Lees hier het pdf van dit artikel. Wanneer de politiek besluit de hoogte van de zorgpremies te veranderen, de belastingen te verhogen, of de AOW-leeftijd op 67 jaar te zetten, wordt vaak een beroep gedaan op onze solidariteit. We gunnen anderen, net als onszelf, toch goede zorg, een goed inkomen, en een goede oudedagsvoorziening? Solidariteit is een vaak gebezigde term, maar wat is het eigenlijk? Wat betekent het om solidair te zijn in onze huidige, geïndividualiseerde samenleving? Filosoof Jan Vorstenbosch ontrafelt het begrip. Door Jan Vorstenbosch Sinds het aantreden van het nieuwe kabinet Rutte/Samsom en het bezuinigingsbeleid dat dit kabinet voert, duikt het woord solidariteit steeds vaker op. Of het nu gaat om solidariteit tussen zieken en gezonden, tussen ouderen en jongeren, tussen werkenden en niet-werkenden, tussen rijken en armen, tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden, het concept vervult blijkbaar een urgente politieke functie. Om dit te verhelderen, zal ik proberen het begrip solidariteit te ontrafelen. Stevigheid Daartoe wil ik eerst terugkeren naar de oorsprong van het woord. Solidariteit is afgeleid van het Latijnse bijvoeglijk naamwoord ‘solidus’, dat dicht, degelijk, stevig kan betekenen. Een fundering kan solide zijn of denk aan beleid dat stevig ‘staat’. In overdrachtelijke zin betekent solide ook volledig of wezenlijk. Deze verbreding van het begrip wijst op de noodzaak van integratie, van aanwezigheid van centrale of cruciale elementen voor de stevigheid van iets, bijvoorbeeld van een balkenstructuur voor een vloer, of een principe voor een coherent beleid. ‘Solidus’ is direct verwant aan het werkwoord ‘solidare’ dat dichtmaken, samenvoegen en ook wel versterken betekent. Het werkwoord duidt op het actieveproces, het handelen, waarvan ‘stevigheid’ het resultaat is. Deze etymologie levert een aantal aanknopingspunten op voor een analyse van de betekenis van ‘solidariteit’ vandaag de dag. Op grond van het werkwoord ‘verstevigen’ kunnen we solidariteit met bijvoorbeeld de slachtoffers van een natuurramp aan de andere kant van de wereld, of met de vrijheidsstrijd van een verzetsbeweging, of met de werkeloze jongere generatie tijdens de huidige crisis, begrijpen als een gebaar of een houding die de posities van de slachtoffers, vrijheidsstrijders of jongeren probeert ‘steviger’ en dus beter of stabieler te maken, al garandeert een solidaire houding niet per se een positief effect. Bizons versus gladiatoren De vervolgvraag is waarom mensen solidair zijn met anderen. Als een kudde bizons wordt aangevallen door wolven, handhaven ze instinctmatig een gesloten formatie alsof ze beseffen dat ze door een dichte massa te vormen individueel en collectief zich het beste teweer kunnen stellen. Dit fenomeen vinden we ook terug in de manier waarop groepen mensen in fysieke en militaire conflicten een gesloten formatie handhaven omdat dit de meest effectieve manier is om zich te verdedigen tegen de vijand. Te denken valt aan groepen gladiatoren in het Romeinse circus die zich zo tegen wilde dieren beschermden. Als we de elementen van dit fenomeen analyseren, dan zien we dat het (1) gaat om condities van gevaar en risico; waarin (2) een groep zich is komen te bevinden; (3) vaak bij een aanval van buitenaf; waarop (4) de groep reageert door zich aaneen te sluiten en zo een stevig verweer te realiseren; waartoe (5) de individuen, die deel uitmaken van de groep in hun eentje niet, of niet allemaal, in staat zijn. Een verschil tussen de bizons en de gladiatoren is dat de bizons instinctmatig en permanent een kudde vormen, terwijl de gladiatoren zich welbewust in de gegeven situatie als een groep opstellen. Elk individu van de groep moet ervoor kiezen om in de formatie te blijven. De gladiatoren moeten zich actief ‘solidariseren’, intentioneel en tegen hun natuurlijke neiging in om zichzelf te beschermen door weg te vluchten. Belangrijk in deze vergelijking is dat solidariteit veronderstelt dat het  individu gescheiden is van de groep waarmee het zich solidariseert. Door de bewuste keuze tot ‘solidarisering’ wordt de scheiding opgeheven en een groep geschapen. De individualisering van de moderne samenleving is, zo bezien, tegelijk het probleem én de voorwaarde om solidariteit in de 21e eeuw mogelijk te maken. In termen van de Duitse socioloog Tönnies: de maatschappij, als een ‘kunstmatig’, interactief en in vrijheid georganiseerd verband van individuen, lost de gemeenschap, als een ‘natuurlijk’, beleefd groepsverband dat de leden als een collectief ervaren en van waaruit ze gezamenlijk handelen, af. Solidariteit gaat van individuen uit die niet ‘vanzelfsprekend’ tot de groep behoren waarmee men zich solidariseert en ze wordt dus in vrijheid aangegaan. Ze kan niet opgelegd of verplicht worden. Solidariteit is primair een sociale geconstrueerde categorie die vervolgens in termen van draagvlak wordt ‘verzilverd’: politiek (in beleid), institutioneel (bijvoorbeeld in het verzekeringswezen) of relationeel (als ik bijvoorbeeld solidair ben met mijn zieke vrouw en niet naar de bioscoop ga). Het schaalniveau van het sociale verband kan uiteenlopen van een relatie (de man die niet naar de film gaat omdat hij solidair is met zijn vrouw) tot de mensheid als geheel (de internationale gemeenschap die solidair is met de getroffenen van een tsunami). Een solidariteitsmodel We kunnen een aantal elementen van deze analyse in een model vangen waarin het concept ‘solidair zijn’ wordt begrepen als een attitude van individuen of actoren, zoals die van de gladiatoren wanneer ze in formatie blijven omdat ze weten dat zo de groep sterker staat. Een attitude omvat cognitieve, affectieve, normatieve en handelingsaspecten – de gladiator weet of ziet iets (‘Ik stel mezelf en de groep aan groter risico bloot door te vluchten’); hij voelt zich verbonden (‘Wij horen bij elkaar’), met de groep; hij stelt zich een norm (‘Ik moet hier blijven staan’); en hij doet iets (hij blijft staan). Hieruit volgt dan het volgende model: (a) is solidair met (b) inzake (c) op grond van motief of reden (d), hetgeen blijkt uit handeling (e) a kunnen we het bron-subject van solidariteit noemen. a kan een individu, maar ook een collectief of een institutie zijn. Bijvoorbeeld landen die zich solidair met elkaar verklaren. Ook b, het doelsubject van de solidaire attitude, kan een individu of een collectief of een institutie zijn, maar geen ding. Solidariteit is altijd een sociale of politieke relatie tussen (natuurlijke of institutionele) ‘agents’. Hoewel