Lees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken. Samenstelling Inge van der Leeuw Interesse in de lokale politiek Hoe betrokken zijn Nederlanders bij de lokale politiek? Uit onderzoek van tns Nipo in 2010 blijkt dat er een duidelijk verschil is in belangstelling voor de lokale en nationale politiek: slechts 44% is geïnteresseerd in plaatselijke politieke thema’s, terwijl ruim 62% zich interesseert voor landelijke politiek. Deze geringe belangstelling voor het ‘lokale’ hangt samen met de gevoelde relevantie van het lokale bestuur: slechts 1 op de 5 Nederlanders denkt dat gemeentelijke beslissingen veel invloed hebben op het dagelijks leven. Toch zijn de meeste mensen (85%) redelijk tevreden over het gemeentebestuur. Ook vinden, in inter-nationaal perspectief, relatief veel mensen dat lokale verkiezingen een effectieve manier zijn om politieke beslissingen te beïnvloeden (zie Figuur 1). Het vertrouwen in de lokale politiek is wel een stuk lager: meer dan 70% van de inwoners vindt in zekere mate dat lokale politici teveel uit zijn op eigen voordeel en teveel rekening houden met machtige belangen. Gemeenten en geld Het grootste deel van de inkomsten van gemeenten is afkomstig van het Rijk, in de eerste plaats in de vorm van het Gemeentefonds. De totale hoogte van dit fonds is rechtstreeks gekoppeld aan die van de rijksbegroting. Het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente hieruit ontvangt, wordt bepaald aan de hand van meer dan 60 verschillende maatstaven, waaronder het aantal inwoners, de oppervlakte van de gemeente, het aantal jongeren en ouderen, en het aantal lagere inkomens. Naast inkomsten uit het Gemeentefonds kunnen gemeenten specifieke uitkeringen ontvangen voor het uitvoeren van bepaald beleid van het Rijk. Gemeenten vullen het rijksbudget aan met eigen inkomsten, vooral uit eigen bezittingen, belastingen en heffingen. De opbrengst van belastingen, zoals Onroerende-zaakbelasting (ozb), parkeerbelasting en honden-belasting, behoren tot de algemene middelen en zijn vrij besteedbaar. Bij heffingen, zoals rioolheffing, mag de opbrengst de kosten die ermee gedekt worden niet overschrijden. De totale inkomsten van gemeenten zijn de afgelopen decennia toegenomen van zo’n 37 miljard euro in 1990 tot 53 miljard in 2009. Deze stijging komt vooral voort uit de groei van het Gemeentefonds en de eigen inkomsten; de specifieke uitkeringen zijn sinds 1990 juist gehalveerd (coelo, Jaarboek overheidsfinanciën 2010). Gemeentelijke herindeling De gemeente als bestuurseenheid kreeg in Nederland voor het eerst vorm tijdens de Franse tijd (1795-1811). Hiermee werd het historisch onderscheid tussen steden en platteland opgeheven. Hoewel de stedelijke privileges met de Nederlandse zelfstandigheid in 1813 weer tijdelijk in ere werden hersteld, werd de gemeentelijke indeling in 1851 officieel vastgelegd. De gemeentegrenzen lagen echter allesbehalve vast: sindsdien zijn er ontelbare herindelingen doorgevoerd, waarbij het aantal gemeenten gestaag daalde. De eerste golf her-indelingen was het gevolg van Thorbecke’s Gemeentewet in 1851, die eisen stelde aan de democratische basis van gemeenten. 71 gemeenten die minder dan 25 ‘kiezers’ (enigszins vermogende inwoners) telden, werden opgeheven. Na de Eerste Wereldoorlog werden in het kader van doelmatiger bestuur onder andere Amsterdam, Haarlem, Eindhoven en Maastricht uitgebreid met een flink aantal buurgemeenten; in de jaren ’40 gebeurde hetzelfde in Rotterdam. Als gevolg van de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening in 1966 zorgden systematische herindelingen voor een daling van ruim 70 gemeenten. De schaalvergroting zette door in de jaren ’80 met de indeling van Nederland in drie bestuurslagen (Repertorium Nederlandse Gemeenten 1812-2006; cbs (2005), Een eeuw gemeentelijke herindelingen). Sindsdien blijft het aantal gemeenten dalen, met als belangrijkste motivatie het versterken van de bestuurskracht. Sinds januari 2013 bestaat Nederland uit 408 gemeenten. Het gemiddelde inwonertal is inmiddels gestegen van 1914 in 1815 tot 35.667 in 2005. Lokaal bezuinigen Niet alleen de landelijke overheid wordt in deze crisistijd geconfronteerd met bezuinigingen. Uit onderzoek van adviesbureau bmc eerder dit jaar blijkt dat het merendeel van de Nederlandse gemeenten de afgelopen jaren heeft moeten snijden in de uitgaven. Bijna de helft van de gemeenten beperkte de bezuinigingen tot maximaal 5% van de begroting; een derde streefde naar 5 tot 10%. In totaal gaven de lokale overheden vorig jaar 52 miljard euro uit, bijna 1 miljard minder dan in 2011 en 3,8 miljard minder dan in het piekjaar 2009 (cbs Statline, inkomsten en uitgaven overheid 2013). Verreweg de meeste gemeenten zullen de komende tijd nog verder moeten besparen: ze verwachten dit jaar een totaal tekort van 2,4 miljard euro, net boven de gestelde norm van 0,5% van het BBP (cbs Statline, EMU-saldo decentrale overheden, begroting 2012-2014). De afgelopen jaren bezuinigden gemeenten vooral op de inkoop van goederen en diensten, investeringen en de aankoop van grond (zie Figuur 3). De uitgaven aan uitkeringen stegen in dezelfde periode met bijna 0,9 miljard euro, maar deze stijging werd in 2012 tot staan gebracht, met name door de uitkeringen voor sociale voorzieningen te beperken. D66 lokaal? Op 21 maart van dit jaar had D66 23.421 leden. Meer dan de helft (11.139) daarvan is gevestigd in Noord- en Zuid-Holland. Een relatief klein aantal leden woont in Zeeland (258), Flevoland (347), Drenthe (448) en Friesland (481). Er zijn in Nederland in totaal 244 lokale afdelingen van D66, die onderling sterk in grootte verschillen: er zijn afdelingen met minder dan 10 leden, maar ook enkele met meer dan 1000. Verreweg de grootste is Amsterdam met 3802 leden, gevolgd door Utrecht (1685), Den Haag (1616), Rotterdam (1100), Leiden (621), Groningen (584) en Nijmegen (561). De afdeling Menterwolde daarentegen is met slechts 4 leden de kleinste D66-afdeling. Daarna komen Sliedrecht (6), Vriezenveen (7), Steenbergen (8) en Loon op Zand (9). In totaal zijn er 42 lokale afdelingen met meer dan 100 leden; 97 afdelingen hebben er minder dan 30 (D66 Kengetallen 2013). De partij wordt op lokaal niveau vertegenwoordigd door 94 wethouders en maar liefst 405 gemeenteraadsleden. De grootste vertegenwoordiging is te vinden in Leiden (10 raadsleden), Utrecht (9), Hilversum (8), Haarlem (7), Delft (6), Deventer (6) en Wageningen (6).   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen feiten en cijfers en lokale en regionale politiekLees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel omvat een fotoreportage. Lees de pdf-versie om de foto’s te bekijken. Om het aanzien van hedendaags Nederland te documenteren ben ik door het land gereisd op zoek naar de Schoolstraat. Na de Kerkstraat is de Schoolstraat de meest voorkomende straatnaam in Nederland. Maar liefst 458 straten dragen die naam. De Kerkstraat bevindt zich meestal midden in dorp of stad. Vaak is de Schoolstraat er dan vlak om de hoek, maar er liggen ook Schoolstraten in meer afgelegen buurten. Vaak is het een oude, meestal korte straat waar nog daadwerkelijk een schoolgebouw staat, al dan niet in (her-)gebruik. Soms is de functie van het gebouw veranderd in een kunstenaarsatelier of dansschool of multifunctioneel centrum. Er zijn pittoreske, doodgewone alswel saaie, afgelegen en lelijke Schoolstraten. Meestal is het een wat stille straat. Hoogst zelden is de School-straat een winkelstraat. Een ronde door woonbuurten van Nederland (want de Schoolstraat is altijd bewoond) levert tevens een inventarisatie op van straatmeubilair, voortuinen en vensterbankdecoraties, die de grens markeren tussen het privé-domein en de openbare ruimte. Ik heb in mijn documentatie niet gestreefd naar topografische volledigheid, wel naar een catalogisering van alledaagse diversiteit en geografische spreiding. Bij elke Schoolstraat die ik bezocht, heb ik gefotografeerd wat me ter plekke trof als opvallend. Meestal was dat vooral opvallend in zijn gewoonheid.   Herman Wouters is fotograaf.