Lees hier het pdf van dit artikel. Door Thijs Kleinpaste Vaak weerspiegelt literatuur de actualiteit. In deze column De kaart en het gebied van Michel Houellebecq, waarin een kunstenaar zich terugtrekt uit een kille wereld. Houellebecq’s nieuwste roman De kaart en het ge­bied vertelt het verhaal van de kunstenaar Jed Mar­tin, die steenrijk werd met een reeks schilderijen van moderne ambachten. Zijn succes vervreemdt Jed echter steeds meer van de wereld, en hij trekt zich uiteindelijk terug op het Franse platteland waar hij alleen nog onbegrijpelijke videokunst maakt van poppetjes die oplossen in chemica­liën. Kernwoord: verval. Jed realiseert zich dat zijn verworven rijkdom ook het einde betekent van zijn maatschappelijke bestaan. Houellebecq schetst hem op het moment dat hij op de snelweg aansluit in een stapvoets rijdende file: ‘ Hijzelf was minder dan een maand geleden van de andere mensen onderscheiden door de wet van vraag en aanbod, de rijkdom had hem plotseling als een vonkenregen omhuld, van elk financieel juk bevrijd, en hij besefte dat hij op het punt stond om afscheid te nemen van deze wereld, waarvan hij nooit echt deel had uitge­maakt: zijn toch al niet erg talrijke menselijke relaties zouden een voor een droogvallen en verdorren, hij zou door het leven gaan zoals hij nu in zijn perfect afgewerkte Audi Allroad A6 zat, vredig en vreugdeloos, voorgoed neutraal.’ Het vocabulaire van onze tijd bepaalt de termen waarin onze samenlevingen spreken over de con­dities van het (goede) leven. Door de terminologie van technische volmaaktheid en economische rekenzucht toe te passen op dat wat menselijk is, confronteert Houellebecq ons met de (uiterste) consequenties van het taalgebruik dat in onze wereld dominant is. Bij hem zijn gevoelens van maatschappelijkheid au fond een economische exercitie. Het equivalent van boeddhistische verlichting doet zijn intrede wanneer iemands welvaart het toelaat zich volledig van de wereld af te wenden – ‘vredig en vreugdeloos, voorgoed neutraal’. Houellebecq lezen is troostende zelf­straffing, omdat hij het cynisme van de moderne tijd met graagte als citroensap in de ogen van zijn publiek wrijft. Maar wie in Houellebecq alleen een cynische nar ziet zou zich vergissen. In De koude revolutie, een bundeling essays, zien we een auteur die door de sluier van zijn cynisme heen het verdriet toestaat: ‘ Altruïsme, liefde, medeleven, trouw en zacht­moedigheid. Die waarden mogen dan inmiddels belachelijk zijn geworden, het moet toch ge­zegd: het zijn superieure beschavingswaarden, waarvan de totale verdwijning een tragedie zou zijn.’ De pervertering van menselijke relaties tot gecal­culeerde wederkerigheid in het werk van Houel­lebecq kan gespiegeld worden aan de pervertering van het idee van samenleven dat de laatste jaren reliëf krijgt. Houellebecq maakt een freakshow van seks, liefde, vriendschap en verlangen, omdat hij echte liefde mist. In gelijke termen geldt de dominante gedachte van nu dat de klaarblijke­lijke maatschappelijke plicht om anderen zo min mogelijk lastig te vallen een pover substituut is voor werkelijke gevoelens van maatschappelijk­heid. Het nieuwe conditioneren onder de sluier van economisch of wetenschappelijk moralisme – de schijnbaar zachtaardige dwingelandij uit naam van wat gezond, efficiënt of beter voor ons is – wordt gelegitimeerd door het woordgebruik dat Houellebecq uitvergroot. Houellebecq bewijst ons een dienst omdat hij het meest verwrongen resultaat laat zien van de taal die we geleerd heb­ben te spreken.   Thijs Kleinpaste studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is schrijver van het boek Nederland als vervlogen droom.   Michel Houellebecq (2011) De kaart en het gebied. Amsterdam: De Arbeiderspers, 343 blz.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp literatuur.Lees hier het pdf van dit artikel. We spreken van ‘voorlichting’, ‘marketing’ of ‘communicatie’ als we het hebben over het veranderen of beïnvloeden van denkbeelden en gedrag van mensen. Overheden, organisaties en bedrijven doen dit al vele decennia. Alleen heette het toen nog ‘propaganda’. Een klassiek boek hierover uit 1928 van de hand van Eward Bernays blijft actueel, meent Paul Kaufman. Door Paul Kaufman Het is 1928. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hebben ervoor gezorgd dat de term ‘propaganda’ voor altijd haar onschuld heeft verloren. Duizenden Amerikaanse jonge mannen werden door succesvolle wervingscam­pagnes verleid om in Europa te vechten, om vervolgens in een hel terecht te komen. Van de heldendaden waarmee de posters prijkten, bleven slechts de gruwelen uit het niemands­land in hun geheugen gegrift staan. Toch weerhield dat Edward Bernays (1891- 1995) er niet van om tien jaar na het beëindi­gen van de Eerste Wereldoorlog de term ‘propaganda’ in ere te herstellen en een boek over het fenomeen te schrijven. Niet omdat propaganda noodzakelijk onschuldig is, maar omdat zij onoverkomelijk verweven is met de wijze waarop onder andere het bedrijfsleven en de politiek opereren. Propaganda is public relations en dus van groot belang voor een succesvolle onderneming én een democratische samenleving. De mens als groepsdier ‘Het bewust en rationeel manipuleren van de georganiseerde gebruiken en standpunten van de massa is een belangrijk element in een democratische samenleving.’ Met deze onheil­spellende uitspraak opent Bernays het eerste hoofdstuk van Propaganda, ‘Organizing Cha­os’, waarin hij uiteenzet hoe de massa, die Bernays als psychologische entiteit beschouwt, door onzichtbare leiders en propaganda wordt geregeerd. Dat de massa haar impulsen en emoties laat leiden, gebeurt volgens hem geheel op vrijwillige basis: de individuen waar­uit de massa bestaat zijn groepsdieren. Boven­dien kunnen leiders structuur scheppen in de chaotische samenleving waarin de massa ver­blijft. Bernays stelt dus dat de individuen uit de massa autoriteit aanvaarden, omdat ze in feite geleid willen worden – een fascinerende obser­vatie, waarin de invloed van Bernays’ oom Sigmund Freud herkend kan worden. Na een vluchtige analyse van verschillende theorieën over massapsychologie, richt Bernays zich in zijn tekst op de meer praktische toepas­singen van propaganda. In dit geslaagde deel van het boek valt op dat de auteur zich beter op zijn plek voelt. De tekst, die zich eerder concentreerde op de analyse van het fenomeen propaganda, transformeert geleidelijk tot een waar handboek, waarin uitgelegd wordt hoe het werkveld van public relations het beste op verschillende vakgebieden toegepast kan worden. Hoewel veel van deze passages inmid­dels door de geschiedenis zijn ingehaald, zijn het de talloze historische voorbeelden en de illustraties van de destijds jonge PR-industrie die ook de tweede helft van het boek de moei­te waard maken. Vooral het hoofdstuk over politiek leiderschap biedt een wereld aan inzichten, die zelfs in de huidige politieke situaties relevant blijven. Het is wonderbaarlijk om passages te lezen waarin het belang van publieke emoties in een politieke campagne benadrukt wordt, met de succesvolle ‘change’- campagne van Obama in het achterhoofd. Zo schrijft de auteur dat het gehoor geven aan de emoties van het publiek een essentieel onder­deel uitmaakt van een geslaagde campagne en dat het voor een politicus niet zozeer van belang is om te weten hoe de massa te plezie­ren, maar op welke wijze zij beïnvloed kan worden. In die zin is het mechanisme van Bernays’ propaganda na al die jaren opvallend weinig veranderd. Optimisme Wat gedurende het gehele boek opvalt is het optimisme (en misschien ook wel de naïviteit) waarmee de auteur het fenomeen propaganda beschouwt. Natuurlijk had Bernays in 1928 nog geen kennis van de propagandamachine die rond diezelfde tijd in Duitsland werd opgezet, noch kon hij weten dat propaganda zo’n groot aandeel zou hebben in de onderdrukking van burgers in de latere communistische staten. Toch zou je verwachten dat hij de controverse rondom de term uitvoeriger zou behandelen. In het boek merkt hij weliswaar op dat propa­ganda wellicht voor kwade doeleinden ge­bruikt kan worden, maar dat het vooral een essentiële component blijft van een functionele democratie. Sterker nog, volgens Bernays is propaganda noodzakelijk om de brug tussen de heersende elite en burgers te waarborgen en zelfs te verbeteren! Bovendien is het onmo­gelijk om propaganda uit de samenleving te bannen. Het bestaat nu eenmaal. En daarom kan het ook maar beter gebruikt worden.   Paul Kaufman is redacteur van Idee.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen communicatie en literatuur.Lees hier het pdf van dit artikel. De productie van dierlijke eiwitten behoort tot de meest milieu-belastende onderdelen van het voedselpakket. Extra problematisch hierbij is dat niet alleen het aantal aardbewoners groeit naar 9 miljard in 2050, maar dat door de economische groei in opkomende landen er naar schatting zo’n 3 miljard veeleisende consumenten uit de middenklasse bij komen. De beschikbare landbouwgrond, de zoetwater-voorraad en biodiversiteit zullen in de toekomst onder druk komen te staan wanneer we er niet in slagen ons verbruik van dierlijke eiwitten om te buigen naar een meer duurzaam, plantaardig dieet. In het D66-Verkiezingsprogramma staat een zogeheten ‘vleestaks’ als maatregel om duurzame consumptie te bevorderen. Is dit een goede sociaal-liberale maatregel? Samenstelling: Marijn Bosman

Duurzaam consumeren bevorderen met een extra belas­ting op vlees is NIET sociaal-liberaal

De tegenstanders van de ‘vleestaks’ verenigen zich hoofdzakelijk in twee argumenten. Ten eerste vinden zij dat de staat geen actieve rol heeft in de individuele keuzes van Nederlanders om wel of geen vlees te eten. Ten tweede stellen zij vragen bij de effectiviteit ervan: milieudruk door vlees­consumptie is een mondiaal probleem en het is alleen maar nadelig voor Nederland als het hier in zijn eentje actie op onderneemt. Met betrekking tot het eerste argument, menen de tegenstanders dat duurzaam gedrag niet van bovenaf opgelegd moet worden. In plaats daar­van moeten voor- en nadelen van bepaald gedrag op een open en eerlijke manier worden gecom­municeerd. Zo zullen de meeste mensen vanzelf de juiste keuzes maken. Een leraar uit het mid­delbaar onderwijs schrijft: ‘Een vleestaks vind ik strijdig met het sociaal-liberale grondbeginsel met betrekking tot de vrijheid om zelfstandig tot keuzes te komen.’ Een copywriter vult aan: ‘Ik vind dat de overheid zich niet actief met indivi­duele keuzevrijheid moet bemoeien. De overheid heeft vooral een voorlichtingstaak.’ Als Nederland in zijn eentje een vleestaks invoert, maakt het geen verschil voor het milieu, zo luidt het volgende argument van de tegenstanders. Het zou de Nederlandse burgers, koopkracht en eco­nomie benadelen, maar per saldo weinig maat­schappelijke baten opleveren. Dit strookt niet met een effectieve en efficiënte overheid als sociaal-liberaal principe. Daar bovenop komt nog dat om effectief te kunnen zijn, de heffing zo hoog zou moeten zijn, dat de maatregel sociaal onwenselijk wordt, want ‘vlees eten moet geen statussymbool worden’ voegt een forumbezoeker toe. Om bovenstaande redenen menen de tegenstan­ders dat de gemiddelde Nederlander geen baat heeft bij een extra belasting op vlees vanuit een duurzaamheidsoogpunt. Een enkeling vindt het gezondheidsargument wel overtuigend. Een oud-raadslid uit Zwolle geeft aan nog wel bereid te zijn om een hogere belasting te betalen als vleesconsumptie directe gevolgen heeft voor zijn persoonlijke gezondheid: ‘Ik zou het alleen reëel vinden om een hogere prijs voor vlees te betalen als het volgens mijn huisarts aanwijsbare gezond­heidsklachten veroorzaakt.’ Persoonlijke vrijheid wordt zo wel geborgd.