solidariteit per se sociaal is, is sociale gelijkheid tussen a en b niet noodzakelijk. En is misschien zelfs in veel situaties helemaal niet handig, bijvoorbeeld wanneer solidariteit tegen het belang van a ingaat omdat zijn eigenbelang er meer mee gediend is niet solidair te zijn, terwijl b juist die solidariteit hard nodig heeft. Vrije keuze Een solidaire attitude wordt vrijelijk gekozen door a en kan niet worden afgedwongen als plicht door b. Maar een institutie, een staat of een verzekeringsmaatschappij, kan juist niet vrijelijk solidair zijn met een individu, door enkel en alleen voor dit ene individu een uitzondering te maken en haar financieel te helpen. Een institutie zal een algemene, universaliseerbare reden – een principe – moeten hebben op grond waarvan ze ook anderen in dezelfde omstandigheden zal moeten helpen. De zaken c waar solidariteit om kan gaan, vertonen een enorme variatie. Het begrip solidariteit komt echter meestal op in de context van institutioneel of politiek beleid, waar individuele differentiatie (in premies, in bijdragen), maar gelijke behandeling (van uitkeringen, van vergoedingen) belangrijke principiële overwegingen zijn. Het solidariteitsbeginsel, dat inhoudt dat er geen verband gelegd wordt tussen betaalde verzekeringspremie en de uitbetaalde uitkeringen, is de institutionele uitwerking van de solidaire attitude die van burgers wordt gevraagd. Bij een solidair ziektekostenstelsel betalen bijvoorbeeld jongeren en ouderen in beginsel dezelfde verzekeringspremie terwijl het vrij zeker is dat ouderen een groter beroep zullen doen op vergoedingen voor ziektekosten (zie verder Van der Wal, 1988). De solidaire attitude kan op verschillende manier blijken uit handelingen of opstellingen, maar een objectivering in de vorm van een gebaar of daadwerkelijke ondersteuning (e) is essentieel. Rechtvaardiging Element d, de reden of motivatie voor de attitude, is voor ethische en politieke vraagstukken het meest interessant, en wel om drie redenen. Ten eerste omdat hier de rechtvaardiging aan de orde komt die a voor zijn solidaire attitude heeft, tegenover zichzelf of tegenover anderen. Solidair zijn krijgt hier dus een normatieve strekking of toets – de vraag is niet of men solidair is maar of men terecht solidair is, of onterecht niet solidair, en of er grenzen aan, of plichten tot, solidariteit zijn. Ten tweede is de reden of motivatie voor een solidaire attitude interessant omdat daaruit blijkt dat solidair zijn niet per se moreel positief is. Iemand kan solidair zijn met een groep die moreel verkeerde dingen doet of een zaak steunen die moreel verwerpelijk is. Solidariteit is op sociaal niveau wat wilskracht is op het niveau van het individu: een formele, functionele notie die niet per se moreel positief hoeft uit te pakken. Dit verklaart waarom er geen discussie over normatieve theorieën van solidariteit woedt zoals die er wel is over het begrip rechtvaardigheid. En ten slotte is de reden of motivatie relevant omdat het een serieuze vraag is of de actor die zich solidair opstelt überhaupt een rechtvaardiging moet hebben of geven, en zo ja, tegenover wie. Dat is niet alleen omdat de notie te algemeen en formeel is (met wie moet je solidair zijn en waarom?), maar vooral omdat de mate van solidariteit van een individu afhankelijk is van zijn opvattingen over de betekenis van toeval, lot, gelijkheid, rechtvaardigheid, eigen verantwoordelijkheid en plicht tot hulp. Zoals bekend bestaan er in de huidige politiek vele opvattingen over de interpretatie van deze fundamentele noties. Precies door die verschillende perspectieven dient een adequate onderbouwing van het beroep op solidariteit en de discussie daarover hoog op de politieke agenda te staan.   Jan Vorstenbosch is filosoof. Hij is als Universitair Docent Toegepaste Ethiek verbonden aan het Departement Wijsbegeerte van de Universiteit Utrecht.   Literatuur
  • Parijs, P. van (1996). Solidariteit voor de 21e eeuw, Leuven/Apeldoorn: Garant.
  • Wal, G.A. van der (1988). ‘Solidair, hoe en waarom? Over de betekenis van solidariteit bij de bekostiging van de gezondheidszorg’, in: F. Jacobs en G. Van der Wal, Medische schaarste en menselijk tekort, Baarn: Ambo.
  • Wit, Th. & H. Manschot (1999). Solidariteit. Filosofische kritiek, ethiek en politiek, Amsterdam: Boom.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2013: Samenredzaamheid: nieuwe vormen van solidariteit, en is te vinden bij het onderwerp solidariteit.Jan Vorstenbosch Wat is solidariteit? Adriaan van Veldhuizen Solidariteit door de eeuwen heen Judith Raven Hoe solidair is de Nederlander nog? Mark Dyson De mens als sociaal dier Wouter Koolmees Vrijheid en solidariteit Mark Sanders De economische waarde van solidariteit Feiten & cijfers Hoe solidair zijn we eigenlijk? Corina Hendriks, Jack van der Hoek & Jaap Velema Maatschappelijk behagen Maarten Gehem Het plezier van geven Tanja Abbas Solidariteit op lokaal niveau Wilfried Varwijk Samenredzaamheid Kees Goudswaard Grijze druk Geske Dijkstra Internationale solidariteit? Marijn Bosman Debat 66 – Collectieve zorg Paul Kaufman Necrologie – Ronald M. Dworkin Meryem Cimen Boekrecensie – Pragmatisme en solidariteit Pieter Derks Echt solidair is… Lees hier het pdf van dit artikel. Door Pieter Derks Het valt niet mee om je als lokaal politicus in Nederland een beetje te profileren. Je wilt natuurlijk het liefst bovenop de kleine incidenten duiken om er een principiële uitspraak over te doen en de kiezers juichend in je voortuin te hebben staan – maar dat is eigenlijk ook zo’n beetje de tactiek die men in Den Haag heeft ontwikkeld. Ze kapen alle leuke akkefietjes voor je neus weg. Dreigt een minder-jarige asielzoeker uit je Limburgse dorpje te worden weggestuurd, worden er al Kamervragen over gesteld vóórdat je überhaupt een spandoek hebt kunnen beschilderen. Spoelt er een walvis aan voor de kust van je eiland, komt de minister met een ‘protocol voor aangespoelde zeezoogdieren’ vóórdat je het vlees onder je inwoners hebt kunnen verdelen. Woont er een Turks jongetje in jouw gemeente bij twee vrouwen in huis, heeft Mark Rutte het al met Erdogan besproken vóórdat het lokale sufferdje de foto van jou met het jochie heeft afgedrukt. Dat krijg je ervan, als iedereen maar de hele tijd benadrukt dat politici dichter bij de burger moeten staan. Dan duiken ze op alles waar de burger zich mee bezig houdt. Als gemeente krijg je alleen de kliekjes: want terwijl de Tweede Kamer debatteert over wie er wel of niet een Maastrichtse coffeeshop binnen mogen