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp lokale en regionale politiek  Lees hier het pdf van dit artikel. In maart 2014 gaan de Nederlanders stemmen voor een nieuwe gemeenteraad. De gemeenteraad is het hoogste orgaan in de gemeente, dus formeel gezien is daarmee het antwoord op de vraag in de titel gegeven. Maar zijn het in de praktijk de gekozen raadsleden die de macht hebben in de gemeente? Daar lijkt het niet op, om eerlijk te zijn. Het zijn vaak andere spelers die bepalen wat er gebeurt, zoals menig lokaal politicus weet. Wat is er eigenlijk bekend over de machtsverhoudingen op lokaal niveau? Door Klaartje Peters Politicologen zijn altijd geïnteresseerd geweest in de vraag wie feitelijk gezien de macht heeft. Vanaf het moment dat het vakgebied zich in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in de Verenigde Staten begon te ontwikkelen, hebben ze hier onderzoek naar gedaan, ook op gemeen­telijk niveau. Gemeenten zijn voor politicologen wat fruitvliegjes voor biologen zijn, stelt Berve­ling (1994): er zijn er veel van, ze zijn goed toe­gankelijk en niet te complex (in vergelijking met nationale politieke stelsels), waardoor ze goed te vergelijken zijn. Dit Amerikaanse community power-onderzoek heeft in Nederland helaas niet echt navolging gekregen. Berveling is één van de weinigen in Nederland die machtsonderzoek op lokaal niveau heeft gedaan: hij richtte zich volle­dig op de stad Amsterdam en stelde vast dat op de door hem onderzochte beleidsterreinen de porte­feuillehouder, de coalitiefracties, een enkele amb­telijke afdeling en belangenorganisatie samen de dienst uitmaakten.1 Het beeld rijst van een door de politiek gedomineerde stad. Het is verleide lijk deze uitkomsten als typisch Amsterdams af te doen, of het aan de gebruikte meetmethodes toe te schrijven, maar feit is dat het beeld in veel andere gemeenten niet zal worden herkend. In dit artikel zet ik kort op een rijtje wat er be­kend2 is over macht op lokaal niveau. De concur­rentie van raadsleden kan in allerlei categorieën worden gevonden. Buiten het gemeentehuis kan men denken aan hogere bestuurslagen (inclu­sief de Europese Unie), en dichterbij het (lokale) bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en de media.3 Binnenshuis zijn er het college van B&W en de ambtenaren, die de zeggenschap van de raad beperken. Rijksoverheid vraagt, gemeente draait De tijd dat steden zichzelf bestuurden, ligt ver achter ons. In de gedecentraliseerde eenheidsstaat die Nederland is, kan de rijksoverheid gemeenten door middel van wetten dwingen bepaalde zaken te doen of te laten (en dan laat ik de provincie en de Europese Unie nog maar even buiten be­schouwing). Zo moeten gemeenten mensen die geen inkomen hebben een bijstandsuitkering verstrekken op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), en bepaalt de rijksoverheid hoe hoog die uitkering is. In kringen van bestuurders en be­stuurskundigen is altijd discussie geweest over de vraag hoeveel vrijheid gemeenten eigenlijk nog hebben. Volgens de grondwet hebben gemeenten (en provincies) het recht hun eigen huishouding te voeren op hun grondgebied, zolang ze daarbij niet in strijd met hogere regelgeving handelen. Daar zit natuurlijk de crux, want er is heel veel hogere regelgeving. Volgens sommige deskun­digen zoveel, dat gemeenten feitelijk een soort uitvoeringskantoren van de rijksoverheid zijn.4 Bovendien bepaalt de rijksoverheid voor het overgrote deel ook hoeveel geld gemeenten te besteden hebben, door voor de meeste gemeente­lijke taken budget ter beschikking te stellen en de mogelijkheid tot eigen belastingheffing sterk aan banden te leggen (zie ook het artikel van Veldhuij­zen in dit nummer). Nu er de laatste jaren steeds meer belangrijke taken aan de gemeenten worden overgedragen – de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) waren nog maar het begin, daar komen bin­nenkort zware bevoegdheden op het terrein van arbeidsmarktbeleid, jeugdzorg en zorg bij – gaat dit op lokaal niveau steeds meer knellen. Gemeen­tebestuurders hebben het gevoel dat de rijksover­heid bepaalt wat zij moeten doen, daarvoor te weinig geld beschikbaar stelt, en als er (financiële) tegenvallers zijn de andere kant op kijkt. Bedrijven en maatschappelijke organisaties Teveel focus op de interbestuurlijke verhoudin­gen zou ons kunnen doen vergeten dat er méér is dan bestuur in een stad of dorp. Mensen organise­ren zich in verenigingen, bedrijven creëren werk­gelegenheid en leveren, net als maatschappelijke instellingen, zorg, openbaar vervoer, onderwijs en allerlei andere diensten aan burgers. De meeste raadsleden zullen beamen dat het goed is dat de lokale samenleving bloeit zonder dat daarvoor het gemeentebestuur nodig is. Maar in het kader van de eerder genoemde machtsvraag roept dit wel enkele vragen op. De eerste is simpelweg hoeveel invloed deze maat­schappelijke organisaties en bedrijven eigenlijk hebben? Het antwoord is in algemene termen niet te geven. Lelieveldt (1999) deed onderzoek naar de manier waarop maatschappelijke organi­saties in de gemeente Zwolle toegang hebben tot het gemeentebestuur5, maar zelfs in die beperkte context is geen eenduidig antwoord te geven. Organisaties die veel participeren en organisaties die voor de gemeente bepaalde taken uitvoeren hebben meer toegang tot het bestuur, en – zo voeg ik daar aan toe – waarschijnlijk ook meer invloed. Maar het komt erop neer dat de hoeveel­heid macht of invloed verschilt per gemeente en per dossier. En het maakt nogal uit over welk type speler we het hebben. Dat het Leger des Heils meepraat over maatschappelijke opvang in een stad is iets anders dan dat projectontwikkelaar Corio op grond van zijn machtspositie als eige­naar van Hoog Catharijne bepaalt hoe de her­ontwikkeling van het nieuwe station in Utrecht eruitziet, om maar een voorbeeld te noemen. Diverse Nederlandse gemeenten zijn met handen en voeten gebonden aan grote internationaal opererende exploitanten van parkeergarages, die daarmee veel invloed uitoefenen op belangrijke beslissingen rondom stations en stadscentra. Hoeveel van dergelijke dossiers zijn er in Neder­land? Dat weet niemand. Een tweede vraag is of een gemeentebestuur de ontwikkelingen in de samenleving überhaupt nog wel kan sturen. Hoe zorg je bijvoorbeeld dat in elke buurt en in elk dorp voldoende voorzienin­gen voor burgers beschikbaar zijn? Banken en su­permarkten sluiten hun filialen en pinautomaten, en busbedrijven heffen haltes en lijnen op, zonder dat gemeenten daar invloed op hebben. Project­ontwikkelaars en regionaal opererende woning­corporaties bepalen waar gebouwd en uitgebreid wordt, en in de huidige slechte tijden vooral waar niet gebouwd wordt. En ook als je als gemeente op een terrein wel zeggenschap hebt, kun je vaak maar beperkt sturen. Gemeenten kunnen bij­voorbeeld niet voorkomen dat in krimpgebieden steeds meer scholen moeten sluiten. Een derde interessante vraag betreft invloed­rijke personen. Meer dan op landelijk niveau is macht op lokaal niveau veelal aan individuen gekoppeld. Als je mensen naar machtsverhoudin­gen vraagt, stuit je op invloedrijke ondernemers, corporatiedirecteuren en verenigingsbestuur­ders. Dat bleek al uit het Amerikaanse community power-onderzoek in de jaren zestig, maar ook in het hier en nu. Politicoloog Marcel Boogers vroeg in drie Brabantse steden aan mensen die politiek, maatschappelijk of bestuurlijk actief waren wie in hun stad het meest invloedrijk was.6 In de top-25 zat wel af en toe een wethouder, maar de meeste raadsleden kwamen er helaas niet in voor. De vierde macht Werkend van buiten naar binnen komen we dan toe aan de belangrijkste concurrenten van de ge­meenteraad binnenshuis, te weten de bestuurders en de ambtenaren. Uit al het beschikbare onder­zoek7 blijkt dat het college van B&W machtiger is dan de gemeenteraad. Dit onderzoek dateert veelal van voor de invoering van het dualisme in 2003, maar er is weinig reden om aan te nemen dat dit in de afgelopen tien jaar veranderd zou zijn. De portefeuillehouders sturen de ambtena­ren aan, beschikken over veel meer informatie en hebben in het algemeen een dagtaak aan het besturen