Duurzaam consumeren bevorderen met een extra belas­ting op vlees is WEL sociaal-liberaal

Volgens de voorstanders van de vleestaks is ‘recht­vaardigheid’ een doorslaggevende factor. Ze willen de keuzevrijheid van latere generaties beschermen en voorkomen dat vervuiling en druk op landgebruik de wereld zodanig aantast dat de leefbaarheid in de toekomst minder wordt. Ze willen niet wachten op mondiale consensus, maar vinden dat Nederland als een welvarend land meer verantwoordelijkheid draagt en juist een voorbeeld zou moeten geven. Een vrijwilliger bij een gehandicaptenorganisatie: ‘Als individuele consument moet je alle kosten die je aankoopgedrag veroorzaken betalen, inclusief de milieulasten. Het hoort gewoon in de kostprijs van het product te zitten.’ Onverantwoord om­gaan met het milieu zou toekomstige generaties beperken in hun keuzevrijheid. Dat maakt be­lastingen op voedsel met hoge maatschappelijke kosten volgens hem een sociaal-liberaal principe. Hij krijgt bijval van een student Politieke Econo­mie die daarnaast vindt dat belasting op voedsel niet alleen bepaald moet worden door de milieu­druk maar ook door gezondheidseffecten en de daaraan gerelateerde zorgkosten. Op de milieudruk van vlees op wereldwijde schaal heeft een Nederlandse vleestaks weinig invloed, geven de voorstanders toe. Maar zij vinden dat Nederland als een van de rijkste landen ter wereld een grote verantwoordelijkheid draagt. We zou­den daarom niet moeten wachten tot de gehele wereld eensgezind hetzelfde gaat doen en dan pas volgen. Als Nederland zelf een begin maakt en ervaring opbouwt dan kan ons land dit stand­punt ook internationaal promoten, denken de voorstanders. ‘Als je 200 jaar geleden beweerde dat een werkloze een uitkering moest krijgen van de staat, vrouwen mochten stemmen of de slavernij zou moeten worden afgeschaft, dan kreeg je dezelfde kritiek voor je kiezen als nu de tegenargumenten ten aanzien van de belasting op milieuvervuilend vlees luiden. Ik denk niet als Nederlander, maar als wereldburger’, geeft de gehandicaptenverzorger aan. Keuzevrijheid kan alleen bestaan als individuen zich verantwoorde­lijk voelen voor de wereld om hen heen.   D66 is een sociaal-liberale partij, met als uitgangspunt de vrijheid van het individu in samenhang met zijn sociale omgeving (societas: bondgenootschap en libertas: vrijheid). De invulling van dit sociaal-liberale gedachtegoed leidt echter niet per definitie tot eenduidige standpunten. In de rubriek ‘Debat’ tast Idee de verschillende afwegingen en invalshoeken onder D66-leden af. Iedere editie lanceert de redactie een debatstelling op Plein66 en LinkedIn die aansluit bij het themanummer. De discussie die dit tot gevolg had, wordt in dit artikel samengevat.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen belastingen, debat en duurzaamheid.Lees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken. Samenstelling Inge van der Leeuw Massacampagnes: Postbus 51 Een van de bekendste middelen waarmee de Nederlandse overheid het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden zijn de publieke campagnes van Informatie Rijksoverheid (tot juli vorig jaar bekend als Postbus 51). Al sinds de jaren zestig van de vorige eeuw geven deze campagnes adviezen over de meest uiteenlopende onderwerpen, en reflecteren zo populaire maatschappelijke thema’s. In de jaren zeventig werden mensen uitgenodigd hun mening te geven over vrouwenemancipatie. In de jaren tachtig spoorde de overheid burgers aan tot slim consumeren met de leus ‘kopen met het koppie’, en in de jaren negentig werden automobilisten vanwege groeiende fileproblematiek aangemoedigd om vaker de auto te laten staan. Tussen 1999 en 2010 was Postbus 51 verantwoordelijk voor zo’n 20 tot 30 campagnes per jaar. Recentelijk is dit aantal echter sterk afgenomen: in 2011 en 2012 werden er slechts 10 campagnes gevoerd. De bestedingen aan deze campagnes zijn in de afgelopen jaren ook flink gedaald. Kostte de gemiddelde campagne in 2005 nog €610.097,-, in 2010 was dit al gedaald tot €421.545,-. Vooral aan televisiespotjes en reclame in bladen wordt steeds minder uitgegeven. In 2011 kostte een campagne gemiddeld €411.379,-. Ruim een kwart hiervan (€108.000,-) werd besteed aan televisiespotjes, en nog eens 11% (€46.000,-) aan radiozendtijd. Online reclame vormde echter de grootste kostenpost (zie figuur 1). Effect van massamediale campagnes Zetten massamediale campagnes mensen daadwerkelijk aan tot het gewenste gedrag? Uit onderzoek blijkt dat kennis over een onderwerp gemakkelijker te verbeteren is dan houding of gedrag. Een evaluatie van alle Postbus 51-campagnes tussen 2005 en 2011 laat bijvoorbeeld een gemiddelde kennistoename zien van 11%, terwijl de campagnes slechts bij 2,6% van het publiek een verandering in houding teweegbrachten en 2% daadwerkelijk het gewenste gedrag ging vertonen (Postbus 51 Jaarevaluatie 2011). Uit meta-analyses van massamediale campagnes in het algemeen komt een iets positiever beeld naar voren: gemiddeld 8% van de doelgroep vertoont naar aanleiding van een campagne de gewenste gedragsverandering. De effectiviteit wisselt echter sterk, afhankelijk van het onderwerp en het campagnedoel. Naleving- of handhavingscampagnes (bijvoorbeeld over alcohol in het verkeer of gordelgebruik) zijn met 17% succesvoller dan niet-handhavingscampagnes over thema’s als donorregistratie (5%). Preventiecampagnes (veilig vrijen, veilig internetten) en campagnes gericht op het beëindigen van ongewenst gedrag (stoppen met roken) hebben gemiddeld slechts effect bij 3% van de doelgroep (Dienst Publiek en Communicatie (2011), Gedragsverandering door campagnes). Voorlichting via massamedia is relatief het meest succesvol als ze de informatieomgeving van de doelgroep verandert – bijvoorbeeld door in te spelen op concurrerende informatie en reclame, of door overgenomen te worden door andere media zodat de boodschap versterkt wordt – en vergezeld gaat van omgevingsveranderingen die het gewenste gedrag bevorderen en belonen – denk bijvoorbeeld aan het strategisch plaatsen van voldoende afvalbakken als aanvulling op een campagne tegen zwerfafval (Gezondheidsraad (2006), Plan de campagne). Een andere bepalende factor is de mate waarin een campagne door de doelgroep wordt herkend (zie figuur 2). Prijsprikkels Naast informatie verschaffen over de negatieve gevolgen van bepaald gedrag, kan de overheid mensen ook ‘verleiden’ tot gewenst gedrag door een bepaald product goedkoper of duurder te maken. Deze financiële prikkels worden veel gebruikt als het gaat om ongezonde leefpatronen, zoals roken. De overheid kan middels accijnzen de prijs van een pakje sigaretten behoorlijk beïnvloeden; bijna de helft hiervan bestaat uit accijnzen. Accijnsverhogingen zijn dan ook grotendeels verantwoordelijk voor de scherpe stijging van de prijs van tabak in de afgelopen jaren (zie figuur 3). Vooral onder jongeren lijkt accijnsverhoging een effectief instrument om roken te ontmoedigen. Een prijsstijging van 20% verlaagt het aantal jeugdige rokers met 20.000 op de korte termijn (RIVM, 2005). Hoewel financieel ‘bestraffen’ soms lijkt te werken, is dat niet per definitie met financieel ‘belonen’ het geval. Uit onderzoek van de Vrije Universiteit blijkt bijvoorbeeld dat kortingen op gezond voedsel er weliswaar toe leiden dat mensen meer van deze producten aanschaffen, maar dat ze net zoveel ongezond voedsel blijven kopen (Waterlander, 2012). Financiële prikkels kunnen zelfs averechts werken, zoals bleek uit een Israëlisch onderzoek naar het te laat ophalen van kinderen uit de kinderopvang. Toen boetes werden geïntroduceerd om dit gedrag te ontmoedigen, nam het aantal laatkomers niet af; integendeel, het verdubbelde zelfs. De onderzoekers verklaarden dit resultaat vanuit een gewijzigde sociale norm: wat voorheen gold als goede wil van het personeel in gevallen van overmacht, werd nu gezien als een service waarvoor men kon ‘betalen’ (Gneezy & Rustichini, 2000). Hoe straft Nederland? Waar minder dwingende middelen het gedrag van burgers onvoldoende reguleren, gaat de overheid over tot wetgeving en formele straffen. In 2011 werd de taakstraf met 34.000 keer het meest toegepast, gevolgd door de vrijheidsstraf (33.000) en de boete (32.000). Zoals te zien is in figuur 4 is de taakstraf steeds populairder, ten koste van de geldboete. Alle drie hoofdstraffen werden in 2011 echter beduidend minder vaak opgelegd dan in 2005: in vergelijking met dat jaar daalde het aantal vrijheidsstraffen met de helft en het aantal boetes zelfs met ruim tweederde. Geldboetes worden het meest uitgedeeld voor verkeersmisdrijven (25%) en vermogensmisdrijven (24%). De taakstraf wordt vooral opgelegd bij vermogensmisdrijven (36%) en gewelds- en seksuele misdrijven (27%). Van alle vrijheidsstraffen werd in 2011 meer dan de helft opgelegd aan daders van vermogensmisdrijven; deze straf wordt echter ook relatief vaak (17%) toegepast bij drugsgerelateerde misdrijven (CBS, Criminaliteit en rechtshandhaving 2011).   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp feiten en cijfers.Lees hier het pdf van dit artikel. Tussen denkers en daden Bibliotheken zijn er vol mee geschreven. Verheven theorieën over politiek en bestuur, over rechtvaardigheid of vrijheid. Van Aristoteles tot John Rawls, de geschiedenis is gevuld met denkers die hun steentje bij wilden dragen aan een betere politiek. Maar trekken politici en bestuurders zich wel iets aan van al die abstracte ideeën? Staat de politiek denker langs de zijlijn of is hij juist een gewaardeerde richtingwijzer? Idee presenteert een interviewserie waarin historicus Coen Brummer (liberale) politiek denkers interviewt over het spanningsveld tussen theorie en praktijk. In deze aflevering: Frank Ankersmit. Door Coen Brummer

‘Het neoliberalisme voert ons terug naar het ancien régime’