wandelen, mag jij dingen als uitke­ringen, jeugdzorg, sociale werkplaatsen en ouderen­zorg organiseren. Lokale dingen worden landelijk geregeld, landelijke problemen moeten lokaal wor­den opgelost. Op zich ook niet zo gek. In een land waar je in twee uur rijden doorheen bent is de grens tussen lokaal en landelijk sowieso nogal vaag. Laten we eerlijk zijn: het heeft iets aandoenlijks, zo’n dwergkoninkrijkje dat ook nog is opgedeeld in twaalf provincies en honderden gemeenten. Het zou allemaal makkelijk vanuit Den Haag geregeld kunnen worden. Maar ja, het belangrijkste aan een gemeente is niet het bestuurlijk nut. Belangrijker is dat je als gemeente bestaat. Meer hoef je eigenlijk niet te doen. Het is net als met de koning: weinig in de melk te brokkelen, maar gewoon handig om een beetje saamhorigheid te kweken. Je hebt toch het gevoel dat je ergens bij hoort. Vandaar ook dat de plannen van Ronald Plasterk om de hele boel op de schop te gooien niet in goede aarde vielen. Eigenlijk heeft hij gelijk, dat bestuurlijk gezien een gemeente van minder dan honderdduizend inwoners niet heel efficiënt is. Maar dorpen zijn nu eenmaal liever zelfstandig dan efficiënt. Ze klagen wel over alles wat Den Haag over de schutting gooit, maar dat heb­ben ze nog altijd liever dan dat iemand de schutting helemaal weghaalt. Vandaar dus dat het zo moeilijk is om lokaal poli-ticus te zijn. Dit land is er te klein voor. Een minister is al ter plaatse terwijl jij nog over je mediastrategie nadenkt. En vervolgens blijkt zo’n minister de boel vaak nog prima zonder jou op te kunnen lossen ook. Nee, als je écht wil slagen als lokaal politicus zit er maar één ding op: premier worden. Want eigenlijk is alle politiek in Nederland lokale politiek.   Pieter Derks is stand-up comedian en gastcolumnist voor Idee www.pieterderks.nl   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp Nederlandse politiek.Lees hier het pdf van dit artikel. Een sterk gevoel van nationale verbondenheid waarde door het land toen Willem-Alexander tot koning werd gekroond. Maar is dit gedeelde gevoel van ‘Nederlander zijn’ nog wel van deze geglobaliseerde tijd? Zijn we niet allemaal Europeaan? In Nederland als vervlogen droom analyseert Thijs Kleinpaste heden en verleden van de natiestaat en voorspelt dat onze enige hoop voor een democratische toekomst een ‘radicaal lokalisme’ is. Door Mirjam Noorduijn Van een essay dat de titel Nederland als vervlogen droom draagt en is geschreven door een jonge D66’er verwacht je van alles, behalve een oprecht pleidooi voor ‘een radicale vorm van lokalisme’. Toch is dat wat het eerste boek van de Amsterdamse politicus en historicus Thijs Kleinpaste in essentie is. ‘De veilige cocon van de natiestaat is geperforeerd’, schrijft Klein-paste. De ziel van Nederland is definitief zoek en de ziel van Europa gaat nooit gevonden worden. Driekwart eeuw na de Tweede Wereldoorlog is ‘het Europees wij-gevoel’ er nog steeds niet en zakt het moment om dat te creëren steeds verder weg in het verle­den. Volgens Kleinpaste is de enige uitweg het lokale leven: de straat, de buurt, het dorp, de stadswijk, de streek waar we geboren en getogen zijn. ‘Als tegenhanger van een natio­nale identiteit […] is de ervaring van een ge­deelde lokale manier van leven, van echtheid, tastbaarheid en veiligheid de meest potente drager van lotsverbondenheid’. Alle politieke macht moet daarom te herleiden zijn tot de lokale gemeenschap. Voor iemand die is geboren in het jaar dat de Berlijnse Muur viel en is opgegroeid ‘met en op het internet’, zijn dit opmerkelijke bevindingen. De (netwerk)generatie waartoe Kleinpaste behoort wordt toch niet voor niets grenzeloos genoemd? Dat is toch de generatie die de wereld omarmt en bewijst dat wij allen wereldburgers (kunnen) zijn? Of is het anders­om, zoals Kleinpaste suggereert? Is misschien wel juist dat gevoel van overal en nergens thuis zijn, in combinatie met ‘de veelkoppige crisis’ van deze eeuw, er de oorzaak van dat Neder­landse en andere West-Europese burgers zich ontheemd voelen en naarstig zoeken naar een nieuw wij-gevoel, gedreven door heimwee naar ‘toen geluk nog heel gewoon was’? Wij is voorbij Natuurlijk, voor een sluitende analyse van onze eigen tijd ontbreekt simpelweg de afstand in jaren. Toch onderbouwt Kleinpaste zijn stelling dat de ‘trotse, onafhankelijke’ natiestaat zich in een ontbindende fase bevindt, met verve. Aan de hand van denkers als Immanuel Kant, Hegel en Rousseau, gelardeerd met treffende citaten uit de wereldliteratuur, toont hij ons hoe de Verlichting ons individuele vrijheid bracht, hoe de Romantiek de zoektocht naar de nationale ziel initieerde en hoe deze stro­mingen samen het fundament van de negen­tiende-eeuwse natiestaat legden. De nationale rechtsstaat als verbond van vrijheid, opgebouwd uit een gedeelde taal, cultuur en geschiedenis, kreeg gaandeweg vorm en bracht lotsverbondenheid met iedereen uit die min of meer homogene culturele groep. Dat we verlangen naar die lotsverbondenheid (het wij-gevoel) betekent echter niet dat de natiestaat zomaar in zijn volle glorie kan wor­den hersteld, zoals Thierry Baudet bijvoorbeeld bepleit. Postmodernisme, netwerk en vloeibare moderniteit, een begrip van de Brits-Poolse socioloog Zygmunt Bauman (1925), hebben volgens Kleinpaste geleid tot een ‘radicaal individualisme’ en hebben de Westerse mens veranderd in een verdwaalde nomade. Behalve de natiestaat is daardoor ook de naoorlogse droom van een broederschap van volkeren in een gedeelde Europese cultuur zoals Kant, Victor Hugo en Ortega Y Gasset dat wensten, verloren gegaan. Europa is ‘een ever closer Union op economisch vlak, een ever more fragmented Union in het menselijke en culturele domein’, schrijft hij. Geromantiseerd verleden en toekomst Kleinpaste geeft blijk van engagement en eruditie. In zijn slothoofdstuk ‘Wennen aan het einde van de Geschiedenis’ (verwijzend naar Hegel en Fukuyama) en zijn epiloog ‘Hoop voor het verleden’, belemmert zijn romantische inborst hem echter wel om vanuit zijn pleidooi voor kleinschaligheid en ‘de bele­ving van authenticiteit’ een heldere (toekomst) visie te formuleren. Zijn stelling dat ‘als meest potente vorm van collectief handelen het kleinst mogelijk bestuurlijke niveau moet worden uitgerust met collectieve rechten, een politieke stem en bestuurlijke macht’, klinkt alleen als een aantrekkelijke idylle. Hoe gaan we dat praktisch vormgeven? Onze wereld en dus onze lotsverbondenheid is inmiddels grensoverschrijdend. Dat kan niet worden teruggedraaid. Gegeven het feit