van hun gemeente. Voor raadsleden geldt dat allemaal niet. Ondanks mooie zaken als de ‘actieve informatieplicht’ en de ‘passieve in­formatieplicht’ van het college lopen raadsleden in de praktijk in zekere zin steeds achter de feiten aan.8 De raad stelt kaders en controleert, maar is – zo werkt het althans in de praktijk – altijd afhankelijk van voorstellen en rapportages die het college de raad voorlegt. Een belangrijke kant­tekening hierbij is dat je in het politieke stelsel op lokaal niveau nooit over ‘de raadsleden’ kunt praten. Er zijn coalitiefracties en oppositiefrac­ties, en alle mooie dualistische principes ten spijt hebben coalitiefracties bijna overal een grote informatievoorsprong en kan hun invloed eigen­lijk met die van hun eigen wethouder(s) worden gelijkgeschakeld. De belangrijkste partner van het college van B&W zijn natuurlijk de ambtenaren. Er is weinig wetenschappelijk verantwoords bekend over ambtelijke macht op lokaal niveau, maar er zijn goede redenen om aan te nemen dat net als in de landelijke politiek-bestuurlijke arena sprake is van een ‘vierde macht’, in die zin dat ambtenaren stevige invloed hebben op alle terreinen waarop de gemeente actief is.9 Dat is ook wel logisch na­tuurlijk: ze zijn met velen (met meer dan de raads­leden in ieder geval), ze zijn gespecialiseerd in hun eigen beleidsterrein (hoe groter de gemeente, hoe meer dit het geval is) en ze weten dus veel meer van een onderwerp dan de meeste, noodge­dwongen generalistisch ingestelde raadsleden. Ken uw concurrenten Wetenschappers wordt vaak verweten dat men zo weinig kan met hun onderzoek. Dat is misschien waar, maar het is tegelijkertijd een onrechtvaar­dig verwijt. Als we zaken willen veranderen is het in ieder geval nodig om te weten hoe het feitelijk zit. Dat geldt hier zeker ook: om goed te kunnen functioneren moet een raadslid zich bewust zijn van zijn omgeving en de machtige spelers om hem heen. Hij moet zich realiseren dat de rijks­overheid veel van de speelruimte van de gemeente inperkt; dat de vele maatschappelijke organisaties en bedrijven die op lokaal niveau actief zijn elk op hun eigen terrein invloed uitoefenen op het bestuur; en daarnaast ook veelal hun eigen gang gaan, zonder zich veel van het gemeentebestuur aan te trekken. En zelfs binnen het gemeenhuis legt het raadslid het voortdurend af tegen beter geïnformeerde bestuurders en een professioneel ambtelijk apparaat, die samen de stad willen be­sturen zonder al te veel last van de gemeenteraad te hebben. In deze samenvatting ligt dus meteen ook de opdracht aan het nieuw gekozen raadslid, straks in maart 2014: lobby in je eigen omgeving en in Den Haag voor meer (financiële) ruimte voor de gemeente, ga actieve relaties en bondge­nootschappen aan met maatschappelijke partners in de stad, en volg kritisch en vasthoudend wat college en ambtenaren je voorschotelen. Ken uw concurrenten.   Klaartje Peters is zelfstandig onderzoeker, publiciste en docente. Eerder was zij onder meer ambtelijk secretaris van de D66-Tweede Kamerfractie.   Noten 1 J. Berveling (1994). Het stempel op de besluitvorming. Macht, invloed en besluitvorming op twee Amsterdamse beleidsterreinen. Amsterdam: Thesis. 2 Lezers die ander (recent) onderzoek kennen, zijn van harte uitgenodigd mij dat te melden. 3 Over de invloed van lokale/regionale media is mij geen onderzoek bekend. 4 Aldus Wim Derksen in een interview in het blad Binnenlands Bestuur van 21 januari 2005. 5 H. Lelieveldt (1999). Wegen naar macht. Politieke participatie en toegang van het maatschappelijk middenveld op lokaal niveau. Amsterdam: ThelaThesis. 6 M. Boogers (2008). The Boss van Oss. Onderzoeksverslag. Tilburg; M. Boogers (2010). De Top van Tilburg. Onderzoeksverslag. Tilburg; M. Boogers (2011). D’n Boss van Den Bosch. Onderzoeksverslag, Tilburg. 7 Zie Berveling (1994), paragraaf 1.3. 8 P. Castenmiller, M. van Dam en K. Peters (2013). Geven de raad alle inlichtingen… Een onderzoek naar de informatievoorziening aan de gemeenteraad. Stichting DecentraalBestuur.nl, in opdracht van het ministerie van bzk. 9 Zie onder meer: K. Peters (1999). Verdeelde macht. Een onderzoek naar invloed op rijksbesluitvorming in Nederland. Amsterdam: Boom.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp lokale en regionale politiekLees hier het pdf van dit artikel. Door Kees Verhoeven Lokale politiek. Voor een geograaf, zoals ik ben, is er geen interessanter thema. Ik herinner me colleges over het ruimtelijk gedrag van mensen. En de impact die de omgeving op ons heeft. Als student leerden we over het ‘fysisch determinisme’, het idee dat het menselijk handelen grotendeels wordt bepaald door de natuurlijke omstandigheden. Zo ver ga ik niet, maar één ding is zeker. Wat dichtbij is, doet ons wat. Daarom is een goede buur beter dan een verre vriend. Daarom zijn relaties op afstand moeilijk. Daarom hebben we allemaal wel eens het befaamde NIMBY-gevoel. Lokaal word je met neus op de feiten gedrukt. En dat geldt zeker voor politici. Enerzijds beïnvloedt de directe omgeving de prioriteiten. ‘Die stink-fabriek geeft enorme overlast!’ Anderzijds horen, zien en voelen politici direct de consequenties van hun besluiten. ‘De sluiting van het buurthuis was de doodsteek voor ons zangkoor.’ Het lokale zit ons letterlijk dicht op de huid. In mijn tijd was het gebruikelijk om na je studie te gaan backpacken. Om wat van de wereld te zien. En om levenservaring op te doen. Maar wat zie je als je overal langs raast, met allemaal dezelfde reisgids in de hand? Groter is de uitdaging om langer op één plek te blijven. En deze niet enkel te ontdekken maar er echt onderdeel van te zijn. Het vergt veel maar heeft, en geeft, zin. Want als iedereen reist, zijn nergens meer bestemmingen. U ziet, ik ben een lokalo. En niet de enige. Oud-voorzitter van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden Tip O’Neill stelde ooit: ‘All politics is local’. En Patrick Geddes, Schots stedenbouwkundige en sociaal activist, zei: ‘Think global, act local’. Maar binnen D66 is het lokale niet vanzelfsprekend. ‘Denk en handel internationaal’, luidt een van de richtingwijzers. Met de gemeenteraadsverkiezingen op komst roept dit vragen op: zijn wij te veel wereldburger voor de lokale politiek? Waarom onze focus op de internationale lange termijn, terwijl het tegenwoordig juist gaat om leven in het hier en nu? Zoekend naar een antwoord passeer ik nog een historische halte, namelijk mijn tijd bij MKB-Amsterdam, de vereniging voor het lokale midden- en kleinbedrijf in onze hoofdstad. Het was een baan vol couleur locale. Met zaaltjes vol rooie koppen en oplopende discussies. Over opgebroken winkelstraten. Over parkeertarieven. Over Iepen of Platanen. Je had erbij moeten zijn om het te snappen. En dat is nu precies het punt. Van dichtbij weegt het lokale loodzwaar, maar van verre lijkt het vederlicht. Oftewel: lokaal telt alleen lokaal. Directe betrokkenheid is doorslaggevend. Laten we hier bij de gemeenteraadsverkiezingen rekening mee houden. Door het D66-verhaal te vertalen naar het lokale. Door het algemene specifiek te maken. En door het abstracte concreet te maken. Ik zei het al, dat vergt veel. We moeten op locatie zijn om te kijken en te luisteren. En om te vertellen wat D66 verstaat onder bijvoorbeeld beter onderwijs. Waarom D66 noodzakelijke bezuinigingen niet doorschuift. En hoe het beter kan in de gemeente in kwestie. Laten we het komende verkiezingsjaar een richtingwijzer toevoegen: ‘Breng de wereld dichterbij’.   Kees Verhoeven is D66-Tweede Kamerlid.