Frank Ankersmit (1945) is één van Nederlands meest prominente geschiedfilosofen. Tot zijn emeritaat in 2010 bekleedde hij de leerstoel intellectuele en theoretische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ankersmit was een vooraanstaand lid van de vvd, tot hij zijn lidmaatschap in 2009 opzegde. Hij was medeauteur van het Liberaal Manifest en nam deel aan de Nationale Conventie, een college dat het kabinet Balkenende-II adviseerde over herstel van vertrouwen tussen bevolking en politiek. Zijn voornaamste zorg? Het liberalisme van de achttiende en negentiende eeuw verdwijnt in rap tempo uit de Nederlandse politiek. Naast uw werk als academicus heeft u de politieke theorie proberen te vertalen naar de praktische poli­tiek. Hoe hebt u dat ervaren? ‘ Het was voornamelijk mijn taak om in een veilig hoekje ideeën te bedenken. Maar misschien zit ik inderdaad dichter bij de praktijk dan de acade­mici die alleen boeken schrijven. Wat duidelijk is, is dat er een grote afstand bestaat tussen theorie en praktijk. Er bestaan ideeën over hoe de wereld zou moeten zijn, maar de implementatie is lastig. Persoonlijk hoop je dat er iets gebeurt met de in­spanningen die je levert, maar vaak is dat niet zo. Het is een dubbel gevoel. Je bent teleurgesteld, maar toch niet echt verbaasd. It’s all in the game.Is die ervaring karakteristiek voor de verhouding tus­sen politieke ideeën en de praktische wereld van het beleid? ‘ Het is een bekend fenomeen. Plato beschreef in de Politeia zijn ideale staat, maar Aristoteles zei dat die ideale staat wel bedacht kon worden, maar daarmee nog niet gerealiseerd was. Neem het recht: dat zijn regels, maar er bestaat een rechtssysteem voor de toepassing van die regels. Het vereist een deugd, zoals die van Aristoteles’ phronēsis, om de afstand tussen theorie en prak­tijk te overbruggen. In zekere zin bestaat er zelfs een specifieke po­litieke stroming die gebaseerd is op dit inzicht. Het conservatisme heeft als uitgangspunt dat het implementeren van nieuwe ideeën een moeizaam proces is en dat men er daarom terughoudend mee moet zijn. Het thematiseert dus de afstand tussen politieke theorie en politieke praktijk.’ Een moeizaam proces dus. Maar kán het wel? ‘ Totalitaire staten zijn ver gekomen in het toepas­sen van politieke theorieën in de praktijk. Geluk­kig gaat het hier anders. Als ideeën landen in de praktijk, zijn er twee mogelijkheden. In het ene geval gaat het door toeval. Beleidswisselingen ontstaan dan uit een hype. Neem de opkomst van new public management (een op efficiency gebaseerde managementfilosofie waarmee mi­nisteries gemoderniseerd zouden worden, red.). Een paar personen op een departement lezen dan zo’n boek en opeens slaat het aan. Sommige boe­ken hebben dus wel degelijk impact. De andere mogelijkheid wordt het best samengevat door het gezegde gutta cavat lapidem non vi, sed saepe cadendo. De vallende druppel kan de steen uithol­len. Als een kleine groep mensen consequent een bepaalde gedachte, een bepaald idee bepleit, kan dat op termijn effect hebben.’ Als uw stelling is dat veel ideeën in de politiek landen door hypes, dan zou mijn stelling zijn dat dit een zekere mate van willekeur met zich meebrengt. ‘ Beleid dat tot stand komt door een hype staat vaak los van de democratie. Een goed voorbeeld zijn de decentralisaties die we nu zien. Allerlei overheidstaken worden afgewenteld op de ge­meenten. Daar is geen boek aan te pas gekomen. Een persoon die toevallig op de juiste plek zat heeft het bedacht en opeens wordt het beleid. Het is als een kudde koeien die op hol slaat na een geweerschot. Het wordt niet eerst uitgepro­beerd, het wordt direct in de praktijk gebracht. De gevolgen kunnen catastrofaal zijn, maar er is geen debat over gevoerd. Het stond niet in ver­kiezingsprogramma’s. Het wordt gepresenteerd als een oplossing voor een uitvoeringsprobleem, terwijl het grootschalige ongelijkheid met zich mee kan brengen.’ En als we wat meer inzoomen? Hoe verhoudt het politiek-filosofisch liberalisme zich tot het liberalisme van Nederlandse politieke partijen op dit moment? ‘ Daar kan ik kort en krachtig over zijn: die zijn volkomen tegengesteld. Het liberalisme heeft zich ontwikkeld in de achttiende en negentiende eeuw. Met het verzet tegen het feodalisme en latere vormen daarvan. Het wezen van het fe­odalisme was dat het publieke bevoegdheden privaat uitbesteedde. Openbare ambten waren verkoopbaar. Het recht om belasting te innen was overdraagbaar. Het liberalisme is ontstaan uit de gedachte dat er publieke verantwoording moest worden afgelegd over dat soort taken. Thorbecke heeft eens gezegd dat wie dat principe opgeeft terugkeert tot de Middeleeuwse staat. En dat is precies wat het neoliberalisme doet. Het privatiseert publieke taken. Het zijn misstanden als onder het ancien régime. Er zou een nieuwe Franse Revolutie moeten komen, natuurlijk één zonder de misstanden uit de Terreur.’ Maar wie beslist wat een publieke taak is? Wat is daarbij uw graadmeter? ‘ Daar kunnen we over debatteren. Maar de grens moet scherp getrokken worden. Markt en over­heid moeten gescheiden zijn. Neem het huidige zorgstelsel. Dat is publiek en privaat. Het heeft catastrofale uitwerkingen. Bij het vormgeven van het stelsel zijn Hans Hoogervorst (voormalig minister van Volksgezondheid, vvd, red.) en de vvd vergeten dat er naast efficiency door concur­rentie nog een marktmechanisme bestaat: mark­ten willen groeien. En dat is wat je ziet bij het huidige zorgstelsel: een kankerachtige impuls tot groei.’ Het is interessant dat u de VVD een te ideologische koers verwijt, terwijl men over het algemeen hoort dat alle partijen op elkaar zijn gaan lijken sinds de jaren negentig. ‘ Alle partijen zijn op de vvd gaan lijken. Onder Wouter Bos was de PvdA ook neoliberaal. Hetzelf­de geldt voor het cda. Dat was de reden dat Bal­kenende en Klink uitstekend met de vvd konden samenwerken in de eerste kabinetten Balkenende. De vvd vermarkt tot er geen cent meer over is in Nederland, behalve voor de zorg. Het zijn de nieuwe feodalen en de vijanden van het echte liberalisme. Als Thorbeckiaans liberaal stem je eerder op Samsom dan op Rutte.’ Tot slot. Wat zou volgens u de rol van de denker in de politiek moeten zijn? Frits Bolkestein publiceerde niet lang geleden De intellectuele verleiding, een boek waarin hij het gevaar van maatschappelijk geënga­geerde intellectuelen probeert duidelijk te maken. ‘Als Bolkestein het over intellectuelen heeft, heeft hij het over de Partij van de Arbeid uit de jaren ze­ventig. Dat is, heel begrijpelijk, traumatisch voor hem geweest. De wereldvreemde idealisten van tien over rood die er op los droomden. Dat soort in­tellectuelen heb je niet meer. De intellectueel van nu is eigenlijk als Bolkestein zelf. Iemand die zich bewust is van ideeën, maar die ook de beperkin­gen daarvan inziet. Dat is volgens mij gezonder.’ Dat klinkt alsof u redelijk tevreden bent. ‘ Het debat is me nu soms te mat. Het idealisme zou mogen terugkomen. Daar mag best wat meer theorie bij komen kijken. Ik zou graag zien dat we ons daarbij meer richten op de Franse politieke theorie. We kijken nu alleen naar de Angelsak­sische denkers. Er is in het Engels natuurlijk briljant nagedacht over politiek. Maar terwijl Jefferson hoopte dat elke generatie opnieuw naar de constitutie zou kijken, zijn de federalist papers heilig verklaard. Dat is anders in Frankrijk. Door de chaotische ontwikkelingen van de negen­tiende eeuw is er steeds opnieuw fundamenteel nagedacht over het politieke bestel. Veel debatten die we vandaag voeren zijn eigenlijk allang passé. We hoeven het wiel niet steeds opnieuw uit te vinden.’   Coen Brummer is historicus en werkt bij de Tweede Kamerfractie van D66.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp interviews.Lees hier het pdf van dit artikel. We worden steeds dikker. Chocola, chips, frisdrank. We lijken ons moeilijk te kunnen beheersen. Van het bedrijfsleven kan weinig worden verwacht, menen Remco Havermans en Janneke Giesen. De overheid is aan zet. Door Remco Havermans en Janneke Giesen In de laatste dertig jaar zijn Nederlanders gemid­deld steeds dikker geworden. Tegenwoordig heeft ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking overgewicht. Moeten we ons daar druk over ma­ken? Vooral wanneer er van ernstig overgewicht – obesitas – sprake is, dan is er reden tot zorg. Obesitas hangt samen met een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten, suikerziekte en verschillende vormen van kanker (Field et al. 2001; Must et al. 1999; Visscher & Seidell 2001). Het per­centage Nederlanders met obesitas is verdubbeld in de afgelopen dertig jaar.1 Ons leven en onze leefomgeving zijn sterk veran­derd in de laatste paar decennia. Recente studies laten zien dat we zeker niet minder zijn gaan bewegen (Westerterp & Speakman 2008). We zijn vooral veel meer gaan eten (Swinburn et al. 2009). Het aanbod en de verscheidenheid aan energierij­ke, dikmakende producten is enorm toegenomen. Dikmakers zijn ook lekkerder. Mensen houden van nature van zoete, suikerrijke dingen en ont­wikkelen gemakkelijker smaakvoorkeuren voor etenswaren met een heel hoge energiewaarde. Heeft men iets te vieren? Dan eet men een ge­bakje of iets anders calorierijks (plakjes worst of blokjes kaas). Met al die spotgoedkope lekkere dingen kunt u van iedere dag een feestje maken. Niet gezond, wel gezellig. Mensen willen genie­ten. Terecht, want het leven is eigenlijk ook maar een tranendal. Dat maakt eten ook zo belangrijk, zo stelde de aartsvader van de gastronomie Jean Anthelme Brillat-Savarin (1826) in zijn boek Phy­siologie du Gout. Eten houdt u in leven, maar kan als bron van genot dat leven ook draaglijk maken. Eetgenot is spotgoedkoop. Het kost minder om iedere dag de friteuse aan te zetten en patat en frikandellen te bakken, dan zelf een maaltijd volgens de richtlijnen van het Voedingscentrum te bereiden. Een alleenstaande moeder met een bijstandsuitkering kan het gezond eten volgens de schijf van vijf niet eens betalen, zo rekende we­tenschapsjournaliste Asha ten Broeke2 een poosje geleden nog uit. Obesitas is het gevolg van een leefstijl en daarom leeft bij velen de overtuiging dat obesitas een in­dividuele bewuste keuze is – ‘eigen schuld, dikke buik’. Maar niemand kiest ervoor om erg dik te worden of te zijn. Het moeilijke is weerstand bie­den aan allerlei lekkers wanneer dat voortdurend onder uw neus wordt geduwd. Onze leefomge­ving is een dikmaker geworden. De overheid kan deze obesogene kwaliteit van onze omgeving tot op zekere hoogte inperken. Maar wat werkt? Reclamebeleid Een eerste optie is om mensen goed te informeren over ongezond voedsel en bijvoorbeeld reclame voor dikmakers (niet voor gezonde producten als groente en fruit) te verbieden. Tot op heden is de politiek niet genegen om dit soort maatregelen in te voeren die Nederlanders zouden moeten bewe­gen om minder te eten. Men laat dit graag over aan de voedingsindustrie. Zo heeft deze industrie een grote stem in het Convenant Gezond Gewicht, dat zich tot doel heeft gesteld om kinderobesitas terug te dringen. Dat is vooralsnog