dat we per definitie op elkaar zijn aangewezen is het daarom zaak om wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht lokaal, regionaal, nationaal en internationaal zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De crisis met haar nog onbekende politieke gevolgen en de grensverleggende, aan de informatietechnologie gerelateerde ontwikkelingen hebben ons – enigszins – uit ons maat­schappelijke evenwicht gebracht. Kleinpaste heeft daarom gelijk wanneer hij schrijft dat ‘elke eeuw zijn eigen godsdienst nodig heeft’. Maar het verleden moet niet mooier worden gemaakt dan het was. Met enige weemoed schrijft hij over het verdwijnen van ‘het zo robuust gedachte collectief van de natiestaat’, en verwijst daarbij (geïnspireerd door Vladimirs Nabokovs Speak, Memory en zijn eigen kinder­tijd) naar de wereld van zijn grootouders als ‘idee of ideaal’. Maar was Nederland als collec­tief de afgelopen tweehonderd jaar eigenlijk wel zo robuust? Nadat Willem I in 1815 zijn regeerperiode begon, kreeg hij vrij snel te maken met opstandige (verfranste) onderdanen in het zuiden die het Nederlands als officiële taal afwezen, waarmee de Belgische revolutie een feit was. En als Kleinpaste met zijn ‘vervlogen droom’ naar naoorlogs Neder­land verwijst, moet hij niet vergeten dat de natiestaat destijds gedragen werd door zwaar­gebouwde zuilen, die ver uit elkaar stonden. ‘Wij’ betekende vooral ‘zij’ op gepaste afstand houden. Meer lokaal en meer Europa De tegenwoordige trend dat mensen vanuit hun dorpsstraat of stadswijk het heft in eigen handen nemen niet alleen een gevolg van wat Kleinpaste de ‘nieuwe aardse romantiek’ noemt; vanuit ons veilige thuis – met zelfgemaakt brood en groenten uit de tuin – ‘de zielloze wereld van individualisme en vervolmaking’ tegenhouden. Het is vooral een natuurlijk gevolg van enerzijds de (informatie-)technische middelen die het mogelijk maken om zaken zoals energievoorziening lokaal te regelen, anderzijds het falen (machtsmisbruik) van bankiers en (top)bestuurders in alle lagen van de (semi)overheid én het bedrijfsleven. Tegelijkertijd is Europa een groot werk in uitvoering. Dat kan niet zomaar worden stil-gelegd. Hoogleraar Nederlands en Europees Constitutioneel Recht Ernst Hirsch Ballin had gelijk toen hij in zijn 5-meilezing stelde dat het probleem van de Europese Unie niet is dat ze te groot is, maar – voor vraagstukken zoals milieu en migratie – eerder te klein. ‘De ver­banden die onze vrijheid beschermen, moeten groot zijn waar nodig, maar ook klein waar dat beter werkt’, aldus Hirsch Ballin. ‘Elk verband van vrijheid weerspiegelt een van de vele verbanden waarin wij leven en werken, van woning tot world wide web, van dorp tot wereldstad’. Concreet betekent dat meer ruimte voor Europa, meer ruimte voor de gemeenten in de vorm van meer geld en bevoegdheden. Dat lijkt in tegenspraak met elkaar, maar is het niet. Het volgt logischer­wijze uit de huidige ontwikkelingen. Een nieu­we werkelijkheid dient zich aan. Dat die om een nieuwe maatschappelijke ordening vraagt is vanzelfsprekend, onder het motto ‘niets duurt voort, behalve verandering’ (Heraclitus). Regering en parlement zouden dat moeten inzien en hun machtsrol inperken. Ondertussen blijven ‘de breede rivieren’ gewoon ‘traag door ons oneindig laagland gaan’.   Mirjam Noorduijn is redacteur van Idee. Zij is freelance journalist/recensent voor o.a. NRC Handelsblad en Brabants Dagblad en lid van de Raad van Advies voor het Nederlands Letterenfonds.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen literatuur en staatsinrichting.Lees hier het pdf van dit artikel. Door Thijs Kleinpaste Vaak weerspiegelt literatuur de actualiteit. In deze column Euforie van Christiaan Weyts als pleidooi voor leefbaarheid die in de straat begint. In mei vorig jaar was ik bij een debat in De Balie, georganiseerd ter herdenking van de moord op Pim Fortuyn, die dag precies een decennium eerder. De vraag die besproken werd was of er een blijvende erfenis ‘van Pim’ was aan te wijzen, en zo ja, hoe groot precies. Een team politicologen had speciaal voor het debat een reeks artikelen gepubliceerd die licht moesten werpen op de zaak (hun conclusie: in materieel opzicht was de erfe­nis vrij klein, bijna nihil). Naast de presentatie van het onderzoek was er ook een debat tussen Marco Pastors van Leefbaar Rotterdam en oud-minister Tineke Netelenbos. Soms zit leed diep: Netelenbos meende nog altijd dat Fortuyn de boel had opgejut, dat er in feite niets mis was met de Paarse jaren. Haar bijdrage bestond uit de volgehouden bewering dat het destijds fan­tastisch ging met Nederland, en als die charlatan er niet was geweest, er ook nooit zo’n rare mythe over de ‘puinhopen van Paars’ was ontstaan. Vleesgeworden verbolgenheid aan tafel met de oud-voorman van Leefbaar Rotterdam, die ineens een reëel en pragmatisch mens leek. Hoe zat het ook alweer met Fortuyn en zijn erfgenamen? Het populisme is niet voorbij, maar de opwinding erover wel – de meeste ana-lyses ervan ademen nu een soort berusting over de vraag waarom de burger boos is. We zijn er voorbij, we begrijpen het, weten het. Dat we (of wie zich dan ook maar aangesproken voelt) ons tijdens de jaren ’90 collectief vergaloppeerden is een cliché dat zich zelfs bij de flauwste borrel­praat niet meer durft te vertonen. In Euforie maakt Christiaan Weijts architect Johannes Vermeer het middelpunt van een verhaal dat begint bij een terroristische aanslag in het hart van Den Haag, en eindigt wanneer ook alle andere illusies uit zijn leven aan diggelen zijn geslagen. De tegenstelling in de roman van Weijts is die tussen geborgenheid en menselijkheid enerzijds, en de egocentrische, gejaagde, door te gladde jongens beheerste wereld. Die wereld is onherbergzaam, en dus kruipen we terug in de kleine wereld, of in onze herinneringen. Weijts laat Vermeer zijn onnozele eerste jeugd­liefde opnieuw beleven, aan het einde van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 – toen de wereld nog leuk was, of in ieder geval vanuit het per­spectief van de jeugdige onschuld overzichtelijk. In het echte leven, de hoofdlijn van het verhaal, komen de generatiegenoten van Vermeer (en de architect zelf ) er beroerd af. Euforie is in die zin het sluitstuk van een tijdperk, de literaire erfenis van Fortuyn. Wat op de een of andere manier vaak wordt overgeslagen wanneer men spreekt over de erfenis van de Rotterdammer, is dat hij begon bij Leefbaar Nederland. Wie Euforie leest weet dat ‘leefbaar’ nog steeds de sleutel is: de hoofd­persoon van Weijts’ vertelling komt via de archi­tectuur tot diezelfde slotsom, en beweegt steeds meer richting een ontwerp dat menselijkheid ademt – leefbaarheid in feite, die klein begint: in de straat en de wijk. Euforie mag gelezen worden als afrekening met een generatie die volwassen werd tijdens de jaren ’90, en het verprutste in de periode erna. Aan een volgende generatie om hun onvermogen ongedaan te maken.   