tot op zekere hoogte inperken. Maar wat werkt? Reclamebeleid Een eerste optie is om mensen goed te informeren over ongezond voedsel en bijvoorbeeld reclame voor dikmakers (niet voor gezonde producten als groente en fruit) te verbieden. Tot op heden is de politiek niet genegen om dit soort maatregelen in te voeren die Nederlanders zouden moeten bewegen om minder te eten. Men laat dit graag over aan de voedingsindustrie. Zo heeft deze industrie een grote stem in het Convenant Gezond Gewicht, dat zich tot doel heeft gesteld om kinderobesitas terug te dringen. Dat is vooralsnog niet gelukt. De industrie heeft wel de intentie uitgesproken om minder eetreclame te maken voor jonge kinderen, maar deze intentie is tamelijk halfslachtig geformuleerd in een Reclamecode voor Voedingsmiddelen en de Consumentbond sprak zich dan ook expliciet tegen deze code uit. Zo maakt de code geen onderscheid tussen gezonde voeding en ongezonde voeding en zegt het dus dat voedselfabrikanten ook terughoudend moet zijn in het aanprijzen van gezonde voeding voor kinderen, zoals groente en fruit. FoodWatch (een onafhankelijk consumentenplatform) stelde overigens recentelijk vast dat de voedingsindustrie zich niet aan de zelf gemaakte afspraken houdt.3 Ook het ‘Vinkje’ (het ik-kies-bewust-logo) is bedacht door de voedingsindustrie. Dit systeem staat voedselfabrikanten toe om zelfs op dikmakers zoals koeken en snacks een ik-kies-bewust-logo te plakken. Dat laatste vindt de consument verwarrend, zo bleek uit onderzoek aan de Vrije Universiteit (Vyth et al. 2010). De stichting Ik Kies Bewust belooft daarom op haar website de consument te onderwijzen over hoe het Vinkje nu precies werkt. Dat de consument dit nodig heeft, zegt eigenlijk al genoeg over de informatiewaarde van het Vinkje. Een andere vorm van informeren is via groots opgezette mediacampagnes. Het Voedingscentrum is hier erg goed in. Deze campagnes zijn succesvol in de zin dat mensen de boodschap tot zich nemen. De Nederlander wordt er wijzer van, alleen niet zozeer dunner. Campagnes zijn belangrijk om mensen te informeren en te doordringen van de noodzaak van een gezondere leefstijl. De vooronderstelling bij dit soort campagnes is dat wanneer de consument over alle relevante informatie beschikt, hij zelf de juiste beslissing kan nemen. Uitsluitend informeren blijkt echter niet genoeg om mensen te bewegen tot een gezondere leefstijl. Dat is misschien ook niet zo raar: de boodschap verdrinkt in de constante vloed aan reclame voor ijs, chips en koekjes. Reclames voor dikmakers zijn succesvol. De fabrikanten maken deze reclames om de bekendheid van het eigen merk te vergroten. Dat is hun goed recht, maar een belangrijk neveneffect is dat het direct de eetlust aanwakkert. Dikke kinderen herkennen meer eetreclames en eten ook meer als reactie op het zien van dergelijke reclames dan hun dunnere leeftijdgenoten (Halford, Gillespie, Brown, Pontin, & Dovey 2004). Ongeacht hun lichaamsgewicht eten zowel kinderen als volwassenen meer na het zien van reclame voor dikmakers (Halford et al. 2004; Harris, Bargh & Brownell 2009). Prijsbeleid Gezond eten is relatief duur en men zou dus ook kunnen besluiten om gezonde voeding te subsidiëren om zo in de supermarkt de prijs van deze voeding te drukken. Vooral bewoners van achterstandswijken zien een dergelijke prijsmaatregel wel zitten, zo bleek uit recent onderzoek van de vu (Waterlander 2012). Uit dat onderzoek werd echter ook duidelijk dat wanneer een dergelijke subsidie wordt ingevoerd, men meer kilocalorieën koopt. Dat wil zeggen, men kocht meer groente en fruit, maar geen zak chips minder. Ervan uitgaande dat mensen meer eten naarmate ze meer eten kopen, kan men een subsidie op gezonde voeding zien als een perverse prikkel. In eerdere studies werd ook al ontdekt dat veel mensen bij een subsidie op groente en fruit de neiging hebben om het geld dat ze op deze gezonde voeding uitsparen te besteden aan extra dikmakers (Epstein, Dearing, Roba & Finkelstein 2010; Giesen, Havermans, Nederkoorn & Jansen 2012). Een subsidie op gezonde voeding lijkt dan ook geen goede optie om ongezond overeten te veranderen in gezondere eetgewoonten. Maar een subsidie is niet de enige mogelijke prijsmaatregel. De Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (rvz) kwam in 2011 met een advies voor het kabinet. Dit advies betrof de preventie van welvaartsziekten4, zoals obesitas. Het advies was om de invoering van een vettaks, een