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp lokale en regionale politiek  Lees hier het pdf van dit artikel. Interview met Johan Varkevisser Moeten we ons steeds schaarser wordende belastinggeld besteden aan natuur, cultuur of sport? Vraag het de burgers zelf, zo dacht men in Zeist. Met succes. ‘Durven loslaten is de belangrijkste succesfactor’, stelt Johan Varkevisser, initiatiefnemer van een ‘bezuinigingsdialoog’ in die gemeente. Door Ivo Thonon en Marijn Bosman Net als de meeste gemeenten in Nederland staat de gemeente Zeist voor de uitdaging om flink te bezuinigen. Maar liefst € 6,2 miljoen per jaar op structurele basis. Om te bepalen hoe en waar er bezuinigd moet worden, heeft de gemeente voor een unieke route gekozen: in plaats van een bezui­nigingsvoorstel te laten opstellen door ambtena­ren van de gemeente, werd de vraag voorgelegd aan de Zeister samenleving. Uiteindelijk leidden zes bijeenkomsten in acht expertcomités met 200 bewoners uit de gemeente in een ultrakorte doorlooptijd van drie maanden tot een sluitende meerjarenbegroting. Aantal bezwaren uit de samenleving: vrijwel nul. Johan Varkevisser (D66) is wethouder financiën in Zeist en initieerde het hele proces. U heeft besloten bewoners niet alleen inspraak, maar ook daadwerkelijk invloed te geven op budgetten waar u verantwoordelijk voor bent. Waarom? Bij de aanvang van de coalitie wisten we dat we voor een opgave stonden om €6,2 miljoen te bezuinigen. In ons coalitieakkoord stond dat we de samenleving daar nauw bij wilden betrekken. Bezuinigingen raken immers de inwoners van Zeist direct. Aanvankelijk waren we van plan om de mening van de bewoners te peilen aan de hand van een aantal toekomstscenario’s. Ik betwijfelde of dit de juiste discussie en beslissingen op zou leveren. Immers, zelfs met de keuze tussen sce­nario’s stuurt de gemeente de mogelijkheden van bovenaf. De bezuinigingsopgave is echter niet van de overheid, maar van de samenleving als geheel. Als er ergens een sportclub ophoudt te bestaan, voelt de gemeente dat niet zelf, maar de inwoners des te meer. Toen heb ik het voorstel gedaan om het bezuinigingsvoorstel over te laten aan de inwoners van Zeist. Dat betrof zaken als sport, cultuur, buitenruimte en het onderhoud van groen en wegen.” Dit klinkt als onze sociaal-liberale richtingwijzer Vertrouw op de eigen kracht van mensen. Werd dat zomaar geaccepteerd door politici van andere partijen? We moesten leren loslaten, en dat is lastig voor elke politicus [lachend]. Mensen zitten nu een­maal in de politiek vanuit hun idealen, met hun eigen meningen. Na een heftige campagne en coalitieonderhandelingen waarin je constant je standpunten en wensen hebt verdedigd moet je deze plotseling helemaal loslaten. Als wethouder financiën moet je jezelf en je collega’s dwingen om de ideologie even thuis te laten en de expert­comités de vrije hand te geven. Wel hebben we overigens een minimaal aantal kaders vastge­steld. Zo mocht de onroerendgoedbelasting niet worden verhoogd. En het minimabeleid mocht niet aangetast worden, dat was afgesproken in de coalitie. We wilden ook geen taakstelling met een aantal ambtenaren om weg te sturen uit het gemeentehuis als doel op zich.” Ik moet zeggen dat je je een stuk sterker voelt staan als de raad weet dat jij de voorstellen niet in je eentje achter je bureau hebt bedacht, maar dat die rechtsreeks uit de samenleving komen. Van organisaties die nu ambassadeur van de voorstel­len zijn geworden. Waarschijnlijk daarom heeft de raad in Zeist de meeste voorstellen van het col­lege ook goedgekeurd. Ook kwam er nauwelijks kritiek van bewoners en maatschappelijke orga­nisaties, omdat zij van te voren waren betrokken bij de uitkomsten. Ik denk dat het ‘draagvlak-argument’ ook veel collega’s uit het college heeft gemotiveerd om mee te doen. Uiteindelijk waren we allemaal positief verrast door de verfrissende oplossingen die bewoners zelf aandroegen.” Het risico bestaat natuurlijk dat vooral de bewoners meedoen en meedenken met de ‘grootste mond’. Hoe legitiem is deze bezuinigingsdialoog eigenlijk? Uiteraard kwamen de zogenaamde usual suspects onmiddellijk op het traject af. Insprekers op raadsvergaderingen, natuurclubs, ze schoven allemaal aan. We hebben niet nadrukkelijk ge­streefd naar een representatieve werkgroep van man-vrouw, arm-rijk enzovoorts. Wel vroegen we bijvoorbeeld zo’n natuurclub wie hun grootste opponent was in het ideaalbeeld dat ze wilden bereiken, om die vervolgens ook uit te nodigen. Zo hoopten we de meest uiteenlopende belangen aan tafel te krijgen. Ja, dan krijg je inderdaad een groep mensen die al betrokken is bij de samenleving.” Ik snap wel dat er dan nog steeds bewoners overblijven die minder betrokken zijn bij het gemeentebestuur. Ik vind dat geen probleem. Het gaat mij om de denkkracht, de goede voorstellen, en waar die vandaan komen maakt me eigenlijk niet zoveel uit. De bezuinigingsdialoog was niet bedoeld als een soort dwingend mechanisme om inwoners te activeren. Dat kan ik illustreren met een voorbeeld: naar aanleiding van de bezuini­gingsdialoog is er een documentaire gemaakt. Daarin gaf een participant aan: ‘Ik vond het erg leuk om mee te denken, maar daarna heb ik er niet meer naar gekeken, dat moet de politiek maar doen.’ Dat mag. Ik wil niemand dwingen om politiek actief te zijn. Een mooie bijvangst van het project is eerder dat de belangengroepe­ringen elkaar hebben leren kennen, en die vinden elkaar nu ook zonder dat de gemeente ze hoeft te koppelen.” Nog een kritische noot. Is het betrekken van inwoners niet een mooie manier voor een volksvertegenwoordiging om zich achter de burger te verschuilen? Je kan je niet achter de bewoners verschuilen, want het college houdt de eindverantwoordelijk­heid. Als het misgaat met een bezuinigingsvoor­stel, dan is dat de verantwoordelijkheid van het college, en niet die van de bewoners. Het college heeft het voorstel overgenomen en de raad heeft een besluit genomen, niet de bewoners die heb­ben geparticipeerd.” Wat heeft dit traject de gemeente opgeleverd? Naast de goede ideeën heeft dit traject ons vooral ook tijdwinst opgeleverd. De doorlooptijd was zes maanden, plus zes maanden voorbereiding. Dat is langer dan een traditionele aanpak zou hebben geduurd. Normaal had dit zeker een jaar gekost. Daar staat echter tegenover dat er normaal veel commotie ontstaat over in het gemeentehuis bedachte maatregelen. En dat was nu nauwelijks het geval. De bezuinigingsdialoog heeft geleid tot zo’n 100 bezuinigingsvoorstellen en een sluitende meerjarenbegroting. Bovendien is 4 fte aan amb­tenaren ‘bespaard’ aan bedrijfsvoering, al ging het daar niet om. De contacten die we hebben opgebouwd, kun­nen overigens bij de uitvoering van de voorstel­len, en bij andere zaken, weer heel nuttig zijn.” Maar de grootste winst is dat we onszelf een spie­gel hebben laten voorhouden. Uit angst om de steun van de samenleving te verliezen, beschouw­den we sommige zaken als heilig en wilden we er niet aankomen. Ten onrechte, zo werd duidelijk in enkele gevallen. Van sommige zaken die wij in het opstellen van beleid als onschendbare ‘heilige huisjes’ beschouwden, bleken organisaties te zeg­gen: ‘Nou, wij vinden dit niet zo belangrijk, laat maar zitten’.” En voor u zelf ? Als er meer mogelijk blijkt dan je had gedacht, werkt dat verfrissend en motiverend om creatief en open te blijven denken. Ook bij andere onder­werpen treden wij nu veel sneller naar buiten met vragen om aan de voorkant aan te schuiven. An­dersom geldt ook dat inwoners de gemeente snel­ler op een constructieve manier weten te vinden. Wanneer ze weten dat iets speelt of ze hebben een idee, melden mensen zich spontaan om mee te praten. Een mooie bijvangst.” Welk advies heeft u voor andere wethouders? Durven loslaten is de belangrijkste succesfactor, naast de goede mensen op de goede plek zetten. Ik had geluk met een nieuwe, frisse gemeen­tesecretaris en een college dat open staat voor vertrouwen op de eigen kracht van mensen. En ik had topambtenaren die de mensen in de samenle­ving kennen en de onderbouwing konden leveren. Zij begeleidden de expertcomités zodat die alle informatie hadden om haalbare voorstellen te formuleren. Falen zit in het gebrek aan kaders en uitdaging die je meegeeft. Zo ken ik voorbeelden waarbij gemeenten hebben gevraagd om bezuini­gingsideeën zonder kaders mee te geven, zonder visie van het college op de bezuinigingen. Dan komt er niet zoveel samenhangends uit. Een suc­cesfactor is juist het uitnodigen van alle belang­hebbenden, zodat alle opvattingen gelijktijdig op tafel komen.” Het is behoorlijk lastig voor bestuurders om geen zaken op te leggen maar te organiseren dat je denkkracht krijgt in plaats van tegenkracht. Modern leiderschap is niet dat je dicteert, maar dat je denkkracht mobiliseert. Durf een visie neer te zetten, stel daarop kaders vast met de ge­meenteraad, maar vul niet de oplossingen al van tevoren in. Soms komt er niet uit wat je gehoopt had of komen de inwoners en organisaties niet tot een voorstel, maar is dat erg? Nee, dat is niet erg. Je hebt misschien wat tijd verloren, maar je hebt in ieder geval alle argumenten gehoord en je kan altijd nog zelf als bestuur (college en raad) de knoop doorhakken. Ook bij initiatieven van mensen onderling is het moeilijk om los te laten. Zo is er een dorp in Borger-Odoorn dat zelf een sporthal wil realiseren. Prima, ze kregen twee ton startgeld toegezegd van de wethouder. En als het niet lukt om hem over vijf jaar rendabel te krij­gen, dan komt er gratis een gemeentelijke shovel om het ding tegen de vlakte te slaan. Dat is hard, maar wel duidelijk.”   