Thijs Kleinpaste studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is schrijver van het boek Nederland als vervlogen droom.   Christiaan Weyts, Euforie, De Arbeiderspers, 400 blz., ISBN 978 90 295 8627 6   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp literatuur.Lees hier het pdf van dit artikel. Wat begon met de aanleg van geveltuintjes of buurttuinen groeit nu uit tot een veelzijdige inzet van mensen in de ontwikkeling van hun buurt en stad. Er is sprake van ontluikend nieuw eigenaarschap in het ruimtelijk domein. Dat biedt kansen, maar roept tegelijkertijd nieuwe vragen op. Door Judith Lekkerkerker Waar traditionele partijen in de ontwikkeling van steden, zoals overheid, projectontwikkelaars en woningcorporaties vanwege de economische crisis op de rem trappen, ontstaat ruimte voor initiatieven van anderen. Ruimte die in toene­mende mate wordt benut door bewoners en ondernemers, al dan niet in samenwerking. De voorbeelden zijn legio. Denk aan tijdelijk gebruik van braakliggende grond of leegstaande gebouwen, stadslandbouw, bewonersbedrijven, buurtinitiatieven voor energiebesparing, klus-woningen of zelf- en samenbouw van woningen. Al is het vaak niet direct het doel van de initiatief­nemers, ze leveren hiermee een belangrijke bij­drage aan stedelijke opgaven. Ze zorgen voor verbetering van de leefbaarheid van stad en dorp, verduurzaming van de leefomgeving, aanpak van leegstand, differentiatie van de woningvoorraad, enzovoort. Tegelijkertijd roept dit nieuwe eigenaar­schap in ruimtelijke ontwikkeling ook nieuwe vragen op. Wat betekent dit voor de samenwer­king tussen burgers en overheid? Wat betekent nieuw eigenaarschap voor de democratie in het ruimtelijk domein? Hoe kan een sociaal-liberaal politicus met dit nieuwe eigenaarschap omgaan? Ondernemende bewoners Het is een bekende trend in het maatschappelijk domein: vanuit een doe-het-zelf-mentaliteit ondernemen steeds meer mensen actie om te voorzien in hun eigen en gedeelde behoeften. Of het nu gaat om zorg, welzijn of leefomgeving. In het laatste geval draait het al lang niet meer alleen om het aanleggen van een geveltuintje of een gezamenlijke tuin. Het is evenmin een fenomeen dat voorbehouden is aan kleine dorpen met een sterke gemeenschapszin of grote steden met een hoge concentratie van creatieve geesten. Overal in Nederland bundelen mensen hun krach­ten in het ruimtelijk domein. Aan koplopers geen gebrek, zo signaleerde Maarten Hajer, directeurvan het Planbureau voor de Leefomgeving in de publicatie De Energieke Samenleving (2011). Deze energieke en creatieve koplopers starten in hun leefomgeving allerlei soorten initiatieven. Het meest in het oog springend zijn wellicht de initiatieven gericht op zelfvoorzienendheid, bijvoorbeeld op het gebied van energie. DE Ramplaan bijvoorbeeld is een initiatief van be-woners van het Ramplaankwartier (Haarlem) om een eigen energievoorziening voor de wijk te realiseren en de wijk te verduurzamen. Van gezamenlijke inkoop van zonnepanelen, centrale energieopwekking en isolatie van woningen tot Greenwheels in de buurt. slim Makkinga gaat nog verder. Naast energieprojecten heeft deze stichting ook een coöperatieve dorpstuinderij en cranberryteelt opgezet om daarmee bij te dragen aan educatie, lokale voedselproductie, werkgelegenheid, dagbestedingsplekken, sociale cohesie én toerisme. Daarnaast bundelen mensen hun krachten om samen hun eigen woningen te realiseren, al dan niet inclusief voorzieningen als kinderopvang, café en theater. Voorbeelden van dit zogenoemde ‘collectief particulier opdrachtgeverschap’ zijn Vrijburcht op IJburg in Amsterdam, de Buiten­kans in Almere of de Kersentuin in Leidsche Rijn. In Amsterdam is een groep burgers het Collectief Particuliere Eilandontwikkeling (cpei) gestart. Samen maken ze plannen voor de invulling van het nieuwe, nog te ontwikkelen centrumeiland van IJburg. Nieuw eigenaarschap Deze initiatieven van ondernemende bewoners en ondernemers (zie ook kader) leiden tot een nieuw eigenaarschap in het ruimtelijk domein. Niet de overheid, woningcorporatie of ontwik-kelaar dicteren de ontwikkeling van de ruimte, maar een verzameling van mensen of onderne­mers ontwikkelen zelf hun buurt en eigenen zich delen van de stad toe. Dit nieuwe eigenaarschap in het ruimtelijk domein is bij uitstek een onder­werp waar sociaal-liberalen zich bij thuis kunnen voelen. Nieuw eigenaarschap is gebaseerd op de D66-richtingwijzer Vertrouw op de eigen kracht van mensen, en geeft mensen naast verantwoor-delijkheid ook meer zeggenschap over de (letter­lijke) inrichting van hun eigen leven. Hoewel dit nieuwe eigenaarschap in het ruimte­lijke domein veel energie bij mensen losmaakt, stuiten de initiatiefnemers ook op problemen, met name in de samenwerking met de lokale overheid. Nieuw eigenaarschap blijkt niet altijd makkelijk in bestaande regelgeving, plannen en processen in te passen. Meerdere onderzoeken geven praktische handvatten voor de overheid om met dit spanningsveld om te gaan: variërend van het gebruikmaken van bestaande mogelijk-heden om flexibele bestemmingsplannen te hanteren tot een nieuwe generatie ruimtelijke visies die geen blauwdruk zijn maar binnen be­paalde kaders een grote mate van vrijheid bieden aan verdere ruimtelijke invulling.1 Maar ook nieuwe financieringsmodellen en analyses van hoe de overheid zich in samenwerking zou kun­nen verhouden tot burgers en wat daar organi-satorisch voor nodig is. Uit gesprekken met initiatiefnemers blijkt overigens dat bestaande regelgeving, gecombineerd met de lokale ambte­naren die de regels uitvoeren, vaak niet het groot­ste probleem is. Initiatiefnemers ervaren vooral de lokale politici als een obstakel. De eigen poli­tieke agenda, het politiek opportunisme en de frequente wisselingen van de wacht maken het voor de initiatiefnemers lastig om steun van politici te krijgen en hier vervolgens op te kunnen bouwen. Diversiteit en ongelijkheid Het nieuwe eigenaarschap biedt veel kansen om te werken aan stedelijke opgaven, maar levert ook nieuwe vraagstukken op. Zo signaleerde Justus Uitermark, hoogleraar samenlevings-opbouw aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, dat de focus op het stimuleren van zelforganisatie ook kan leiden tot een tweedeling in de maat­schappij. Hij meent dat niet iedereen in staat is om via zelforganisatie zijn eigen belangen te behartigen. En dat is precies een heikel punt bij het ontluikende nieuwe eigenaarschap in het ruimtelijk domein. Initiatieven worden hoofdzakelijk genomen vanuit (een gedeeld) eigenbelang, enkele uitzonderingen van idea-listische initiatiefnemers daargelaten. In steden, wijken en buurten is sprake van een diversiteit aan belangen waarvan slechts de gemene deler bestempeld kan worden als publiek belang. In een omgeving waar meer ruimte is voor ini-tiatief vanuit burgers zal de leefomgeving meer een mozaïek aan uitingen van (gedeeld) eigen-belang worden dan een uniform geheel. Dat kan de stad spannender maken en buurten aantrek-kelijker. Maar het kan ook een keerzijde hebben: dat in een buurt een bepaald (gedeeld) belang dominant is en andere buurtbewoners zich er niet meer thuis voelen. Of buitenstaanders niet het gevoel hebben welkom te zijn. Dilemma’s in de lokale politiek En dat is, naast het vraagstuk hoe de lokale po-litiek zich kan verhouden tot initiatiefnemers in het ruimtelijk domein, precies het dilemma dat voorligt aan de lokale politiek. Nu steeds meer spelers zich op het speelveld van ruimte-lijke ontwikkeling begeven, zijn er kansen voor meer zeggenschap van mensen en een directere democratie in het ruimtelijk domein. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van stedelijke problemen. Maar democratie is geba­seerd op het menselijke gelijkheidsideaal en niet op het recht van de sterkste.   Judith Lekkerkerker is hoofdredacteur van RUIMTEVOLK, een platform en netwerk voor ruimtelijke vraagstukken (www.ruimtevolk.nl), en zelfstandig adviseur stedelijke strategie. Voor D66 is zij actief als bestuurslid in Amsterdam Oost.   Noot 1 Een greep uit interessante onderzoeken: Loslaten, vertrouwen, verbinden (2012), door Jos van der Lans; Vormgeven aan de spontane stad (2012), van het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met Urhahn Urban Design; Investeren in gebiedsontwikkeling nieuwe stijl (2012), van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp ondernemen.Lees hier het pdf van dit artikel. ‘ Het gaat er niet om of een lantaarnpaal liberaal of sociaal-democratisch is. Het gaat erom dat hij het doet.’ Zo luidt een onbekende uitspraak van Alexander Pechtold. Het is een treffende illustratie van de hoge mate waarin de lokale politiek gedomineerd lijkt te worden door pragmatische afwegingen. Lijkt, want ook in een dossier als openbare verlichting spelen wel degelijk ‘gedachtegoedelijke’ dilemma’s. Helaas blijven deze vaak onderbelicht. Haags gemeenteraadslid Joost Sneller zet hier de sociaal-liberale schijnwerper op. Door Joost Sneller Laten we maar eens beginnen bij simpel onder­houd. Ervoor zorgen dat alle straatlantaarns ‘gewoon’ branden, vergt forse investeringen in onderhoud en vervanging. Elk jaar weer. De lampen die de openbare ruimte verlichten zijn slechts het topje van de ijsberg. Zonder armatu­ren, masten, voedingskasten en ondergrondse kabels zouden onze straten donker blijven. Ter gedachtebepaling: in de gemeente Den Haag ligt ongeveer 1700 kilometer kabel – even lang als de weg naar Rome – voor 60.600 lampen. Hoewel geen enkele politieke partij betwist dat openbare verlichting een kerntaak is van de lokale over­heid, verschillen de meningen nogal over hoeveel prioriteit het heeft. In Den Haag heeft openbare verlichting ogenschijnlijk weinig prioriteit: het benodigde onderhoudsbudget schiet structureel tekort en een vervangingsbudget blijkt geheel te ontbreken. Dat dit tot problemen leidt, is onver­mijdelijk. In 2010 waren er 8200 meldingen van uitgevallen straatverlichting. Populistische partijen maar ook socialisti­sche politici die Keynes’ fameuze uitspraak ‘op de lange termijn zijn we allemaal dood’ iets te enthousiast omarmen, hebben nogal eens de neiging zich uitsluitend op de dag van vandaag te richten. Na ons de zondvloed. Het is daarentegen juist erg ‘des D66’ om consequent aandacht te vragen voor de toekomstbestendigheid van beleid en de houdbaarheid van een begroting. Ingrid van Engelshoven noemde ons in haar afscheidsspeech als partijvoorzitter dan ook – vrij naar Terlouw – terecht de ‘partij van de toekomstbewakers’. Wij zouden dan ook moeten zorgen dat we een vol­gende keer ‘donkere straten’ (of erger) voorkomen in plaats van gedwongen worden die te repareren. De D66-richtingwijzer ‘Streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving’ stippelt een soci­aal-liberale koers uit bij een andere ideologische kwestie rondom de straatlantaarn: de keuze om over te schakelen op duurzame LED-verlichting. Technologische vooruitgang loopt als een rode draad door de geschiedenis van de openbare verlichting. Van kaarsen die in 1570 voor verlich­ting zorgden via de olielamp (na 1673) en gaslamp (na 1780) tot de elektrische lamp sinds begin 20e eeuw. En nu dus de LED-lamp. De innovatieve LED-lamp gebruikt in sommige gevallen tot 81% minder energie dan traditionele natriumlampen. En is in alle gevallen veel zuiniger en duurzamer. Deze energiezuinige lampen zijn overigens niet alleen goed voor milieu en klimaat. De relatief hoge investering verdient zich namelijk redelijk snel terug. In een gemiddelde gemeente is de openbare verlichting verantwoordelijk voor circa 60% van het gemeentelijke energieverbruik, aldus de Taskforce Verlichting in haar eindrapport een paar jaar geleden. Door stijgende energieprijzen wordt de investering steeds sneller rendabel. Bovendien dalen de kosten van led’s naarmate de technologie volwassen wordt en het marktseg­ment ervan groter. Kortom, een goed voorbeeld van hoe economische en ecologische belan­gen samen kunnen gaan: een echo van Wijers’ econologie. De economische crisis heeft nog een andere interessante dimensie toegevoegd aan het lan­taarnpaaldossier. De bezuinigingen als gevolg van de crisis dwingen gemeenten om nauwkeurig te kijken welke taken ze kunnen afstoten. Zo wer­den in het buitengebied van de gemeente Buren de lantaarnpalen weggehaald. Bewoners van het buitengebied konden echter wel de lantaarnpaal voor hun huis van de gemeente huren of overne­men. Deze vorm van privatisering van openbare verlichting gaat menig sociaal-liberaal toch te ver, vermoed ik. De overkoepelende ideologische vraag is welke rol de overheid precies moet spelen bij het verzorgen van ‘openbare verlichting’. Moet de overheid de