belasting op ongezonde calorierijke voeding, nader te onderzoeken. De rvz wist kennelijk niet dat dit onderzoek al was uitgevoerd (zie Giesen, Payne, Havermans & Jansen 2011). Calorieën zitten in suikers, eiwitten, alcohol en vetten. De meeste calorieën zitten in vet. Olijfolie is puur vet en levert 900 kcal/100 g. Boter is niet puur vet en levert dus minder calorieën: ongeveer 730 kcal/100 g. Pure suiker bevat 400 kcal/100 g. Van de meeste voedselproducten die u in de supermarkt koopt, is de calorische dichtheid bekend. Wij onderzochten een taks waarbij men een hoger bedrag zal moeten betalen voor producten met een calorische dichtheid groter dan 300 kcal/100 g. Dat klinkt arbitrair, maar belangrijke voedingswaren als rijst, aardappelen en brood zullen dan niet worden belast. Dat geldt ook voor gezonde vette vis zoals haring en zalm. Wel worden in dit geval alle soorten koekjes belast en een zak ‘light’ chips zou ook niet aan de belasting kunnen ontsnappen. Wij toonden aan dat bij een taks van 25 procent of hoger aanzienlijk minder calorieën werden gekocht (Giesen, Payne, Havermans & Jansen 2011; Giesen et al. 2012; Nederkoorn, Havermans, Giesen & Jansen 2011; zie ook Havermans, Giesen, Nederkoorn & Jansen 2011). Dat is een fikse belasting, maar het is geenszins een verbod op dikmakers. Er zijn verschillende andere manieren waarop dikmakers zouden kunnen worden belast. Zo wordt in Hongarije over voorverpakte etenswaren waarin relatief veel zout, suiker en vet zit een vast bedrag geheven. In Frankrijk worden uitsluitend frisdranken belast. Tot voor kort had Denemarken ook haar eigen ‘vettaks’. Ook al was deze nog maar een jaar van kracht, het leek al een duidelijk effect te hebben op de vraag naar vette voeding. Maar wat nu als de invoering van een hoge taks om wat voor reden dan ook niet haalbaar is? Wat als slechts een taks van 5 procent mogelijk zou zijn? Is deze maatregel dan wel zo effectief ? Nee, waarschijnlijk niet, maar de overheid haalt hier dan wel extra inkomsten mee binnen waarmee de stijgende gezondheidszorgkosten wellicht enigszins kunnen worden opgevangen. Dit was ook de voornaamste reden voor de Hongaarse overheid om een ‘vettaks’ in te voeren: als bezuinigingsmaatregel. Politieke keuze Nederland wordt dikker. Campagnes maken niet dun en het is voor voedingsfabrikanten moeilijk om de eigen omzet af te knijpen ten behoeve van de volksgezondheid. Deze bedrijven moeten omzet maken en wanneer een belangrijke concur rent besluit niet of net iets minder verantwoord te ondernemen, dan verlies je als voedingsfabrikant belangrijk marktaandeel. De aanpak van de obesogene omgeving kan profiteren van overheidsingrijpen. De overheid zou de reclame voor dikmakers aan banden kunnen leggen. Vooral de op kinderen gerichte reclame voor dikmakers is zorgwekkend. Ook bepaalde prijsmaatregelen blijken te werken tegen overconsumptie. Een flinke taks op dikmakers beweegt de consument tot het kopen van minder calorieën (een subsidie op gezonde voeding helaas niet). Zelfs een niet heel effectieve taks zou veel geld opleveren om te investeren in volksgezondheid. Politici moeten nu een keuze maken, een belangrijke keuze. Wat vinden zij belangrijker? Moet een kind in Nederland kunnen opgroeien in een zo gezond mogelijke omgeving? Of is het belangrijker dat de voedingsindustrie vrij spel krijgt om zoveel mogelijk winst te maken, ook al gaat dat ten koste van de volksgezondheid? Het zou eigenlijk geen moeilijke keuze moeten zijn. Remco Havermans en Janneke Giesen zijn verbonden aan de Universiteit van Maastricht, respectievelijk als universitair docent en postdoc. Ze zijn beiden werkzaam in de sectie eetstoornissen en verslaving van de faculteit psychologie en neurowetenschappen. Noten 1 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3651-wm. htm 2 http://ashatenbroeke.nl/2011/12/22/wat-kost-eten-eigenlijk/ 3 https://www.foodwatch.nl/foodwatch-nl/content/e32811/ e45691/e45704/e45724/FW_Kindermarketing_rapport_ onverantwoord_ongereguleerd_nl.pdf 4 http://www.rvz.net/publicaties/bekijk/ preventie-van-welvaartsziekten Referenties- Brillat-Savarin, J. A. (1826). The Physiology of Taste: Or, Meditations on Transcendental Gastronomy. Trans. MFK Fisher. New York: Counterpoint, 1949.
- Epstein, L. H., Dearing, K. K., Roba, L. G. & Finkelstein, E. (2010). ‘The influence of taxes and subsidies on energy purchased in an experimental purchasing study’. Psychological Science, 21, 3: 406–414.