Ivo Thonon is Coördinator Verkiezingsprogramma’s voor de Gemeenteraadsverkiezingen 2014. Daarnaast is hij D66-Statenlid in de Provincie Utrecht. Hij is gastredacteur van dit themanummer van Idee. Marijn Bosman werkt als adviseur bij CREM, een bureau voor duurzame ontwikkeling. Zij is redacteur van Idee.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp interviews.Lees hier het pdf van dit artikel. De Rijksoverheid legt steeds meer taken neer bij gemeenten. Bij meer verantwoordelijkheid hoort meer financiële onafhankelijkheid, stelt Kirsten Veldhuijzen. Door Kirsten Veldhuijzen Er bestaat een permanente spanning tussen de gemeenten en het Rijk over de bekostiging van het lokaal bestuur. In 1865 ontstond een substan­tiële financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten door het instellen van een voorloper van de algemene uitkering. Vanaf dat moment werden gemeenten voor een deel van hun inkom­sten afhankelijk van het Rijk.1 Er bestond verschil van inzicht over de hoogte van die inkomsten, maar een wezenlijker discussiepunt betrof de vraag in welke mate gemeentelijke autonomie, een belangrijk uitgangspunt van de gedecentrali­seerde eenheidsstaat, tot uitdrukking zou moeten komen in de bekostigingsstructuur. De laatste 150 jaar is de discussie hierover met wisselende in­tensiteit gevoerd. De laatste keer dat deze discus­sie nationaal de aandacht trok is alweer tien jaar geleden, toen het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) werd afgeschaft waarmee het recht van gemeenten om eigen inkomsten te verwerven werd verkleind.2 Recente ontwikkelingen zijn aanleiding om deze discussie opnieuw op te pakken. De rijksoverheid legt, in het kader van een aantal grote decentra­lisaties rond zorg, werk en jeugd, steeds meer ta­ken bij gemeenten. Het is tijd om op korte termijn werk te maken van de vergroting van de financiële autonomie. Waarmee ik hier bedoel: het recht van gemeenten om eigen inkomsten te verwerven. Publieke middelen De ruggengraat van het Nederlandse openbaar be­stuur wordt onder meer gevormd door het stelsel van financiële verhoudingen. Deze term verwijst naar het samenstel van wetgeving, normen en interbestuurlijke afspraken waarmee de bestuur­lijke verhoudingen – de machtsverhoudingen tussen de bestuurslagen – vertaald worden in financiële arrangementen. De bestuurlijke ver­houdingen bepalen de financiële verhoudingen. De financiële verhoudingen hebben betrekking op zowel de omvang als op de verdeling van de publieke middelen die omgaan in gemeenteland.3 In 2012 was dat circa 53 miljard.4 Het is aan het Rijk om aan te geven hoe de kosten van nieuwe gemeentelijke taken of be­leidswijzigingen gedekt kunnen worden; het Rijk hoeft daar niet zelf in te voorzien.5 In 1997 werd de Financiële-verhoudingswet van kracht. Daarin is geregeld dat het Rijk door middel van het ge­meentefonds middelen beschikbaar stelt voor gemeentelijke taken in de vorm van de algemene uitkering en decentralisatie-, integratie- en aanvul­lende uitkeringen. De omvang van het gemeente­fonds beweegt mee met de rijksuitgaven. Dit is de zogenaamde trap-op-trap-afsystematiek: hogere rijksuitgaven resulteren per saldo in een hogere algemene uitkering en omgekeerd. De verdeling van de algemene uitkering komt tegemoet aan objectieve kostenverschillen tussen gemeenten en houdt rekening met de mogelijk­heden die gemeenten hebben om eigen inkom­sten te verwerven. Dit leidt tot een verdeelstelsel met meer dan 60 maatstaven: de hoogte van de gemeentelijke uitkering is het resultaat van de optelsom van kostenfactoren en de aftreksom van inkomstenfactoren (belastingcapaciteit). Ver­schillen worden aldus beperkt; iedere gemeente kan zijn inwoners een gelijkwaardig voorzienin­genniveau bieden, wat iets anders is dan een gelijk voorzieningenniveau. Gemeenten zijn voor circa tweederde van hun inkomsten aangewezen op de rijksoverheid. Andere inkomsten zijn lokale belastingen (voornamelijk de OZB), parkeer-, toeristen- en hondenbelasting, riool- en reini­gingsrechten, leges, maar ook opbrengsten uit deelnemingen etc.6 Beperkte bestedingsvrijheid Gemeenten zijn autonome, democratisch geko­zen bestuurlijke eenheden met een open huishou­ding. Dit houdt in dat een gemeente in beginsel op eigen initiatief alle taken kan oppakken en uitvoeren, voor zover niet in strijd met hogere wet- en regelgeving. In wetgeving is vastgelegd dat gemeenten naast autonomie beschikken over beleidsvrijheid; de vrijheid om zelf vorm te geven aan een wettelijke taak. Autonomie en beleidsvrij­heid impliceren dat gemeenten ook financieel in staat moeten worden gesteld om taken die zij naar eigen inzicht op zich nemen, ook uit te kunnen voeren.7 Hoewel de uitkering uit het gemeen­tefonds in principe vrij besteedbaar is, ligt een aanzienlijk deel (ca. 70%) van de gemeentelijke begroting vast omdat veel taken bij wet zijn voor­geschreven. Uit de algemene uitkering moeten ook taken worden bekostigd die ‘in medebewind’8 moeten worden uitgevoerd. Naast de algemene uitkering ontvangen gemeenten ook specifieke uitkeringen, die alleen besteed mogen worden aan specifieke doelen. De mogelijkheden om lokaal door belastinghef­fing te voorzien in eigen inkomsten zijn beperkt, ook in internationaal perspectief. Zo is het aan­deel OZB-inkomsten van een gemeentebegroting gemiddeld 6,3%.9 Anders dan vaak wordt gedacht, is er geen wetgeving die de hoogte van de lokale belastingen limiteert. Wel is bij wet vastgelegd welk soort belastingen gemeenten mogen heffen. Een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geldt als norm voor de maximale stijging van de onroerendezaakbelasting (OZB). Dit betekent dat de stijging van de OZB-inkomsten van alle ge­meenten gezamenlijk niet meer dan een bepaald percentage mag bedragen. Meer autonomie Als dit beknopte overzicht iets duidelijk maakt, dan is het wel dat de huidige bekostigingsstruc­tuur de financiële autonomie van gemeenten be­perkt. Deze constatering is op zich al aanleiding om de discussie te openen over meer financiële autonomie voor gemeenten. Zij verworden steeds meer tot uitvoeringskantoren van rijksbeleid, omdat hun in toenemende mate letterlijk de mid­delen ontbreken om invulling te geven aan lokale wensen en noden. Deze beperkte autonomie wordt des te pran­gender door een tweetal veranderingen in de bestuurlijke en maatschappelijke verhoudingen in Nederland. Ik noem allereerst horizontalisering en vermaatschappelijking. Gemeenten zijn in toene­mende mate alleen nog in staat hun beleidsdoelen te verwezenlijken door – op basis van gelijkwaar­digheid – samen te werken met lokale en regiona­le organisaties en (groepen van) actieve inwoners. Tegelijkertijd nemen inwoners steeds vaker ver­antwoordelijkheid voor taken die tot dusverre tot het publieke domein werden gerekend. Ten twee­de verandert in hoog tempo de verdeling van ver­antwoordelijkheden tussen Rijk en gemeenten. Er is sprake van verdergaande decentralisering. Gemeenten worden per 1 januari 2015 zo ongeveer de enige welzijnswerker van dit land: zij worden verantwoordelijk voor nagenoeg alle taken in het sociale domein. Van jeugdzorg tot huishoudelijke hulp aan 85-jarigen, van begeleiding naar werk tot