regie voeren? Moet zij aanleg en onderhoud ook zelf ter hand nemen? Wat kan aan de markt worden overgelaten – al dan niet via het zogenoemde ‘functioneel aanbesteden’? Een in­teressante casus voor de handvatten uit het essay ‘Ordening op Orde’ van de Mr. Hans van Mierlo Stichting. LED-verlichting biedt verder ook een goede gele­genheid om invulling te geven aan een klassieke D66-prioriteit: bewonersparticipatie. LED-licht is ‘slim licht’. Deze lampen kunnen niet alleen aan of uit, maar kunnen ook dimmen of andere kleuren licht geven. Bijvoorbeeld handig bij natuurge­bieden of ‘s nachts als er niemand op straat is. In Newcastle hebben bewoners zeggenschap gekre­gen als dimmen tot onwenselijke situaties leidt. Of denk aan een meldpunt voor lichthinder van lantaarnpalen: die worden dan vervangen door een lamp die beter af te stemmen is op de lokale situatie. Diversiteit is overigens wel duur. Toch begrijp ik de keuze wel om in bepaalde Haagse wijken met beschermd stadsgezicht de stadsil­luminatie te verzorgen met de chique – naar de beroemde architect genoemde – Berlagemast. En ook de bijzondere aanlichting van monumentale gebouwen of bomen die hierdoor beter tot hun recht komen. Elitaire hobby’s? Of: de openbare ruimte is van iedereen en daar moet de overheid als hoeder van het algemeen belang goed voor zorgen? Tot slot is de veiligheidsdimensie vanuit ideolo­gisch perspectief boeiend. Het Centrum voor Cri­minaliteitspreventie en Veiligheid concludeerde een aantal jaren geleden: ‘Straatverlichting staat niet bekend als maatregel waarmee gemeentebe­sturen hun daadkracht op veiligheidsgebied kun­nen tonen. Op basis van bestaand onderzoek kan echter niet geconcludeerd worden dat cameratoe­zicht effectiever is dan straat verlichting.’ Deze conclusie past bij een sociaal-liberaal perspectief op veiligheid waarbij wat goed werkt voorop staat, en niet of het stoer klinkt. Bovendien kent goede straatverlichting geen privacybezwaren of risico’s op juridische fouten. Ook hier helpt innovatie. Mensen voelen zich veiliger bij wit LED-licht dan bij het diepgeel van ouderwetse na­triumlampen. En in sommige stadscentra – zoals die van Den Bosch en Tilburg – kunnen politie­agenten met hun mobiele telefoon extra lampen aanzetten als daar aanleiding toe is. Een lantaarnpaal is dus niet gewoon een lantaarn­paal. Er gaat een hele wereld achter schuil. Een wereld vol afwegingen die een politicus dwingt zich af te vragen wat hij echt belangrijk vindt. Maar wat is nu een sociaal-liberale straatlan­taarn? Die doet het vandaag én morgen. Staat precies op de goede plek en past in de omgeving. Geeft genoeg licht maar niet teveel. Gebruikt geen kilowattuur meer dan nodig. En is in ieder geval het resultaat van doordachte en bewuste keuzes.   Joost Sneller is D66-gemeenteraadslid in Den Haag.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp lokale en regionale politiekLees hier het pdf van dit artikel. Het is voor mensen niet altijd makkelijk om hun weg te vinden in het complexe Nederlandse zorgsysteem. De verwachting is dat de organisatie van zorg ‘dichtbij mensen’ een oplossing biedt. De komende jaren worden veel zorgtaken aan gemeenten overgedragen. Gaat dit de zorg inderdaad verbeteren? Een tweegesprek tussen Gemma Kwantes, een D66-raadslid uit Zaanstad, en zorgadviseur Michiel Verkoulen. Gemma Kwantes en Michiel Verkoulen De komende jaren worden gemeenten primair verantwoordelijk voor het regelen van de toegang tot een groot deel van de langdurige zorg. In het oog springend zijn vooral de overdracht van zorgtaken uit de awbz naar de gemeentelijk geor­ganiseerde Wmo, en de overheveling van verant­woordelijkheden van provincies naar gemeenten in de jeugdzorg. De verwachting is dat gemeenten ‘het beter kunnen’ omdat de zorg dichterbij de mensen kan worden georganiseerd. Gemma Kwantes: Ik vraag me af: Welk probleem lossen we eigenlijk op? Wat moeten we als gemeente precies beter doen?” Michiel Verkoulen: Het probleem is dat de organisatie van de zorg in Nederland de laatste decennia – door allerlei verschillende redenen – heel complex is gewor­den. De langdurige zorg en ondersteuning zijn sterk ‘verbureaucratiseerd’; het is een oerwoud van rechten en regels. Het gaat vooral om niet-medische zorg en ondersteuning, bijvoorbeeld het verzorgen en begeleiden van ouderen en ge­handicapten. Bij uitstek iets dat heel persoonlijk is; deze zorg is geen standaardproduct. Enerzijds leidt deze complexiteit tot frustratie bij zorgbe­hoevenden die lastig hun weg kunnen vinden in het zorgsysteem en soms van het kastje naar de muur worden gestuurd. Anderzijds beperken teveel regels en procedures de ruimte voor de zorgprofessional om maatwerk te leveren. Onder­zoek wijst bovendien uit dat de complexiteit van de langdurige zorg tot inefficiëntie leidt en tot onnodige kosten door dubbel werk en onnodige bureaucratie.” Gemma Kwantes: We zijn denk ik de essentie van waar het bij zorg om gaat uit het oog verloren: menselijke contact, tijd en aandacht. Teveel regelgeving, maar ook marktwerking heeft dit wellicht in de verdruk­king gebracht.” Michiel Verkoulen: Daar ben ik het mee eens. Aan de ene kant hebben we door het introduceren van marktdynamiek de rol van de patiënt als consument versterkt. Soms met goede gevolgen zoals een sterkere positie voor de zorgbehoevende, maar vaak ook met ongewenste gevolgen zoals claimgedrag. Aan de andere kant hebben we door regelgeving de zorg­behoevende ‘zorgafhankelijk’ gemaakt: zorg richt zich op wat mensen níet kunnen in plaats van wat mensen wél kunnen. Vanuit sociaal-liberaal perspectief een onwenselijke situatie. Een omslag is nodig in het denken over, en de organisatie van, de zorg. D66 streeft naar een zorgstelsel dat wel uitgaat van de eigen kracht van mensen en zich sterker richt op de verbondenheid tussen mensen onderling. Dan kan zorg op maat worden gebo­den, met meer aandacht voor de zorgvrager, meer ruimte voor de zorgverlener en tegen lagere kos­ten. Daardoor kan de zorg voor hen die deze nodig hebben, duurzaam gewaarborgd blijven.” Gemma Kwantes: Het organiseren van de zorg dichtbij de burger – dat wil hier zeggen, ingericht op gemeentelijk niveau, en vervolgens georganiseerd in de wijk of buurt – zou hierbij kunnen helpen. Ik zie drie manieren waarop dit zou kunnen gebeuren. Ten eerste is de wmo een echte participatiewet. Ie­dereen moet maatschappelijk mee kunnen doen en de gemeente heeft een verantwoordelijkheid om te compenseren voor hetgeen iemand in zijn of haar participatie beperkt. In het formuleren van