niet gelukt. De industrie heeft wel de intentie uitgesproken om minder eetreclame te maken voor jonge kin­deren, maar deze intentie is tamelijk halfslachtig geformuleerd in een Reclamecode voor Voedings­middelen en de Consumentbond sprak zich dan ook expliciet tegen deze code uit. Zo maakt de code geen onderscheid tussen gezonde voeding en ongezonde voeding en zegt het dus dat voed­selfabrikanten ook terughoudend moet zijn in het aanprijzen van gezonde voeding voor kinderen, zoals groente en fruit. FoodWatch (een onafhan­kelijk consumentenplatform) stelde overigens recentelijk vast dat de voedingsindustrie zich niet aan de zelf gemaakte afspraken houdt.3 Ook het ‘Vinkje’ (het ik-kies-bewust-logo) is bedacht door de voedingsindustrie. Dit systeem staat voedselfabrikanten toe om zelfs op dikma­kers zoals koeken en snacks een ik-kies-bewust-logo te plakken. Dat laatste vindt de consument verwarrend, zo bleek uit onderzoek aan de Vrije Universiteit (Vyth et al. 2010). De stichting Ik Kies Bewust belooft daarom op haar website de consument te onderwijzen over hoe het Vinkje nu precies werkt. Dat de consument dit nodig heeft, zegt eigenlijk al genoeg over de informatiewaarde van het Vinkje. Een andere vorm van informeren is via groots op­gezette mediacampagnes. Het Voedingscentrum is hier erg goed in. Deze campagnes zijn succesvol in de zin dat mensen de boodschap tot zich ne­men. De Nederlander wordt er wijzer van, alleen niet zozeer dunner. Campagnes zijn belangrijk om mensen te informeren en te doordringen van de noodzaak van een gezondere leefstijl. De voor­onderstelling bij dit soort campagnes is dat wan­neer de consument over alle relevante informatie beschikt, hij zelf de juiste beslissing kan nemen. Uitsluitend informeren blijkt echter niet genoeg om mensen te bewegen tot een gezondere leefstijl. Dat is misschien ook niet zo raar: de boodschap verdrinkt in de constante vloed aan reclame voor ijs, chips en koekjes. Reclames voor dikmakers zijn succesvol. De fabrikanten maken deze reclames om de bekend­heid van het eigen merk te vergroten. Dat is hun goed recht, maar een belangrijk neveneffect is dat het direct de eetlust aanwakkert. Dikke kinderen herkennen meer eetreclames en eten ook meer als reactie op het zien van dergelijke reclames dan hun dunnere leeftijdgenoten (Halford, Gil­lespie, Brown, Pontin, & Dovey 2004). Ongeacht hun lichaamsgewicht eten zowel kinderen als volwassenen meer na het zien van reclame voor dikmakers (Halford et al. 2004; Harris, Bargh & Brownell 2009). Prijsbeleid Gezond eten is relatief duur en men zou dus ook kunnen besluiten om gezonde voeding te subsi­diëren om zo in de supermarkt de prijs van deze voeding te drukken. Vooral bewoners van achter­standswijken zien een dergelijke prijsmaatregel wel zitten, zo bleek uit recent onderzoek van de vu (Waterlander 2012). Uit dat onderzoek werd echter ook duidelijk dat wanneer een dergelijke subsidie wordt ingevoerd, men meer kilocalo­rieën koopt. Dat wil zeggen, men kocht meer groente en fruit, maar geen zak chips minder. Ervan uitgaande dat mensen meer eten naarmate ze meer eten kopen, kan men een subsidie op gezonde voeding zien als een perverse prikkel. In eerdere studies werd ook al ontdekt dat veel men­sen bij een subsidie op groente en fruit de neiging hebben om het geld dat ze op deze gezonde voe­ding uitsparen te besteden aan extra dikmakers (Epstein, Dearing, Roba & Finkelstein 2010; Gie­sen, Havermans, Nederkoorn & Jansen 2012). Een subsidie op gezonde voeding lijkt dan ook geen goede optie om ongezond overeten te ver­anderen in gezondere eetgewoonten. Maar een subsidie is niet de enige mogelijke prijsmaatregel. De Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (rvz) kwam in 2011 met een advies voor het kabinet. Dit advies betrof de preventie van welvaartsziekten4, zoals obesitas. Het advies was om de invoering van een vettaks, een belasting op ongezonde calorierijke voeding, nader te onderzoeken. De rvz wist kennelijk niet dat dit onderzoek al was uitgevoerd (zie Giesen, Payne, Havermans & Jansen 2011). Calorieën zitten in suikers, eiwitten, alcohol en vetten. De meeste calorieën zitten in vet. Olijfolie is puur vet en levert 900 kcal/100 g. Boter is niet puur vet en levert dus minder calo­rieën: ongeveer 730 kcal/100 g. Pure suiker bevat 400 kcal/100 g. Van de meeste voedselproducten die u in de supermarkt koopt, is de calorische dichtheid bekend. Wij onderzochten een taks waarbij men een hoger bedrag zal moeten beta­len voor producten met een calorische dichtheid groter dan 300 kcal/100 g. Dat klinkt arbitrair, maar belangrijke voedingswaren als rijst, aardap­pelen en brood zullen dan niet worden belast. Dat geldt ook voor gezonde vette vis zoals haring en zalm. Wel worden in dit geval alle soorten koekjes belast en een zak ‘light’ chips zou ook niet aan de belasting kunnen ontsnappen. Wij toonden aan dat bij een taks van 25 procent of hoger aanzien­lijk minder calorieën werden gekocht (Giesen, Payne, Havermans & Jansen 2011; Giesen et al. 2012; Nederkoorn, Havermans, Giesen & Jansen 2011; zie ook Havermans, Giesen, Nederkoorn & Jansen 2011). Dat is een fikse belasting, maar het is geenszins een verbod op dikmakers. Er zijn verschillende andere manieren waarop dikmakers zouden kunnen worden belast. Zo wordt in Hongarije over voorverpakte etenswaren waarin relatief veel zout, suiker en vet zit een vast bedrag geheven. In Frankrijk worden uitsluitend frisdranken belast. Tot voor kort had Denemar­ken ook haar eigen ‘vettaks’. Ook al was deze nog maar een jaar van kracht, het leek al een duidelijk effect te hebben op de vraag naar vette voeding. Maar wat nu als de invoering van een hoge taks om wat voor reden dan ook niet haalbaar is? Wat als slechts een taks van 5 procent mogelijk zou zijn? Is deze maatregel dan wel zo effec­tief ? Nee, waarschijnlijk niet, maar de overheid haalt hier dan wel extra inkomsten mee binnen waarmee de stijgende gezondheidszorgkosten wellicht enigszins kunnen worden opgevangen. Dit was ook de voornaamste reden voor de Hon­gaarse overheid om een ‘vettaks’ in te voeren: als bezuinigingsmaatregel. Politieke keuze Nederland wordt dikker. Campagnes maken niet dun en het is voor voedingsfabrikanten moeilijk om de eigen omzet af te knijpen ten behoeve van de volksgezondheid. Deze bedrijven moeten omzet maken en wanneer een belangrijke concur rent besluit niet of net iets minder verantwoord te ondernemen, dan verlies je als voedingsfabri­kant belangrijk marktaandeel. De aanpak van de obesogene omgeving kan profiteren van over­heidsingrijpen. De overheid zou de reclame voor dikmakers aan banden kunnen leggen. Vooral de op kinderen gerichte reclame voor dikmakers is zorgwekkend. Ook bepaalde prijsmaatregelen blijken te werken tegen overconsumptie. Een flinke taks op dikmakers beweegt de consument tot het kopen van minder calorieën (een subsidie op gezonde voeding helaas niet). Zelfs een niet heel effectieve taks zou veel geld opleveren om te investeren in volksgezondheid. Politici moeten nu een keuze maken, een belang­rijke keuze. Wat vinden zij belangrijker? Moet een kind in Nederland kunnen opgroeien in een zo ge­zond mogelijke omgeving? Of is het belangrijker dat de voedingsindustrie vrij spel krijgt om zoveel mogelijk winst te maken, ook al gaat dat ten koste van de volksgezondheid? Het zou eigenlijk geen moeilijke keuze moeten zijn.   Remco Havermans en Janneke Giesen zijn verbonden aan de Universiteit van Maastricht, respectievelijk als universitair docent en postdoc. Ze zijn beiden werkzaam in de sectie eetstoornissen en verslaving van de faculteit psychologie en neurowetenschappen.   Noten 1 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3651-wm. htm 2 http://ashatenbroeke.nl/2011/12/22/wat-kost-eten-eigenlijk/ 3 https://www.foodwatch.nl/foodwatch-nl/content/e32811/ e45691/e45704/e45724/FW_Kindermarketing_rapport_ onverantwoord_ongereguleerd_nl.pdf 4 http://www.rvz.net/publicaties/bekijk/ preventie-van-welvaartsziekten   Referenties
  • Brillat-Savarin, J. A. (1826). The Physiology of Taste: Or, Meditations on Transcendental Gastronomy. Trans. MFK Fisher. New York: Counterpoint, 1949.
  • Epstein, L. H., Dearing, K. K., Roba, L. G. & Finkelstein, E. (2010). ‘The influence of taxes and subsidies on energy purchased in an experimental purchasing study’. Psychological Science, 21, 3: 406–414.
  • Field, A. E., Coakley, E. H., Must, A., Spadano, J. L., Laird, N., Dietz, W. H. et al. (2001). ‘Impact of overweight on the risk of developing common chronic diseases during a 10- year period’. Archives Of Internal Medicine, 161, 13: 1581–1586.
  • Giesen, J. C. A. H., Havermans, R. C., Nederkoorn, C. & Jansen, A. (2012). ‘Impulsivity in the supermarket. Responses to calorie taxes and subsidies in healthy weight undergraduates’. Appetite, 58, 1: 6–10.
  • Giesen, J. C., Payne, C. R., Havermans, R. C. & Jansen, A. (2011). ‘Exploring how calorie information and taxes on high-calorie foods influence lunch decisions’. The American Journal of Clinical Nutrition, 93, 4: 689–694.
  • Halford, J. C. G., Gillespie, J., Brown, V., Pontin, E. E. & Dovey, T. M. (2004). ‘Effect of television advertisements for foods on food consumption in children’. Appetite, 42, 2: 221–225.
  • Harris, J. L., Bargh, J. A. & Brownell, K. D. (2009). ‘Priming effects of television food advertising on eating behavior’. Health Psychology, 28, 4: 404–413.
  • Havermans, R. C., Nederkoorn, C., Giesen, J. C. A. H., & Jansen, A. (2011). ‘Vettaks tegen vetzucht: werkt het?’ Nederlands Tijdschrift voor Voeding en Diëtetiek, 66, 3: 12–15.
  • Must, A., Spadano, J., Coakley, E. H., Field, A. E., Colditz, G. & Dietz, W. H. (1999). ‘The disease burden associated with overweight and obesity’. The Journal of the American Medical Association, 282, 16: 1523–1529.
  • Nederkoorn, C., Havermans, R. C., Giesen, J. C. A. H. & Jansen, A. (2011). ‘High tax on high energy dense foods and its effects on the purchase of calories in a supermarket. An experiment’. Appetite, 56, 3: 760–765.
  • Swinburn, B. A., Sacks, G., Lo, S. K., Westerterp, K. R., Rush, E. C., Rosenbaum, M., Luke, A., Schoeller, D. A., DeLany, J. P., Butte, N. F. & Ravussin, E. (2009). ‘Estimating the changes in energy flux that characterize the rise in obesity prevalence’. American Journal of Clinical Nutrition, 89: 1723-1728.
  • Visscher, T. & Seidell, J. (2001). The public health impact of obesity. Annual Review of Public Health, 22: 355–375.