dagbesteding, gemeenten krijgen de volledige taak om hun inwoners zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen. Inwoners kunnen vanaf dat moment niet langer beroep doen op verzekerde rechten, maar op voorzieningen waarvan de be­schikbaarheid en vormgeving worden bepaald door de gemeenteraad. Beide trends vergen van gemeenten een andere rolopvatting en vragen om een breder instrumen­tarium. Meer mogelijkheden voor gemeenten om te sturen met geld is een voorwaarde om succesvol te anticiperen op maatschappelijke initiatieven.10 Lokale zeggenschap Deze maatschappelijke en bestuurlijke ontwik­kelingen passen uitstekend bij het sociaal-liberale uitgangspunt waarbij mensen meer zeggenschap krijgen over, en verantwoordelijkheid dragen voor, de invulling van hun eigen leven, welzijn en woonomgeving. Van lokale zeggenschap kan echter pas sprake zijn als er ook echt iets te kiezen valt: kosten worden tegen baten afgewogen en dit resulteert in een voorzieningenniveau waarin de lokale voorkeuren van inwoners tot uitdrukking komen. Daarvoor is het nodig dat de lokale demo­cratie kan voorzien in eigen inkomsten die deze eigen keuzes mogelijk maken. Naast no taxation without representation geldt ook no representation without taxation. Inwoners moeten met elkaar kunnen bepalen wat het publieke aandeel is in hun leefomgeving en welzijn. Grotere financiële autonomie voor gemeenten is mogelijk door het vergroten van het lokale belastinggebied en gelijktijdige verlaging van de rijksbelastingen. De empirie, of dat nu eerdere de­centralisaties zijn of de wetenschap, wijst uit dat een groot lokaal belastinggebied leidt tot doel­matiger afwegingen van nut en offer.11 Voorzie­ningen die beter aansluiten bij de lokale wensen of lagere belastingen; uit de centrale positie die gemeenten innemen volgt als vanzelf de nood­zaak tot meer financiële autonomie. Laat dit het begin zijn van een hernieuwde discussie die we besluiten met toekomstbestendige wetgeving per 1 januari 2017.   Kirsten Veldhuijzen MSc is senior adviseur van de Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen. Zij schrijft deze bijdrage op persoonlijke titel. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Noten 1 J.G.S.J. van Maarseveen (1995). ‘Gemeentelijke belastingen in de praktijk’, in W. Fritschy, J.K.T. Postma, J. Roelevink (red.), Doel en middel, pag. 168. 2 De wet trad uiteindelijk in per 1 januari 2006 in werking. 3 Artikel 124 Grondwet. 4 cbs, Statline, statistiek gemeentefondsbegroting. 5 Artikel 2 Financiële-verhoudingswet. 6 Reactie Raad voor de financiële verhoudingen op decentralisatiebrief, 15 april 2013, bijlage. 7 Raad voor de financiële verhoudingen (2011), Verdelen, vertrouwen en verantwoorden, pag. 20. 8 Dit zijn taken die door andere overheden aan gemeenten zijn toebedeeld. 9 Zie noot 6. 10 Raad voor de financiële verhoudingen (2011), Verdelen, vertrouwen en verantwoorden, Hs. 4. 11 Geys, Heinemann en Kalb (2010), pag. 265-287; Allers (2004).   – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen decentralisatie, democratie en lokale en regionale politiekLees hier het pdf van dit artikel. Een relatief klein land als Nederland is opgedeeld in twaalf provincies en zo’n 400 gemeenten. Zou het niet efficiënter zijn om met minder, en dus grotere gemeentes, toe te kunnen? Grotere gemeentes staan echter verder weg van de burger. Een sociaal-liberaal dilemma. Door Ivo Thonon Wellicht kent u de reclame wel. Een man zit in een bootje in zijn mobiele telefoon te praten. Het blijkt zijn vrouw te zijn. Hij zegt: ‘En toch voel ik een afstand tussen ons.’ De camera zoomt uit en zijn vrouw blijkt in hetzelfde bootje te zit­ten, met de rug naar hem toe en zit ook in een mobiel te praten. De twee zijn dichtbij en toch ver weg. Zie daar de paradox voor het lokale be­stuur. Lokaal, dat is goed, want dat is dichtbij de mensen. In een kleine gemeente zijn politici makkelijk benaderbaar en controleerbaar. Echter, een kleine gemeente mist vaak de mankracht om overheidstaken effectief en daadkrachtig uit te voeren. ‘Opschalen’ en fuseren van gemeenten lijkt het devies. De keerzijde van de medaille is dat daarmee het gemeentebestuur bureaucratischer wordt, en in ieder geval gevoelsmatig verder weg van de inwoners komt te staan. Hier zit de crux voor sociaal-liberalen: ze koes­teren de gemeente als bestuurslaag dichtbij de mensen, maar het neerleggen van veel taken kan er ook voor zorgen dat die laag weer (gevoelsma­tig en vaak ook geografisch) verder van de mensen af komt te staan. In dit artikel zal ik ingaan op deze twee kanten van de medaille. Klein is fijn De ene kant van de medaille is de ‘klein is fijn, ik wil niet groter worden’-kant (vrij naar Kinderen voor Kinderen). Laten we het dorpje Danne-et- Quatre-Vents nemen in het Franse Elzas-Lotha­ringen. Het heeft 600 inwoners (kleiner dan onze kleinste gemeente Schiermonnikoog met 900 inwoners). De enige twee parttime medewerkers die de gemeente heeft zijn de burgemeester (die ook boer is), en de gemeentesecretaris (die ook griffier is). Hier geen College van B&W dat niet weet wat zijn ambtenaren allemaal uitspoken: de uitvoerende macht is letterlijk uitvoerend. De inwoners kennen ook de wetgevende macht, want in een dorp van 600 inwoners weet je wel wie je raadsleden zijn. Als je samen met je buren een idee hebt om een coöperatief akkerbouwbedrijfje op een braakliggend bedrijventerrein te begin­nen, is het gemakkelijk om dat met de burge­meester te bespreken. De gemeentesecretaris zit er naast en kan gelijk een voorstel maken voor de gemeenteraad om het bestemmingsplan tijdelijk te wijzigen. De gemeenteraad kent het braaklig­gende bedrijventerrein en ziet daarom het goede in van je plan. De gemeentesecretaris print het besluit uit, zet er een groot stempel op en hangt het op het mededelingenbord. De besluitvorming loopt soepel door korte lijnen, een grote bekend­heid met wat er in de gemeente leeft en een sterke lokale identiteit. Kortom, een kleine gemeente zoals Danne-et- Quatre-Vents biedt mensen: 1 Representatieve democratie: de raad is een goed afspiegeling van de bevolking, zonder ‘beroepspolitici’. Zowel de controlerende als de uitvoerende macht zijn makkelijk bena­derbaar door de bevolking, en daarmee is besluitvorming ook transparant en namens de bevolking; Geen ambtenaren als ‘vierde macht’: er zit geen laag (of zelfs lagen) tussen de uitvoe­rende macht en de mensen die het eigenlijke werk doen (de ambtenaren): een brief is niet namens de burgemeester maar echt van de burgemeester; 3 Veel vrijheid voor initiatieven van onderop: vanwege de kleine schaal kennen de gemeen­tebestuurders de gemeente goed, en kunnen zich dan ook gemakkelijk inleven in initiatie­ven vanuit mensen onderling. Denk groot, Nederland is al zo klein Dan de andere kant van de medaille, de ‘Ne­derland is klein, denk groot’-kant (vrij naar het voormalige ministerie van VROM). Neem nu bijvoorbeeld de gemeente Graft-De Rijp (6500 inwoners). Deze gemeente heeft ervoor geko­zen, na rijp beraad met haar bevolking en na een rondgang langs al haar buurgemeenten, om met Alkmaar (95.000 inwoners) samen te gaan. Een logische keuze: veel inwoners werken of winke­len al in Alkmaar. In een grotere gemeente met meer receptionisten kunnen mensen straks ook ’s avonds hun paspoort afhalen op het gemeen­tehuis (en niet alleen voor half één ‘s middags). De ambtenaren in dat gemeentehuis zijn ook beter opgeleid en kunnen beter partij bieden aan projectontwikkelaars of lobbyen bij de provincie en Rijk voor een rondweg. Omdat de gemeente groter is kunnen er meer gespecialiseerde ambte­naren in dienst zijn en is de gemeente niet over­geleverd aan adviseurs of projectmanagers van buiten. De zorgtaken die naar de gemeenten toe komen kan de grotere gemeente zelfstandig uit­voeren, terwijl dat in Graft-De Rijp niet zou zijn gelukt. De partijen in de gemeenteraad kunnen, tenslotte, uit een grotere pool met mensen putten dan in Graft-de Rijp, wat het gemakkelijker maakt om met een mooie lijst van slimme mensen voor de verkiezingen te komen. Al met al zitten ook aan een grotere gemeente voor sociaal-liberalen