- Field, A. E., Coakley, E. H., Must, A., Spadano, J. L., Laird, N., Dietz, W. H. et al. (2001). ‘Impact of overweight on the risk of developing common chronic diseases during a 10- year period’. Archives Of Internal Medicine, 161, 13: 1581–1586.
- Giesen, J. C. A. H., Havermans, R. C., Nederkoorn, C. & Jansen, A. (2012). ‘Impulsivity in the supermarket. Responses to calorie taxes and subsidies in healthy weight undergraduates’. Appetite, 58, 1: 6–10.
- Giesen, J. C., Payne, C. R., Havermans, R. C. & Jansen, A. (2011). ‘Exploring how calorie information and taxes on high-calorie foods influence lunch decisions’. The American Journal of Clinical Nutrition, 93, 4: 689–694.
- Halford, J. C. G., Gillespie, J., Brown, V., Pontin, E. E. & Dovey, T. M. (2004). ‘Effect of television advertisements for foods on food consumption in children’. Appetite, 42, 2: 221–225.
- Harris, J. L., Bargh, J. A. & Brownell, K. D. (2009). ‘Priming effects of television food advertising on eating behavior’. Health Psychology, 28, 4: 404–413.
- Havermans, R. C., Nederkoorn, C., Giesen, J. C. A. H., & Jansen, A. (2011). ‘Vettaks tegen vetzucht: werkt het?’ Nederlands Tijdschrift voor Voeding en Diëtetiek, 66, 3: 12–15.
- Must, A., Spadano, J., Coakley, E. H., Field, A. E., Colditz, G. & Dietz, W. H. (1999). ‘The disease burden associated with overweight and obesity’. The Journal of the American Medical Association, 282, 16: 1523–1529.
- Nederkoorn, C., Havermans, R. C., Giesen, J. C. A. H. & Jansen, A. (2011). ‘High tax on high energy dense foods and its effects on the purchase of calories in a supermarket. An experiment’. Appetite, 56, 3: 760–765.
- Swinburn, B. A., Sacks, G., Lo, S. K., Westerterp, K. R., Rush, E. C., Rosenbaum, M., Luke, A., Schoeller, D. A., DeLany, J. P., Butte, N. F. & Ravussin, E. (2009). ‘Estimating the changes in energy flux that characterize the rise in obesity prevalence’. American Journal of Clinical Nutrition, 89: 1723-1728.
- Visscher, T. & Seidell, J. (2001). The public health impact of obesity. Annual Review of Public Health, 22: 355–375.
- Vyth, E. L., Steenhuis, I. H. M., Mallant, S. F., Mol, Z. L., Brug, J., Temminghoff, M., Feunekes, G. I. et al. (2009). ‘A Front-of-Pack Nutrition Logo : A Quantitative and Qualitative Process Evaluation in the Netherlands’. Journal of Health Communication: International Perspectives, 14, 7: 631–645.
- Waterlander, W, E. (2012). ‘Put the money where the mouth is: the feasibility and effectiveness of food pricing strategies to stimulate healthy eating’. Unpublished doctoral dissertation.
- Westerterp, K. R., & Speakman, J. R. (2008). ‘Physical activity energy expenditure has not declined since the 1980s and matches energy expenditures of wild mammals’. International Journal Of Obesity, 32, 8: 1256–1263.
- Hoofdentree en extra vluchtroutes vaker vrij van obstakels (van 73% naar 90%);
- Aanwezige installaties in de keuken leverden minder vaak brandgevaar op (van 48% naar 92%);
- Verbeterde hygiëne in het kader van brand-veiligheid (33% van de huizen verschoof van slecht tot redelijk naar goed).
- Baumeister, R.F. & Masicampo (2010). ‘Conscious thought is for facilitaing social and cultural interactions: how mental simulations serve the animal-culture interface’, Psychological Review, 117, 945-971.
- Cialdini, R.B., Demaine, L.J., Sagarin, B.J., Barrett, D.W., Rhoads, K. & Winter, P.L. (2006). ‘Managing social norms for persuasive impact’, Social Influence, 1, p. 3-15.
- De Groot, J. I. M., & Steg, L. (2009). ‘Morality and prosocial behavior: The role of awareness, responsibility, and norms in the norm activation model’, The Journal of Social Psychology, 149, 425–449.
- Kallgren, C. A., Reno, R. R., & Cialdini, R. B. (2000). ‘A focus theory of normative conduct: When norms do and do not affect behavior’, Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 1002–1012.
- Pol, L.R. (2011). ‘Fictie, frictie, feiten en frustraties. De waarde van het creatief concept en de creatieve verpakking in overheidscommunicatie’, (afscheidscollege). Utrecht: Lectoraat Overheidscommunicatie Hogeschool Utrecht.
- Pol, B. en C. Swankhuisen (2013), Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. 2e herz. dr. Bussum: Coutinho.
- Snyder, L.B. & LaCroix, J.M. (2013). ‘How effective are mediated health campaigns? A synthesis of meta-analyses’, in: R.E. Rice & C.K. Atkin (eds.) Public communication campaigns, (4th ed.) Los Angeles: Sage.