  • Vyth, E. L., Steenhuis, I. H. M., Mallant, S. F., Mol, Z. L., Brug, J., Temminghoff, M., Feunekes, G. I. et al. (2009). ‘A Front-of-Pack Nutrition Logo : A Quantitative and Qualitative Process Evaluation in the Netherlands’. Journal of Health Communication: International Perspectives, 14, 7: 631–645.
  • Waterlander, W, E. (2012). ‘Put the money where the mouth is: the feasibility and effectiveness of food pricing strategies to stimulate healthy eating’. Unpublished doctoral dissertation.
  • Westerterp, K. R., & Speakman, J. R. (2008). ‘Physical activity energy expenditure has not declined since the 1980s and matches energy expenditures of wild mammals’. International Journal Of Obesity, 32, 8: 1256–1263.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen gedrag en gezondheid.Lees hier het pdf van dit artikel. Door Wouter Koolmees Als u deze column leest, is het hoogzomer. De Tweede Kamer is met reces en zelf ben ik op vakantie. Net als de meesten van u, denk ik. Va­kantie vieren doen we om bij te komen van onze drukke dagelijkse bezigheden en weer helemaal op te laden. Vakantie is goed voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid van het individu en daarmee voor de samenleving als geheel. Daarom is wettelijk geregeld dat u vakantie opbouwt. En door de nieuwe regels die per 1 januari 2012 gelden, waarbij niet opgenomen vakantie-uren vervallen na zes maanden, worden dertigers aan het begin van hun carrière en 55+’ers met enorme verlofstuwmeren gestimuleerd om ook echt vakantie op te nemen. Van wettelijke regels en financiële prikkels tot Postbus 51-spotjes, op allerlei manieren probeert de overheid ons gewenst gedrag aan te leren – maar soms ook op te dringen. In dit rijtje past ook de oproep van de premier na het sluiten van het Sociaal Akkoord om allemaal ein-de-lijk eens po­sitief te worden. Als we allemaal een nieuw huis of een nieuwe auto zouden kopen, dan zouden we het Centraal Planbureau kunnen verslaan. Met z’n allen in een ‘groene waas’. Maar Rutte rijdt zelf, naar verluidt, nog steeds rond in zijn oude Saab. Het beoogde effect van de peptalk van onze pre­mier bleef uit. Volgens de meest recente inzichten van het CPB zal de Nederlandse economie ook dit jaar weer krimpen. Een belangrijk signaal. Mensen laten zich niet vanuit het Torentje aanpraten dat het weer beter gaat met de economie. Ze maken zich zorgen of hun studerende kinderen straks wel een baan krijgen. Ze maken zich zorgen over hun hypo­theekschuld. En ze maken zich zorgen over hun pensioen. Door de zwalkende koers van het ka­binet, van akkoord naar akkoord, weten mensen niet waar ze aan toe zijn. Ook geeft het kabinet zelf niet bepaald het goede voorbeeld als het erom gaat het huishoudboekje op orde te houden: het ene gat wordt met het andere gedicht. Ik vind het niet gek dat mensen in zo’n situatie zelf ook nog even afwachten met grote uitgaven en hun hand op de knip houden. Denk ik dan dat de overheid helemaal het men­selijk gedrag niet kan beïnvloeden? Nee, dat denk ik niet. Goede instrumenten – of het nu om financiële prikkels, voorlichting of regelgeving gaat – kunnen wel degelijk werken. Maar dat vraagt iets meer dan een vrijblijvende peptalk van de premier. De huidige zelfstandigenaftrek helpt zzp’ers op weg, accijnzen ontmoedigen het ge­bruik van ongezonde producten en er zijn cam­pagnes die wijzen op de gevaren van vuurwerk en de voortekenen van huiselijk geweld in je directe omgeving. En er zijn er nog wel meer die ik graag zou zien: een vergroening van het belastingstelsel kan bijdragen aan de noodzakelijke verduurza­ming van de Nederlandse economie. Een markt­conform salaris kan gekwalificeerde mensen overhalen in het onderwijs te komen werken. En met goede voorlichting kan ongezond leefgedrag worden afgeleerd. Dan is nu het moment om een einde te maken aan deze column, zodat ik me weer kan ontspannen. Waar deze vakantie natuurlijk voor bedoeld is.   Wouter Koolmees  is D66-Tweede Kamerlid.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp gedrag.Lees hier het pdf van dit artikel. Wie is de BOB? Van A naar Beter. Iedereen kent deze spotjes wel waarmee de overheid ons burgers wil aansporen tot het ‘gewenste’ gedrag. Wat werkt wel en wat werkt niet? Door Bert Pol en Christine Swankhuisen Overheden hebben de taak of voelen de behoefte om gedrag, kennis en attitudes van burgers en organisaties te beïnvloeden, omwille van de maatschappij of omwille van het welzijn van de individuele burger. Daarbij kan het gaan om zulke uiteenlopende zaken als: weggebruikers stimu­leren niet te hard te rijden, mensen motiveren condooms te gebruiken bij seks met wisselende partners, ouderen informeren dat rollators niet meer vergoed worden, of begrip kweken bij het grote publiek voor bezuinigingen in de culturele sector. Daarvoor staan de overheid verschillende beïnvloedingsinstrumenten ter beschikking. Behalve wet- en regelgeving, handhaving, fiscale maatregelen en belonen hoort daar ook commu­nicatie bij.1 Over het effect van deze beïnvloedingsinstru­menten lopen de meningen regelmatig uiteen. Straffen zijn volgens de ene mening te mild, volgens een andere maken ze de mens er niet beter op maar eerder slechter. Handhaving in bij­voorbeeld de zorg wordt op afstand geplaatst en (bij wet) overgelaten aan organisaties zelf, maar tegelijkertijd is er ook de roep om de inspectie ac­tief en hard te laten ingrijpen in de zorgpraktijk. Belonen stimuleert volgens de één goed gedrag, maar is volgens de ander belachelijk omdat goed gedrag normaal is en geen beloning behoeft. Ook over de zin en het effect van overheidscommuni­catie laait de discussie regelmatig op. Het geluid dat de overheid daarmee ‘miljoenen over de balk smijt’ komt steeds weer terug, vooral als het om campagnes gaat. Dit roept de vraag op of dat ook klopt. Er blijken zonder meer de nodige voorbeel­den te zijn van ineffectieve overheidscommuni­catie. Maar er zijn net zo goed voorbeelden van aantoonbaar werkzame overheidscommunicatie. De vraag is daarmee niet of overheidscommunica­tie werkt, maar wanneer ze (op een controleerbare wijze!) werkt. Actuele wetenschappelijke inzich­ten bevatten de sleutel tot effectiviteit. Gepland versus automatisch gedrag Er bestaat, als het gaat om gedragsbeïnvloeding, een cruciaal onderscheid tussen gepland (bewust) en automatisch (onbewust/minder bewust) ge­drag. Gepland gedrag is gedrag dat tot stand komt na een zekere mate van afweging en overweging: wie in deze tijd een huis wil kopen, denkt daar goed over na en maakt de afweging of hij zijn huidige huis kwijt zal raken, of hij en zijn partner hun baan houden, etc. Nog sterker geldt dat voor degenen die nu overwegen om voor zichzelf te beginnen. Maar verreweg het grootste deel – de schat­tingen lopen uiteen van 90 tot bijna 100 procent – van ons gedrag komt niet na afweging en over­weging tot stand, maar is automatisch gedrag: we voeren het uit zonder erbij na te denken (zie bijvoorbeeld Baumeister & Masicampo 2010: 945-971). Omdat we reageren op wat anderen in onze omgeving doen, bijvoorbeeld te hard rijden omdat iedereen om je heen dat doet. Of omdat het om gewoontegedrag gaat: je neemt om tien uur ‘s avonds altijd een paar borrels met een paar flinke stukken kaas en worst erbij. Belangrijk is dat deze twee vormen van gedrag (gepland versus automatisch) om een geheel eigen manier van beïnvloeding vragen. Bij de beïnvloeding van gepland gedrag spelen argu­menten een belangrijke rol: als een organisatie moet bezuinigen en er daardoor banen verloren zullen gaan, is de inhoudelijke onderbouwing een belangrijke factor die voor in elk geval een deel van de werknemers bepaalt of zij willen meewer­ken aan de reorganisatie. Maar bij de beïnvloe­ding van automatisch gedrag hebben argumenten geen zin, juist omdat de doelgroep niet nadenkt over het gedrag. Argumenten komen niet aan. Veranderen van routines Toch kan automatisch gedrag goed beïnvloed worden, en communicatie speelt daarbij een rol. Ten eerste kun je proberen het automatisme te doorbreken. Zo is woon-werkverkeer een typisch voorbeeld van routinegedrag. Berichten over bijvoorbeeld slecht weer kunnen die routine doorbreken en van automatisch gedrag tijdelijk weer gepland gedrag maken: ‘hoe zal ik morgen naar mijn werk gaan?’ Alleen in uitzonderlijke omstandigheden lukt het om het automatisme te doorbreken. Zo’n doorbreking van routinege­drag als overheid in de hand werken is echter niet eenvoudig. Hoe doorbreek je de gewoonte van mensen om bijvoorbeeld te veel te eten? Een tweede optie is meestal kansrijker: gebruik maken van het feit dat dat gedrag automatisch is. Zo hebben wij zelf gewerkt aan een project om brandveilig gedrag in studentenhuizen te bevor­deren. De brandweer had pogingen ondernomen, maar met traditionele voorlichting in stands op introductiedagen en folders was weinig tot niets bereikt: studenten zijn niet bezig met brand en brandveiligheid. Op verzoek van Brandweer Nederland ontwikkelden en testten we daarom enkele alternatieve evidence based interventies. Hierin maakten we onder meer gebruik van het gedragsprincipe dat mensen doorgaans doen wat veel anderen doen, met name als die anderen op hen lijken (zie Cialdini e.a. 2006: 3-15). In de com­municatie werd daarom benadrukt dat de meeste anderen het goede gedrag vertonen (in weten­schappelijk jargon: we activeerden de descrip­tieve norm). De uiting was een simpele sticker die op de muur geplakt werd in de algemene ruimten zoals de gang (zie afbeelding). Dit gebeurde door brandweerlieden die in Rotterdam de brandveilig­heid van 30 particuliere studentenhuizen met 5 tot 10 bewoners beoordeelden zonder met bewo­ners te spreken over hun eigen verantwoordelijk­heid en zonder voorlichting te geven. Het bezoek zag er uit als een routinecontrole van de brand­veiligheid in de panden, niet als een check op het brandveiligheidsgedrag van de bewoners. De effecten (vastgesteld in een 0- en een 1-meting na enkele weken en een controlegroep) waren als volgt:
  • Hoofdentree en extra vluchtroutes vaker vrij van obstakels (van 73% naar 90%);
  • Aanwezige installaties in de keuken leverden minder vaak brandgevaar op (van 48% naar 92%);
  • Verbeterde hygiëne in het kader van brand-veiligheid (33% van de huizen verschoof van slecht tot redelijk naar goed).