aantrekkelijke kanten: 1 Meer democratische controle: een beter geou­tilleerde gemeenteraad met een grotere griffie en meer leden, die zich meer kunnen speciali­seren en dieper op dossiers in kunnen gaan. De raadsleden zijn lid van grotere partijafdelin­gen die meer denkkracht kunnen mobiliseren om problemen aan te pakken; 2 Minder ondemocratische samenwerkings­verbanden: Hoe groter de gemeente, des te minder de noodzaak om zo’n ondoorzichtig samenwerkingsverband op te zetten om bij­voorbeeld jeugdzorg te bieden aan de inwo­ners. Dit komt het democratisch gehalte van het bestuur ten goede; 3 Een hoger niveau van serviceverlening voor de burgers: beter opgeleide ambtenaren die de gemeente, doordat ze grotere en interessan­tere projecten uitvoert, aan zich kan binden, meer avondopenstellingen van het gemeente­loket en meer mogelijkheden om ideeën van mensen onderling te ondersteunen. Groot of klein? Wat nu te kiezen, als weldenkende sociaal-libe­raal? De politiek dichtbij mensen brengen past goed binnen het sociaal-liberalisme waarbij het vergroten van de zeggenschap van individuen over hun eigen leven centraal staat. Maar dit zou niet ten koste mogen gaan van de kwaliteit van bestuur. In Debat in dit nummer wordt dit dilemma door sociaal-liberalen bediscussieerd. Moeten we echter wel kiezen tussen klein of groot? Is het niet mogelijk om het goede van het kleine in het grote te behouden? Kunnen we bijvoorbeeld de toegankelijkheid en betwistbaar­heid van wethouders in de grotere gemeente niet vergroten door hen via lokale en sociale media te volgen en te bevragen? Of een burgemeester die, ondanks zijn vele overleggen, toch regelmatig door de gangen van zijn stadhuis en de straten van de kernen loopt om te zien wat er gaande is? Raadsleden die hun wortels hebben in de wijken omdat ze via een districtenstelsel gekozen worden maar wel genoeg tijd en ondersteuning hebben om meer macht naar zich toe te trekken — iets wat zeker nodig is volgens het artikel ‘Wie heeft de macht op lokaal niveau?’ verderop in deze Idee. Of ambtenaren die niet alleen hun talen spreken en inspiratie vinden over de grens, maar ook aandacht hebben voor kleine initiatieven van onderop — initiatieven zoals in het artikel ‘Nieuw eigenaarschap’ van Judith Lekkerkerker? Kortom, deze Idee biedt een schat aan overwegingen om het ene te doen (groter worden) en het andere niet te laten (klein blijven). Doe er als weldenkend sociaal-liberaal je voordeel mee!   Ivo Thonon is Coördinator Verkiezingsprogramma’s voor de Gemeenteraadsverkiezingen 2014. Daarnaast is hij D66-Statenlid in de Provincie Utrecht. Hij is gastredacteur van dit themanummer van Idee.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen lokale en regionale politiekLees hier het pdf van dit artikel. Sociaal-liberalen hechten traditioneel minder aan gedachtegoed en ideologie, zeker op het lokale vlak. Toch is het voor een sociaal-liberaal zinnig om zich te verdiepen in het sociaal-liberalisme en zich te buigen over het nut ervan voor de lokale politiek. Gedeelde gedachtevorming over de grote vraagstukken van deze tijd kan onder meer helpen om orde te scheppen in de enorme pakken papier die een raadslid moet lezen, zo betoogt Frank van Mil, wetenschappelijk directeur van de Mr. Hans van Mierlo Stichting. Door Frank van Mil Mensen komen op lokaal niveau, juist op dit lokale niveau, vaak in aanraking met de concrete gevolgen van veel van de grote kwesties van onze tijd. Of het nu gaat om de houdbaarheid van onze welvaartsstaat, ecologische problemen of kwesties rond de multiculturele samenleving, lokaal worden mensen er direct mee geconfron­teerd. De antwoorden die politici op deze vraag­stukken geven zijn afhankelijk van hun mens-en maatschappijbeeld. Kortom, van hun eigen en gedeelde gedachtegoed. Bewustzijn van dit gedachtegoed biedt tal van voordelen. Ik licht er in dit artikel drie uit. Ten eerste maakt gedachtegoed lokale politici bewust van hun rol als politicus: een politicus behoort het politieke debat over wenselijkheid aan te gaan, en niet technocratisch op voorvallen te reageren. Daarnaast kunnen politici door in­zicht in hun eigen overtuigingen boven de stof en de details uitstijgen. En tot slot helpt kennis van de eigen uitgangspunten bij het maken van keuzes in het werk als lokaal politicus of lokaal geëngageerd burger. Rolbewustzijn Lokale politiek wordt door veel mensen niet gezien als de plek waar de ‘Grote Vragen’ van onze tijd worden behandeld. Een veelgehoorde uitspraak is dat het in de gemeenteraad enkel om losliggende stoeptegels zou gaan, en dat lokale politiek voor de grootsdenkende politicus geen uitdaging biedt. Het is mijn overtuiging dat juist in de lokale politiek het verband gelegd kan worden tussen de grote kwesties enerzijds en de concrete uitwerking ervan anderzijds. Dit leidt vooral tot een belangrijke opgave voor lokale politici, waarbij een gedeeld gedachtegoed be­hulpzaam kan zijn. Een essentieel vertrekpunt voor dit soort bespiegelingen is de constatering dat politiek iets wezenlijk anders is, en moet zijn, dan het bestuur of de overheid. De politiek is in beginsel een zaak van burgers die zich verenigen rond een gedeeld mens- en wereldbeeld. Vanuit dit gedeelde ge­dachtegoed bekijkt men de omgeving en probeert men op basis daarvan het openbaar bestuur te beïnvloeden. Het is vervolgens aan het bestuur om via de overheid uitvoering te geven aan deze wensen, en weer aan de politiek om deze uitvoe­ring te controleren. Kortom, de politicus discus­sieert over de wenselijkheid van bepaalde maatregelen; het bestuur over de uitvoering ervan. Boven de stof uitstijgen Het lastige voor een (lokaal) politicus is dat het openbaar bestuur van een land als Nederland zeer complex is. Hij of zij moet zoveel informatie tot zich nemen om ook maar enigszins in staat te zijn iets zinnigs te zeggen over bepaalde dossiers dat het bijna onmogelijk is om het overzicht te hou­den. Laat staan dat hij of zij hier ook nog een me­ning over moet vormen aan de hand van zijn of haar eigen visie op het algemeen belang. Nadenken over gedachtegoed, over het mens en wereldbeeld, is in zo’n geval vaak een luxe waar men niet aan toekomt, of misschien het nut niet direct van inziet. Dit geldt helemaal voor de lokale politiek, waar nog meer dan landelijk zeer veel valt of staat met vrijwilligers en parttimers. Reflecties over ideologie moeten daarom voor leden van een politieke partij nooit ‘um sonst’ zijn – het moet een doel dienen. Dit is vooral van belang voor sociaal-liberalen als D66-ers met hun pragmatische inborst. Alhoewel we pragmatisch zijn als het gaat om onze ingenomen standpun­ten, kunnen we dat niet zijn over onze uitgangs­punten. Het is zinnig om zo nu en dan na te denken over wat het betekent sociaal-liberaal te zijn. Wat zegt dit gedachtegoed over de lokale situatie en hoe begeef je je daarin? Dit soort vra­gen kan de lokale politicus helpen om richting te geven aan de brij van informatie die op hem of haar afkomt. Het gedachtegoed geeft overigens geen pasklare antwoorden. De Van Mierlo Stichting, het weten­schappelijk bureau van D66, heeft de afgelopen jaren een aantal publicaties uitgebracht met fundamentele verkenningen van het sociaal-liberale gedachtegoed. Op het eerste gezicht zijn deze producten zeer abstract en van een hoog aggregatieniveau. Het gaat niet over wat er precies moet gebeuren met de snelweg tussen bepaalde steden, of met de sportclub in een be­paalde wijk. Maar het gedachtegoed kan wel helpen om zicht te krijgen op de belangrijke afwegingen. Neem bijvoorbeeld het essay Orde­ning op orde dat de Van Mierlo Stichting in het voorjaar van 2011 publiceerde. Dit essay biedt een sociaal-liberaal afwegingskader voor de vraag of we iets aan de markt kunnen overlaten, of de overheid iets moet doen, of dat mensen zelf een oplossing kunnen bedenken. Ondanks het ab­stracte karakter van de tekst is ook voor de lokale politiek bedrevenheid met de materie zinnig. In grote steden, bijvoorbeeld Den Haag, waar gesproken wordt over mogelijke privatisering van de htm. Maar ook in kleinere gemeentes spelen ordeningskwesties