Het succes van deze interventie schuilt in het cor­rect vaststellen van de aard van het te beïnvloeden gedrag en in het kielzog daarvan het gebruik van beïnvloedingstechnieken waarvan bekend is dat ze passen bij dat type gedrag. Er is daardoor spra­ke van een evidence based interventie.2 Direct gedrag versus uitgesteld gedrag Als het mogelijk is – zoals in de studentenhuizen – om gedrag te beïnvloeden op de plaats en tijd waar het plaatsvindt (direct gedrag), is dat het meest effectief. Nu is beïnvloeding van gedrag ‘op de plaats de­lict’ niet altijd mogelijk of haalbaar. Bijvoorbeeld als je mensen wil aanzetten tot gezond en matig eten: je kunt niet zo heel erg makkelijk intervenië­ren op de plaats waar en het tijdstip waarop men­sen aan de maaltijd of aan de snacks gaan, in casu in de huiskamer. In dat geval is het inzetten van een massamediale campagne met bijvoorbeeld een televisiespot, een advertentie en een uiting in de media zinvol. Dan probeer je uitgesteld gedrag te beïnvloeden: gedrag dat zich op een later mo­ment zal manifesteren. Aan de effectiviteit van die vorm van massa­mediale communicatie wordt in het publieke en politieke debat nog het meest getwijfeld. Nu is het zeker waar dat veel overheidscampagnes in de afgelopen vijftien à twintig jaar niet erg effectief zijn gebleken. Dat is ook verklaarbaar als je de opzet confronteert met de actuele wetenschap­pelijke inzichten over gedragsverandering en informatieverwerking. Inmiddels beginnen die inzichten wel langzamerhand door te dringen, maar toch verschijnen nog de nodige campagnes die niet zo heel erg verstandig zijn opgezet. Er wordt bijvoorbeeld het foute gedrag vertoond in plaats van het gewenste, waardoor (zelf )correctie uitblijft. Het ongewenste gedrag lijkt daardoor de norm, zoals bij campagnes tegen huiselijk geweld en geweld tegen ambulancemedewerkers. Het verlaagt onbedoeld de drempel voor agressie. Verder grijpt men vaak terug op creatieve hoog­standjes of humor waar dat niet verstandig is. Maar dat neemt niet weg dat massamediale cam­pagnes wel degelijk effect kunnen hebben. De inzet van bij het doel en de doelgroep passende sociaal-wetenschappelijke technieken is een be­langrijke succesfactor. Uit internationaal onder­zoek blijkt dat het effect varieert van 1,5 procent tot een procent of 7 bij zogeheten stand-alone ui­tingen, bijvoorbeeld een radio- en/of televisiespot met hooguit een website als ondersteuning. Het ligt voor de hand dat een stand-alone-campagne niet volstaat als het gaat om overmatig alcoholgebruik of eetgedrag dat obesitas ver­oorzaakt. Vermoedelijk weten degenen om wie het gaat zelf ook wel dat het verstandig is om de slechte gewoonten te veranderen. Maar om er blijvend van af te komen is heel wat meer nodig. Interventiepakketten, waarvan een communi­catiecampagne integraal onderdeel is, sorteren vaker effect (Snyder & LaCroix 2013). Dat kan bijvoorbeeld een combinatie zijn van een mas­samediale campagne en subsidie (bijvoorbeeld op health checks), concrete ondersteuning (kook­workshops in de buurt) en één boodschap die door veel verschillende partijen (huisarts, school etc.) wordt uitgedragen. Een belangrijke beperking van massamediale campagnes is overigens dat een relatief groot deel van de bevolking niet bereikt wordt. Dat geldt vooral voor lager opgeleiden en mensen in ach­terstandswijken. En juist dat is een belangrijke doelgroep voor overheidscommunicatie over gezond leven of het voorkomen of aanpakken van schulden. Een middel dat deze doelgroep volgens onderzoek aanzienlijk beter bereikt is edutainment: voorlichtingsboodschappen die in een tv-serie of soap onderdeel zijn van het scena­rio. Alleen staat het Rijk een dergelijke vorm van tv-sponsoring niet meer toe. Naar onze mening is dat niet verstandig. Creatieve hoogstandjes Creatieve hoogstandjes of humor in communica­tieuitingen zijn in onze ogen in veel gevallen niet verstandig. Een voorbeeld uit onze eigen praktijk illustreert dit (zie afbeelding). Veel kustgemeen­ten kampen met meeuwenoverlast. De meeuwen worden onder meer aangetrokken door etens­resten op straat. We onderzochten welke poster mensen het beste motiveerde om etensresten in de afvalbak te gooien. Als gevraagd werd welke van de afbeeldingen het meest effectief is om de overlast tegen te gaan, dan kiezen veel mensen voor B. Kennelijk zijn we zo geconditioneerd dat we een ‘originele’, creatieve verpakking per defi­nitie als effectiever inschatten dan een minder creatieve. In een experiment op de boulevard van Katwijk testten we de gedragseffecten van in totaal vier interventies. Er werden stukjes kiwi met schil uitgedeeld en we observeerden wat mensen met de schil deden (op de grond of in de duinen gooien, of in de afvalbak). De uitkomst was dat het bord met de meeuw het zelfs slechter doet (52% vertoont gewenst gedrag) dan wanneer er helemaal geen bord hangt (66%). Bord A is met 84% verreweg het meest effectief.3 Dit effect is gebaseerd op sociaalwetenschappelijk goed getoetste principes: de persoonlijke norm wordt geactiveerd, terwijl de foto het gewenste gedrag vertoont.4 Het creatief verpakken van overheidsboodschap­pen is heel gebruikelijk, maar niet zo’n goed idee. Het blijkt namelijk dat het creatieve hoogstandje de cognitieve capaciteit opslorpt, waardoor de boodschap ondergesneeuwd raakt. Gedragsef­fecten blijven daardoor uit, terwijl de creatieve uiting – zoals bij de meeuwenposter – soms zelfs het verkeerde gedrag in de hand werkt (Pol 2011). Conclusie Overheidscommunicatie is zonder meer een waardevol middel om ongewenst gedrag om te buigen naar gewenst gedrag, mits de interventies goed worden opgezet en uitgevoerd. Een prettige bijkomstigheid is dat de kosten van communica­tieve interventies veel lager zijn dan van straffen en handhaven. Bovendien worden ze als minder onsympathiek ervaren. Het verwijt van ‘al die miljoenen aan overheidsgeld die over de balk ge­ smeten worden voor campagnes waar je toch niks aan hebt’ is dus niet terecht. Al is er zeker nog een kwaliteitsslag te maken. Een laatste opmerking is op zijn plaats: met communicatieve interventies kan niet elk soort gedrag beïnvloed worden. Ondenkbaar is dat zwaar crimineel gedrag met behulp van commu­nicatie in de gewenste richting omgebogen kan worden. Verder zal op een aantal terreinen en in een aantal gevallen ook handhaving, beboeten, faciliteren of fysieke aanpassing nodig blijven. Als bijvoorbeeld in de verste verte geen prul­lenbak te bekennen valt, maak je het mensen wel erg moeilijk hun rommel weg te gooien. Hoewel aanzienlijke gedragsveranderingen met goede communicatieve interventies bereikt zijn, heb­ben wij een verandering van honderd procent nog nooit gezien.   Bert Pol en Christine Swankhuisen zijn de oprichters van onderzoek- en adviesbureau Tabula Rasa, dat zich richt op gedragsverandering en communicatie. In augustus 2013 verschijnt bij uitgeverij Coutinho een tweede, herziene druk van hun boek Nieuwe Aanpak in Overheidscommunicatie. Mythen, misverstanden en mogelijkheden, waarin ze onder meer ingaan op de materie uit dit artikel. Bert Pol was van 2007 tot 2011 lector overheidscommunicatie aan de Hogeschool Utrecht en is als onderzoeker verbonden aan de Radboud Universiteit. Christine Swankhuisen is behalve oprichter van Tabula Rasa ook docent aan de Universiteit Leiden.   Noten 1 Onder overheidscommunicatie verstaan we hier communicatie door de overheden. Op de overheid gerichte communicatie – lobby / public affairs – laten we hiermee buiten beschouwing, net als communicatie door politieke partijen. 2 Het volledige rapport is te lezen op: www. brandweernederland.nl. 3 De casus wordt uitgebreider behandeld in: Bert Pol en Christine Swankhuisen, Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. 2e herz. dr. Bussum, Coutinho, 2013. 4 Zie over de persoonlijke norm en verantwoordelijkheid: De Groot & Steg 2009: 425–449 en Kallgren e.a. 2000: 1002–1012.   Literatuur
  • Baumeister, R.F. & Masicampo (2010). ‘Conscious thought is for facilitaing social and cultural interactions: how mental simulations serve the animal-culture interface’, Psychological Review, 117, 945-971.
  • Cialdini, R.B., Demaine, L.J., Sagarin, B.J., Barrett, D.W., Rhoads, K. & Winter, P.L. (2006). ‘Managing social norms for persuasive impact’, Social Influence, 1, p. 3-15.
  • De Groot, J. I. M., & Steg, L. (2009). ‘Morality and prosocial behavior: The role of awareness, responsibility, and norms in the norm activation model’, The Journal of Social Psychology, 149, 425–449.
  • Kallgren, C. A., Reno, R. R., & Cialdini, R. B. (2000). ‘A focus theory of normative conduct: When norms do and do not affect behavior’, Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 1002–1012.
  • Pol, L.R. (2011). ‘Fictie, frictie, feiten en frustraties. De waarde van het creatief concept en de creatieve verpakking in overheidscommunicatie’, (afscheidscollege). Utrecht: Lectoraat Overheidscommunicatie Hogeschool Utrecht.
  • Pol, B. en C. Swankhuisen (2013), Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. 2e herz. dr. Bussum: Coutinho.
  • Snyder, L.B. & LaCroix, J.M. (2013). ‘How effective are mediated health campaigns? A synthesis of meta-analyses’, in: R.E. Rice & C.K. Atkin (eds.) Public communication campaigns, (4th ed.) Los Angeles: Sage.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen communicatie, gedrag en psychologie.Lees hier het pdf van dit artikel. De uitbraak van mazelen in Nederland heeft geleid tot een fundamentele discussie. Mag de overheid ouders verplichten hun kinderen in te enten tegen deze relatief onschuldige ziekte? Dat dit bijna iedereen zinnig lijkt – behalve de betreffende ouders – is niet voldoende reden om het ook te verplichten, meent rechtsfilosoof Roland Pierik. Door Roland Pierik Overheidspaternalisme is de inmenging van de overheid in het leven van burgers met behulp van juridische (dwang)middelen, en gerechtvaardigd met de stelling dat de burgers in kwestie hierdoor beter af zijn, of beschermd worden tegen een reëel gevaar. Dit lijkt moeilijk te rijmen met het sociaal-liberale uitgangspunt dat de overheid de vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van haar burgers moet respecteren. Immers, de paternalis­tisch optredende overheid behandelt haar burgers als kinderen en niet als volwaardige, volwassen actoren met autonoom oordeelsvermogen. Bij paternalistisch optreden moet de overheid altijd twee belangen afwegen: enerzijds de vrij­heid van burgers en anderzijds overwegingen van algemeen welzijn, volksgezondheid of persoon­lijke veiligheid. In bepaalde gevallen krijgen de laatste belangen meer gewicht: in Nederland zijn bijvoorbeeld valhelmen voor motorrijders, vei­ligheidsgordels in auto’s, en deelname aan ziek­tekostenverzekering verplicht. Maar het aantal paternalistische maatregelen ten opzichte van volwassenen is relatief beperkt en verplichtin­gen als hierboven zijn veelal onomstreden. In dit stuk richt ik me op een meer beladen onderwerp: onder welke omstandigheden mag de overheid dwingend ingrijpen binnen gezinnen omdat ze van mening is dat de ouders tekortschieten in de opvoeding? Denk aan het zeilmeisje Laura, of de recente oproep tot verplichte inenting tegen mazelen na de recente uitbraak in de biblebelt. Ik zal betogen dat uit het feit dat bepaalde op­ voedingskeuzen van ouders door een overgrote meerderheid van de bevolking als onverstandig of zelfs verwerpelijk worden beoordeeld, niet auto­matisch valt af te leiden dat de overheid meteen mag ingrijpen met een ondertoezichtstelling van kinderen (waarbij het gezag van de ouders deels wordt overgenomen door een gezinsvoogd), of een ontzetting uit de ouderlijke macht. Vrijheid in opvoeding Ouders zijn de primaire opvoeders van kinderen en zijn daarmee de eerst aangewezenen om, al dan niet paternalistisch, op te treden. Het is hun taak om ervoor te zorgen dat kinderen opgroeien in een veilige omgeving, zonder al te veel indoc­trinatie, en zodanig worden gevormd dat ze op termijn als zelfstandig burger in de samenleving kunnen functioneren. Deze criteria geven ouders veel speelruimte om de opvoeding vorm te geven. Ouders verschillen aanmerkelijk in de manier waarop ze deze taak invullen, van streng (religi­eus) tot (vrijblijvend) tolerant. In principe stelt de overheid zich hierbij terughoudend op; ze mag alleen ingrijpen indien er sprake is van verwaarlo­zing, misbruik, of opvoedingsstijlen die een ‘open toekomst’ van kinderen in de weg staat.1 Naar mijn overtuiging zijn er twee overwegingen van belang bij de vraag of de overheid dwingend mag ingrijpen in de opvoeding van kinderen. De eerste voorwaarde is dat de overheid alleen mag ingrijpen in uiterste gevallen, indien aan de voornoemde criteria niet wordt voldaan. In de terminologie van de wetgever: de overheid mag ingrijpen indien een minderjarige zodanig op­groeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedrei­ging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen (art 1:254 lid 1 BW). De tweede voorwaarde is dat het middel niet erger moet zijn dan de kwaal. Het feit dat er soms iets grondig mis lijkt te zijn binnen een gezinssituatie impliceert nog niet dat het ingrijpen van de overheid de situatie voor kinderen vanzelfsprekend verbetert. In zijn oratie concludeert pedagoog Ido Weijers dat er weinig bekend is over de effecten van overheidsingrijpen in de opvoeding maar dat het weinige onderzoek dat verricht is laat zien dat ‘slechts een klein deel van de kinderen beter af is met een kinderbe­schermingsregel en dat degenen die er het meest van profiteren degenen zijn bij wie sprake is van ernstige problematiek.’2 Laat duidelijk zijn dat het al dan niet besluiten tot overheidsingrijpen altijd een keuze tussen twee kwaden is. Met name de uithuisplaatsing, waarbij kinderen worden weggenomen uit de vertrouwde omgeving en ondergebracht in een pleeggezin of tehuis is erg ingrijpend voor kinderen (en hun ouders). Omslagpunt De grote vraag blijft altijd waar het omslagpunt ligt waarna de belangen van het kind zodanig ge­schaad worden dat we als samenleving het nood­zakelijk achten om in de autonomie van de ouders in te grijpen. Ook dan blijft het moeilijk om vast te stellen of het middel van overheidsingrijpen niet erger is dan de kwaal. Enerzijds lijkt de hou­ding waarin men risico’s absoluut wil uitsluiten contraproductief. Alle ouders stellen hun kinde­ren in meer of mindere mate bloot aan risico’s, en dit blootgesteld worden aan risico’s is een nood­zakelijke voorwaarde in het opvoedings- en op­groeiproces. Anderzijds lijkt de houding waarin de ouders vrij zijn om hun kinderen naar eigen inzicht op te voeden, tenzij er sprake is van acuut levensgevaar, te vrijblijvend. Bepaalde risico’s zijn domweg onaanvaardbaar en kinderen zitten in een ontwikkeltraject waarbij de gevolgen van be­paalde omstandigheden pas na een tijd duidelijk kunnen worden. Maar waar het redelijke midden tussen deze uitersten ligt valt niet objectief vast te stellen. De dilemma’s kunnen geschetst worden door een aantal voorbeelden te bespreken. Bloedtransfusies. In Nederland mogen artsen tegen de wil van ouders ingaan en bij een kind een bloedtransfusie toedienen – in strijd met de religieuze voorschriften van bijvoorbeeld Jehova’s getuigen. Immers, een bloedtransfusie wordt alleen toegepast in gevallen waarin een kind in acuut levensgevaar is – clear and present danger. Maar bij andere voorbeelden is die risicobereke­ning veel minder eenduidig te maken. Inentingen. Inenting tegen mazelen – in strijd met de religieuze voorschriften van bevindelijk gereformeerden – is in Nederland niet wettelijk verplicht gesteld. Hier is het risico voor kinderen veel kleiner dan bij het vorige voorbeeld: lang niet alle kinderen die niet zijn ingeënt zullen de ziekte krijgen, en lang niet alle kinderen die de ziekte krijgen sterven hieraan – 1 per 1000 volgens het rivm – of houden hier serieuze gevolgen aan over – 1 op de 1000 patiënten krijgt hersenvlies­ontsteking. Hier spelen twee vragen. Ten eerste, vinden we als samenleving dit risico te groot en vinden we dat de overheid moet ingrijpen om deze kinderen te beschermen? En indien we dit risico te groot vinden, op welke manier kan de overheid er dan voor zorgen dat de kinderen wel worden ingeënt? Aangezien de ouders hier diep­gevoelde religieuze bezwaren tegen hebben, zal een verplichte inentingscampagne grote onrust veroorzaken. Daarnaast is de kans reëel dat ou­ders, om deze verplichte inenting te ontlopen, het consultatiebureau zullen mijden en hun kinderen (tijdelijk) van school zullen houden. Tenslotte is het niet evident om kinderen onder dwang, tegen de wil van de ouders in te enten. Hier wordt de vraag relevant of het middel van overheidsingrij­pen niet erger wordt dat de kwaal. Kinderobesitas. In het voorjaar 2012 diende een zaak voor het Gerechtshof Arnhem waarin drie kinderen met ernstig overgewicht onder toezicht werden gesteld. De 6-jarig dochter zat 17 kg boven het gemiddelde gewicht en de 11 en 13-jarige zoons zaten respectievelijk 18 en 51 kg boven het gemid­delde gewicht. Het Hof legde een ondertoezicht­stelling op: verplichte professionele hulp omdat ouders onvoldoende in staat werden geacht om in vrijwilligheid dit probleem aan te pakken. Het Hof concludeerde dat de belangen en gezondheid van deze kinderen ernstig zou worden bedreigd omdat de gevolgen van kinderobesitas aanzienlijk kunnen zijn. Zowel lichamelijk – orthopedische klachten, hoog cholesterolgehalte, hoge bloed­druk, verhoogd risico op diabetes, ademha­lingsproblemen tijdens de slaap en obesitas als volwassene – als psychologisch – lage zelfwaarde­ring, negatief zelfbeeld, depressieve symptomen, stigmatisatie en discriminatie. Bij deze uitspraak vallen ook verschillende vragen te stellen. Is obesitas een zodanige bedreiging van de belangen en gezondheid van kinderen dat een ondertoe­zichtstelling gerechtvaardigd is? En is dit het beste middel om overgewicht bij kinderen tegen te gaan? Tenslotte kun je de vraag stellen wat de rechter zich op de hals heeft gehaald, gegeven het feit dat nu zo’n 20 procent van de Nederlandse jeugd te zwaar is en het aantal kinderen met overgewicht alleen maar toeneemt. Moeten nu alle kinderen met obesitas onder toezicht worden gesteld? In hoeverre komt dit overeen met het uitgangspunt dat een ondertoezichtstelling als laatste redmiddel is bedoeld, en dus alleen kan worden ingezet bij extreme gevallen? Daarbij speelt nog een andere overweging een rol. Door in te grijpen in de ouder-kindrelatie legt de overheid de verantwoordelijkheid voor op­voedingsproblemen primair bij de ouders. Maar daarmee ontloopt diezelfde overheid misschien al te makkelijk haar eigen verantwoordelijkheden. Neem het obesitas-voorbeeld. De kinderen wer­den onder toezicht gesteld op basis van wetgeving van dezelfde overheid die gymnastiek uit het onderwijs haalde, die speelpleinen in de open­bare ruimte als sluitpost op de begroting geheel marginaliseerde, en die toestaat dat fastfoodres­taurants als McDonalds uitgekiende en op kin deren gerichte reclames tijdens kinder-primetime uitzenden. Ouders voeden hun kinderen op in een bepaalde sociale context waarvan de contouren in grote mate door de overheid worden bepaald. Ik zou de vraag willen opwerpen of de overheid wel voldoende doet om ouders in staat te stellen om hun kinderen als gezonde en zelfstandige perso­nen op te voeden, en om te voorkomen dat ouders in noodsituaties komen die dit soort verregaande maatregelen noodzakelijk maken. De overheid heeft de laatste decennia erg veel bezuinigd op maatregelen die ouders bijstaan die er moeite mee hebben om hun opvoedingstaak goed in te vullen. Natuurlijk, de overheid moet ingrijpen als ouders niet in staat zijn om hun kinderen goed op te voeden. Maar de overheid heeft een minstens zo belangrijke rol om dit ingrijpen te voorkomen door de juiste randvoorwaarden te scheppen, zodat deze ouders in staat zijn om hun opvoe­dingstaak zo goed mogelijk ter hand te nemen.   Roland Pierik is universitair hoofddocent rechtsfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan het Paul Scholten Centre of Jurisprudence.   Noten 1 Deze term komt van Joel Feinberg (1986) Harm to Self. New York: Oxford University Press. 2 Ido Weijers (2012) Parens patriae en prudentie. Grondslagen van jeugdbescherming. Amsterdam: Uitgeverij swp.