met mogelijk grote gevolgen. Denk aan het verzelfstandigen van horeca in culturele instellingen, of aan de ver­koop van natuurgebied. Het gepresenteerde denkraam en bijbehorend stroomschema kan een lokaal politicus helpen bij het stellen van de relevante vragen, op basis waarvan hij of zij keuzes kan maken. Sociaal-liberale keuzes Dit brengt mij op het laatste punt: gedeeld gedachtegoed kan helpen om gefundeerde en consistente keuzes te maken. Over deze keuzes die wij als sociaal-liberaal zouden moeten maken bestaan nogal wat misverstanden. Regelmatig, ook lokaal, wordt nog de gedachtegang gehan­teerd dat een sociaal-liberaal tegen overheids­ingrijpen moet zijn, ‘want dat is niet liberaal’. In Ordening op orde wordt in herinnering geroepen dat een liberaal meer is dan alleen een marktden­ker. Het liberalisme, en zeker de sociaal-liberale variant, is geen antistaatsleer. Het liberalisme heeft juist de staat uitgevonden om het individu te beschermen tegen oncontroleerbare macht van de kerk, de werkgever of de familie van het individu. En het waren sociaal-liberalen die aan de basis stonden van welvaartsstaatarrangemen­ten, met hun voorkeur voor positieve vrijheid: de gedachte dat mensen alleen vrij kunnen zijn wanneer aan een aantal basisvoorwaarden is voldaan, bijvoorbeeld goed en toegankelijk onderwijs en gezondheidszorg. Een ander centraal element in het sociaal-liberale gedachtegoed is de aandacht voor het domein van ‘mensen onderling’. Voor een sociaal-liberaal is de vrijheid van het individu het belangrijkste politieke doel. Hij legt wel net andere accenten dan een conservatief liberaal, door meer oog te hebben voor de neiging in ieder mens om verbindingen aan te gaan met anderen. Door de nadruk op mensen onderling biedt het sociaal-liberalisme een individualistisch perspectief op maatschappelijke verbindingen. Het is voor lokale politici zeer nuttig om dit element van het sociaal-liberale gedachtegoed te verkennen en het zich eigen te maken, zoals in Idee 2 (Samen­redzaamheid) van dit jaar uitvoerig is betoogd. Een sociaal-liberale invulling van een politiek van samenredzaamheid bestaat uit een gemeentelijke overheid die dergelijke initiatieven van mensen onderling ondersteunt en bevordert. Door barriè­res weg te nemen daar waar bestaande regels niet gemaakt zijn voor dit soort initiatieven. Een klein steuntje in de rug zoals het gebruik van een ver-gaderruimte of hulp van een ambtenaar bij het doorgronden van regels kan vaak al genoeg zijn. Goede ideeën uit andere gemeenten kunnen worden gedeeld. Maar de overheid moet deze activiteiten niet gaan voorschrijven of uit han-den nemen. De overheid past een bescheiden rol. Deze activiteiten zijn en blijven van mensen zelf. Gedeelde taal Door het sociaal-liberale gedachtegoed goed te kennen wordt een lokaal politicus uiteindelijk minder belast door de complexiteit van het open­baar bestuur, en kan hij of zij de grote lijnen en de achterliggende vragen duiden. Als gevolg daarvan zal het ongetwijfeld lukken om een daad­werkelijke politieke controle op de overheid te zijn. Het sociaal-liberale gedachtegoed biedt een gezamenlijke taal, die we delen met andere sociaal-liberalen. Op die manier worden we niet alleen herkenbaarder voor anderen, maar zullen we ook worden gezien als berekenbaar. Immers, door een gedeelde taal kunnen wij voortdurend het achterliggende mens- en wereldbeeld bij onze standpunten uitlichten en zullen mensen beter weten wat ze aan ons hebben. Zo’n gezamenlijke taal is al bij veel sociaal-liberalen impliciet aanwezig; door er met elkaar ook expliciet aandacht aan te besteden komt het sociaal-liberalisme ook in de lokale politiek nog beter tot z’n recht.   Frank van Mil is wetenschappelijk directeur van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66 voor sociaal-liberaal gedachtegoed.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen lokale en regionale politiek en filosofie.Frank van Mil Grote vragen in het klein Ivo Thonon Dichtbij en toch ver weg? Kirsten Veldhuijzen No representation without taxation Ivo Thonon & Marijn Bosman De kunst van het loslaten  Kees Verhoeven Politiek is lokaal Klaartje Peters Wie heeft de macht op lokaal niveau? Daniël Boomsma Liberale denkers door de eeuwen heen – Lord Acton Herman Wouters Schoolstraat Feiten & cijfers Sociaal-liberalisme in de lokale politiek Nadia Arsieni & Paul de Rook De D66-richtingwijzers lokaal Marijn Bosman Een wereld te winnen… Gemma Kwantes & Michiel Verkoulen Zorg in de buurt Joost Sneller De sociaal-liberale straatlantaarn Judith Lekkerkerker Nieuw eigenaarschap Thijs Kleinpaste Kleinpaste – Euforie Mirjam Noorduijn Boekrecensie – Nederland als vervlogen droom Pieter Derks Dit land is er te klein voor Lees hier het pdf van dit artikel. Door Pieter Derks Wat is het toch jammer dat de Nederlandse burger zijn gedrag niet een beetje aanpast aan het beleid. Het zou het leven in Den Haag zoveel makkelijker maken als de kiezers een beetje mee zouden werken! Neem nou die recessie. Hoe vaak Rutte, Samsom en Dijsselbloem ons ook oproepen meer geld uit te geven, we blijven maar halsstarrig met onze dikke bipsen op onze spaarrekeningen zitten. Begrijpelijk, maar als we daarmee doorgaan zou het zomaar kunnen dat de regering beleid moet gaan maken! Iets dat dit kabinet tot nu toe handig heeft weten te voorkomen, maar waar het op deze manier uiteindelijk toch niet onderuit zal komen. Of de huizenmarkt. Ook zoiets. Het is volstrekt duidelijk welk gedrag de burger zou moeten vertonen: een huis kopen, de rente aftrekken, loonsverhoging krijgen, meer lenen, een duurder huis kopen, en dat liefst elk jaar zodat de prijzen blijven stijgen en de zeepbel alsmaar groter wordt. Maar blijkbaar is dat te veel gevraagd. Al jaren weigert de huizenbezitter zijn verantwoordelijkheid te nemen. Den Haag doet zijn best om hervormingen koste wat het kost vooruit te schuiven – maar als we zo doorgaan is een realistische huizenmarkt – o, horror! – en afschaffing van de hypotheekrenteaftrek – een Ramp! – bijna onontkoombaar. Je ziet het op alle terreinen gebeuren. Asielzoekers die niet naar Angola willen en daarmee een minister dwingen over humaan beleid na te denken, zorgmedewerkers die niet voor een hongerloontje willen werken en het kabinet daarmee op kosten jagen, en ouderen die niet op tijd doodgaan en de pensioenfondsen zwaar in de problemen brengen. En dan hebben we het nog niet eens over de dieren, die sinds Marianne Thieme ook uitblinken in burgerlijke ongehoorzaamheid; wolven die opduiken waar ze niet horen, bultruggen die stervensbegeleiding nodig hebben, en bijen die massaal het loodje leggen zonder duidelijk te maken waarom. Als dat eigenwijze volk nou maar een beetje wilde luisteren. Het is duidelijk wat de regering te doen staat: heropvoeden die hap! Alle verloven bij SIRE intrekken, en dan de burger duidelijk maken dat we alleen vooruitkomen als hij bereid is zijn gedrag een beetje aan te passen. Want laten we eerlijk zijn: als we gewoon allemaal meer geld uitgeven, een jongere in dienst nemen, een bijenkast in de achtertuin zetten, minder autorijden, meer groente eten, korter douchen, afzien van pensioen, zonnepanelen op het dak leggen, de bouwsector meer opdrachten geven en een asielzoeker en twee bejaarden in huis nemen zijn we in principe van een heleboel ellende verlost. Zo moeilijk is het allemaal niet. Die arme politici. Wij manipuleren met ons gedrag de economie, het milieu en de gezondheidszorg, en zij kunnen niets anders doen dan angstig toekijken. Herders van een onbeheersbare kudde. Hoeveel ministers hadden niet als briljante leiders de geschiedenis in kunnen gaan, als wij maar gewoon precies hadden gedaan wat zij bedacht hadden? Precies. Laten we als burgers nu eindelijk eens onze verantwoordelijkheid nemen! Vraag je niet langer af wat de politiek kan doen voor jou; vraag je af wat jíj kan doen voor de politiek.   Pieter Derks is stand-up comedian en gastcolumnist voor Idee. www.pieterderks.nl   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2013: Duwtjes in de goede richting, en is te vinden bij het onderwerp participatie.