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij de onderwerpen gezondheid en Nederlandse politiek.Lees hier het pdf van dit artikel. Dankzij wifi en 3G, smartphones en tablets zijn we tegenwoordig altijd online en laten we overal digitale sporen achter. Mede daardoor weten overheden en bedrijven meer van ons dan ooit, zoals pijnlijk werd geïllustreerd door de recente onthullingen over het PRISM-programma van de Amerikaanse National Security Agency (NSA). Maar biedt deze realiteit naast risico’s ook kansen? Futuroloog Maurits Kreijveld buigt zich over onze ‘intelligente omgeving’. Door Maurits Kreijveld Internet en sociale media zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. De afgelopen decennia is vrijwel alles wat we doen gedigitali­seerd: de dingen die ons bezighouden, wat ons interesseert, waar we ons bevinden, met wie we in contact staan. Deze ontwikkelingen hebben gemak en talloze nieuwe mogelijkheden opgele­verd: toegang tot een vrijwel onuitputtelijke bron van informatie en kennis, de mogelijkheid om direct onze mening te geven en onze belevenis­sen met anderen te delen, en samenwerking op een grotere schaal en met een grotere snelheid en flexibiliteit dan ooit tevoren. Tegelijkertijd kan de overheid hiermee meer te weten komen over ons privéleven en over onze overtuigingen, en kan ze ons gedrag meer sturen in een gewenste richting. Maar wie bepaalt wat gewenst is? Intelligente omgeving Onze leefomgeving digitaliseert steeds verder en wordt daarmee ook steeds intelligenter. Binnen enkele jaren beschikken we in het Westen vrijwel allemaal over een smartphone met toegang tot internet; we zijn dan altijd en overal met inter­net verbonden. De online en offline wereld gaan steeds meer door elkaar heen lopen: op onze smartphone of Google Glass zien we aanvullende informatie over degene die we op ons af zien lopen of het gebouw waar we bij stil staan. En onze handelingen en uitingen worden digitaal opgeslagen of gedeeld met anderen. Mobiele apps houden bij waar we op klikken en waar we mee bezig zijn om ons zo nog beter te kunnen advise­ren en reclame te kunnen tonen. Gemak dient de mens. Smartphones detecteren onze beweging, de richting waarin we kijken, de kwaliteit van de omgeving om ons heen, het geluidsniveau en via de camera kijken andere mensen mee. En in de omgeving komen steeds meer sensoren die de luchtkwaliteit meten of de verkeersdrukte, of de sterkte van een gebouw of dijk. Door intelligente dataverwerking kan uit al deze informatie uit verschillende bronnen nieuwe ken­nis worden gedestilleerd: over ons gedrag, over het verband tussen onze levensstijl en gezond­heid, ons aankoopgedrag en onze voorkeuren. Alles wordt data. De stad wordt een intelligente omgeving die zich bewust is van wat zich afspeelt binnen haar grenzen, door het voortdurend in­terpreteren van de signalen die het verwerkt.1 Met slimme analysetechnieken worden de videobeel­den van camera’s overal in de stad geïnterpre­teerd. Gezichtsuitdrukkingen, de intonatie van onze stem en de formulering van onze e-mails verraden onze emoties. Begripvol doet een sym­pathieke vrouwenstem ons een suggestie om iets te kopen of te eten. En bij alleen suggesties blijft het niet. Psychologische principes worden gebruikt om ons te verleiden om meer te kopen, meer te gaan bewegen en energiezuiniger te gaan rijden en ons op een voorspelbare manier door de stad te laten bewegen. Als we al keuzes krijgen voorgelegd, dan gebeurt ook dat op een slimme manier, zodat we een gunstiger abonnement nemen op kranten of een hypotheek afsluiten waarmee we ons financieel niet in de problemen brengen. Voortdurend worden we geholpen, geadviseerd, gestuurd, krijgen we een duwtje in de ‘goede’ richting en worden we, netjes gezegd, digitaal gecoacht. De belofte van een betere samenleving Deze zogenaamde ‘Big Data’-revolutie brengt grote beloften met zich mee. Producten en dien­sten kunnen individueel op maat worden aange­boden: op het juiste moment, op de juiste plaats en aansluitend bij de behoeften van dat moment. Stromen van verkeer en goederen kunnen effici­ënt worden afgehandeld, het gebruik van grond­stoffen efficiënter gemaakt, de opbrengst van onze landbouw vergroot, en onze omgeving kan schoner worden, de mensen die er werken gezon­der en gelukkiger. Op basis van de ontwikkelde kennis kan de slimme planeet ook anticiperen op naderend onheil. Vroege detectie en signalering van een naderende file, van een opkomende tsunami of epidemie of van dreigende rellen kan helpen om tijdig in te grijpen. Onze planeet wordt niet al­leen slimmer maar ook veiliger, zo is de belofte. De Amerikaanse cia ontwikkelt onder andere in samenwerking met Google een systeem waarmee geanticipeerd kan worden op rellen en terroris­tische aanslagen. Deze ontwikkeling sluit nauw aan bij de film Minority Report waarin misdadigers opgepakt konden worden nog voordat ze een mis­daad begaan hadden die voorzien werd door een drietal helderzienden. Het ideaal van ‘precrime’: een misdaadvrije samenleving. De recente onthullingen over het vergaande aftap- en afluisterprogramma van de Ameri­kaanse overheid (PRISM) laten een andere kant zien van de ‘Big Data’-revolutie. We ‘betalen’ voor veiligheid en gemak met onze privacy. Ook de Nederlandse overheid laat zich niet onbetuigd. Sociale media monitoring groeit snel en heeft na de rellen in Haren een extra impuls gekregen. Het staat inmiddels hoog op het lijstje van politie en justitie. Daarbij worden nauwkeurig sociale netwerkstructuren in kaart gebracht: wie staat in verbinding met wie, wie zijn de belangrijke spelers in het netwerk – de gangmakers en beïn­vloeders. Meer dan ooit beschikken overheden over mogelijkheden om achter onze voordeur te kijken, in ons privéleven. Meer dan ooit geven we overheden een kijkje in ons privéleven en onze persoonlijke overtuigingen door de berichten die we via bijvoorbeeld Twitter versturen. Ruimte voor een eigen geluid? Alle nieuwe mogelijkheden om te meten en te be­ïnvloeden sluiten aan bij het utopisch wensbeeld van een maakbare samenleving waarin risico’s worden uitgebannen. Effectiever beleid en een gezonde en veilige samenleving, wie kan daarop tegen zijn?  Toch valt er op dit beeld heel wat af te dingen. Doordat we vrijwel alles kunnen meten lijkt het alsof we alles weten. Computers vertellen echter geen waarheid, maar geven de waarschijn­lijkheden aan en verbanden tussen gemeten data. Data die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Met alle risico’s van dien. Facebook expe­rimenteert al met nieuwe vormen van gerichte reclame en liet als ‘gimmick’ zien dat op basis van sociale netwerkanalyses te ‘bepalen’ is wat iemands religieuze of seksuele voorkeur is. Bij benadering dan, want het blijven statistieken die een waarschijnlijkheid aangeven. Statistieken die het risico in zich hebben te worden gebruikt als waarheden: wat waarschijnlijk is, is vast waar en waar rook is, is vuur. We worden al beoordeeld en veroordeeld voor we iets gedaan hebben. Als het om het tonen van reclames voor producten gaat, is het niet zo erg dat de computer ons ‘veroor­deelt’, maar wat als het de overheid is die ons van een misdrijf beschuldigt of van ongewenst gedrag (pedofilie, incest)? En dan moet je van goeden huize komen om dat te weerleggen. Niet voor niets staat de film Minority Report geheel in het teken van deze moeilijke strijd tegen het systeem om de eigen onschuld te bewijzen. En de invloed van het systeem gaat verder dan het beoordelen en veroordelen. De inzet van per­suasieve technieken beperkt de vrijheid van het eigen handelen. De overheid stuurt ons gedrag in de gewenste richting (bijvoorbeeld gezonder le­ven, veiliger rijden). Maar wat als we niet aan deze norm willen of kunnen voldoen? Als we ongezond willen leven, onszelf in gevaarlijke situaties bren­gen tijdens avontuurlijke vakanties en ‘s nachts het gaspedaal wat harder intrappen? Zijn er dan sancties te verwachten? Gaat de verzekeringspre­mie dan omhoog? Wordt onze zorg duurder of krijgen we geen uitkering meer? Ons onttrekken aan de normen die de technologie ons oplegt lijkt vrijwel onmogelijk te worden. Waar is de ruimte voor burgerlijke ongehoorzaamheid en de vrije keuze voor een alternatieve levensovertuiging? En wie heeft er nog overzicht over de complexe computersystemen die alle data verwerken en interpreteren? Wie controleert de verwerking en waar wordt de discussie gevoerd over de aanna­mes die er in de software zitten, op basis waarvan het beslissingen neemt en ons gedrag stuurt? Wie bepaalt wat gewenst is? Zaken die tot nu toe altijd onderworpen zijn geweest aan een voortdurend en uitgebreid maatschappelijk en politiek debat. Zal dit zo blijven als steeds meer van deze hande­lingen door computersystemen worden verricht? Dialoog in plaats van determineren Door de technologische ontwikkelingen die nu al aan de gang zijn lijkt onze vrijheid steeds verder te worden ingeperkt door bedrijven (denk aan de automatisch gekuiste foto’s bij Facebook) en overheden. De keuze om niets te doen met alle nieuwe informatie kan steeds meer gezien gaan worden als een keuze tegen een veiligere en gezondere samenleving. Welke politicus durft bewust te kiezen voor mogelijk meer doden door een onge­zonde levensstijl en terroristische aanslagen in ruil voor meer privacy en ruimte voor eigenwijs en afwijkend gedrag? Genoeg voer voor discussie. En die is nodig om vanuit de maatschappij mede richting te geven aan het ontwerp en het gebruik van nieuwe tech­nologie. Want technologie kan ook anders worden ingezet. Zo zijn er projecten waarin een spelsitu­atie wordt gecreëerd die mensen spontaan met onbekende medebewoners in contact brengt. Bijvoorbeeld doordat er iets omvalt, van kleur verandert, geluid maakt of tevoorschijn schiet. Of doordat de ene persoon een tekstberichtje ontvangt op zijn telefoon dat vragen oproept en waar de buurman een antwoord op blijkt te heb­ben. Een reeks van gebeurtenissen die mensen uitdaagt om samen een ‘spel’ te spelen waarvan de spelregels en uitkomst nog niet vastliggen. In een ander project is een instrument gemaakt waarmee meerdere mensen samen muziek kun­nen maken door interactief samen te werken.5 De deelnemers zijn met elkaar verbonden doordat ze allemaal een deel van hetzelfde ‘instrument’ vasthouden. Er dus is directe terugkoppeling: de actie van de één heeft direct invloed op de ander. Door samen te werken en het gedrag op elkaar af te stemmen kan uiteindelijk muziek gemaakt worden. Een voorbeeld van hoe wederkerigheid gemedieerd kan worden. Kortom, niet nog meer technologie die deter­mineert en profileert en ons in een hokje duwt of een stempel geeft (of een ‘tag’), maar technologie die ons verwondert, ons spontaan iets nieuws laat ontdekken, ons uitnodigt om met anderen in con­tact te treden of gezamenlijk iets aan te pakken, die ons laat nadenken, het goede in ons aanmoe­digt. Niet zozeer om een zogenaamd voorspelbare uitkomst of resultaat te krijgen, maar gewoon om te voeden met andere impulsen. Ruimte voor positieve prikkels met onvoorspel­bare uitkomsten, gekke uitspattingen, iedereen zijn eigen fetisj, alternatieve zienswijzen en wel­licht een beetje burgerlijke ongehoorzaamheid. Uiteindelijk is dat wat het leven en onze samen­leving als geheel de moeite waard maakt. Het zou goed zijn als er bij het ontwikkelen en toepassen van nieuwe technologie meer ruimte gegeven wordt aan de meer emotionele en empathische kant in plaats van de rationele, deterministische.   Maurits Kreijveld is futuroloog en expert op het gebied van sociale media, internet, innovatie en opkomende technologieën. Hij werkt momenteel bij het Rathenau Instituut als projectleider op het gebied van innovatie en democratie. Dit artikel is gebaseerd op zijn recente boek Samen slimmer. Hoe de wisdom of crowds onze samenleving zal veranderen, dat werd verkozen tot een van de vijf beste managementboeken van 2013. Zie voor meer informatie: wisdomofthecrowd.nl.   Noten 1 Deze ontwikkelingen worden aangeduid met termen als ‘smart cities’, ‘sensible cities’ en ‘intelligent spaces’. 2 Hierbij wordt wel gesproken van ‘nudging’ (het steunen en een duwtje in de goede richting geven), ‘persuasive technologies’ (overtuigen met bewezen psychologische beïnvloedingstechnieken) en ‘behavioral economics’ (gedragseconomie). Er wordt ook wel gesproken van ‘paternalistic policymaking’: beleid dat aanzet tot ‘goed’ en verantwoord gedrag. 3 Voortdurende monitoring heeft weliswaar enkele aanslagen kunnen voorkomen, maar niet volledig uitgebannen: denk aan de aanslagen van 9/11, Project X in Haren, de bomaanslagen bij de marathon van Boston. Risicoprofielen voor kans op bijvoorbeeld borstkanker geven altijd een kans aan, maar nemen onzekerheid niet weg. Zelfs een kleine kans is psychologisch een groot risico. 4 Uiteindelijk bleek dat de data van het systeem gemanipuleerd waren. En wel zodanig dat de hoofdpersoon ten oprechte beschuldigd werd van een moord die door het systeem was voorspeld. De sleutel naar de waarheid was een zogenaamd ‘minority report’, een melding van het systeem dat de data (in dit geval visioenen van ‘helderzienden’) niet eenduidig waren. 5 Zie voor meer informatie hoofdstuk 5 en 6 van het boek Samen slimmer. Hoe de ‘wisdom of crowds’ onze samenleving zal veranderen (Maurits Kreijveld, Kluwer 2013).   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp digitalisering.