een zorgaanbod stelt de wmo niet langer de kwaal, maar iemands mogelijkheden centraal. Dit vraagt per definitie om een persoonlijke aan­pak. Ten tweede kan de gemeente meer de regie gaan voeren over de organisatie van lokale zorg. De zorg is inderdaad vaak heel onoverzichtelijk georganiseerd, zo bleek ook uit onderzoek dat we in Zaanstad hebben uitgevoerd1; verschillende in­stanties zijn met dezelfde hulpvraag bezig, maar weten ondertussen niet van elkaar wat ze doen. Regie ontbreekt, en daar kan een lokale overheid goed op inspringen. Ten derde, en vooral ingege­ven door financiële overwegingen, kan een ge­meente besluiten om minder voorzieningen aan te bieden en vaker vragen of er niet toch dingen zijn die de persoon in kwestie of zijn omgeving zelf op kan lossen. Vertrouw op de eigen kracht van mensen zeg maar, maar dan wel ingegeven door bezuinigingen.” Michiel Verkoulen: Het is inderdaad jammer dat er vooral meer aan mensen zelf wordt overgelaten vanuit bezuini­gingsoogpunt. Vertrouwen op de eigen kracht van mensen betekent vanuit sociaal-liberaal perspec­tief niet dat een overheid iets niet meer doet, en de zorg over de schutting gooit op het bordje van mensen zelf. Het gaat er vooral ook om dat men­sen weer centraal staan in het zorgproces. Dat de zorg rondom hun mogelijkheden en beperkingen is georganiseerd. Dit betekent onder meer ruimte voor, en vertrouwen in zorgprofessionals, zodat zij hun werk goed kunnen doen. Hierbij hoort ook een rol voor mensen zelf om invulling te geven aan hun individuele behoeftes. En vervolgens om te kijken hoe de omgeving (familie, vrienden of vrijwilligers) kunnen helpen. Professionele zorg wordt dus aangevuld met informele zorg. Zorg­behoevende en zorgverleners zorgen er samen voor dat passende zorg wordt geleverd waarbij verspilling en onnodige zorg worden voorkomen. Wanneer er meer zorg nodig is dan de omgeving kan bieden, dient er professionele hulp te zijn. De overheid die het dichtste bij mensen staat – de lokale overheid – is dan inderdaad weer het beste in staat deze zorg te organiseren. Zij kan gerichte keuzes maken in het aanbod van zorg” Gemma Kwantes: In Zaanstad hebben we, zoals ook in veel andere gemeenten, vorm proberen te geven aan deze andere manier van het organiseren van zorg door zogeheten ‘Keukentafelgesprekken’. Hierbij wacht de gemeente niet tot een burger aan het loket een aanvraag voor één voorziening komt doen, maar stapt een coördinator op een burger met een hulpvraag af om eerst met hem zijn problemen volledig in kaart te brengen. Er wordt naar alle mogelijke oplossingsrichtingen gekeken, zonder iets van schotten in de zorg aan te trekken.” Michiel Verkoulen: Het Keukentafelgesprek is een goede werkvorm mits a) de coördinator daadwerkelijk speelruimte heeft om een passend aanbod vorm te geven en b) de coördinator en de zorgvragers een prikkel hebben om niet alles wat wettelijk kan ook di­rect te doen als dat niet hoeft. Op deze manier is een zorgcoördinator – iemand die zorg rondom mensen organiseert – een heel goede manier om fragmentatie in de zorg, en de vaak bijkomende inefficiëntie, te vermijden. Goede samenwerking in de zorg is gebaseerd op de professionaliteit van de zorgverleners, maar ook op de zelfredzaam­heid van zorgvragers. Om een beter resultaat te bereiken is de rol van de gemeente het bij elkaar brengen van partijen of het zorgen voor financiële speelruimte georganiseerd rond de zorgbehoe­vende. Het is vaak de afwezigheid van overheids­bemoeienis met de gemeenschap van mensen die zorgt voor zelforganisatie, levendigheid en acti­ viteit. Gemeenten die de kans willen pakken om de zorg beter te organiseren, kunnen dat alleen als zij de zorg niet langer organiseren volgens de huidige bureaucratische principes” Gemma Kwantes: Wat ik zorgwekkend vind is dat, in ons geval in Zaanstad, het college na een ‘keukentafelgesprek’ – op basis van een verordening – nog steeds de af­weging maakt of een voorziening wel of niet ver­leend moet worden. Dit tast de vrijheid aan van de coördinator en de zorgprofessionals. Natuurlijk moet er verantwoording over de verleende zorg worden afgelegd, zowel aan als door de gemeente. Maar dit kunnen we dan beter doen door de co­ördinator inhoudelijk verantwoording te laten afleggen binnen een groep van andere zorgprofes­sionals. De verantwoording naar de gemeente zou moeten worden afgelegd, niet op het inhoudelijke vlak – want kan het college daadwerkelijk inschat­ten wat inhoudelijk nodig is? – maar in de vorm van controle op het proces. Wat nodig is, is een afwegingskader dat professionals de hoofdlijnen geeft waarbinnen zij de ruimte krijgen om te kie­zen voor een standaardoplossing of daar gemoti­veerd van af te wijken. De zorgvrager moet ook de zorgprofessional kunnen uitdagen, bijvoorbeeld door een goede klachtenprocedure.” Michiel Verkoulen: Maar dit is niet genoeg. Een klachtenprocedure is een uiterst redmiddel. Want met een klachtenpro­cedure stap je als het ware uit ‘mensen onderling’ en dan is wat je bereikt hebt ook meteen weg.” Gemma Kwantes: Wij zouden als gemeente zorgvragers kunnen verenigen en hen misschien ook via een digitaal platform ervaringen laten uitwisselen zodat de informatiepositie en daarmee zelfredzaamheid van de zorgvrager wordt versterkt. Pas dan ma­ken we volledig gebruik van de eigen kracht van mensen.” Michiel Verkoulen: Een goed idee dat ook voor raadsleden en wethou­ders zelf zou kunnen werken. De forse decentra­lisatie van zorg- en welzijntaken naar gemeenten biedt een kans op een beter stelsel. Maar ook een risico dat gemeenten de taken niet direct vormge­ven en uitvoeren zoals gewenst. Juist daarom zal het uitwisselen van ervaringen tussen raadsleden, wethouders en betrokken actieve sociaal-liberalen zo belangrijk worden. We stappen een wereld in die nieuw is voor iedereen. Een sterke politieke vereniging laat zien hoe deskundigheid en erva­ringen uitgewisseld worden ten behoeve van zorg die de eigen kracht van mensen versterkt in plaats van verzwakt.”   Gemma Kwantes is raadslid voor D66 in de gemeente Zaanstad en spreker namens de Van Mierlo Stichting. In het dagelijks leven is zij docent en promotie-onderzoeker op het gebied van Religie aan de Universiteit van Amsterdam. Michiel Verkoulen is adviseur bij Zorgvuldig Advies en mede-auteur van het visiedocument ‘Zorg van Mensen Onderling’, geschreven in opdracht van de Permanente Programmacommissie van D66.   Noot 1 Zie FactlabII via http://zaanstad.notudoc.nl/cgi-bin/ showdoc.cgi/env=help/action=view/id=580228/type=pdf/ Presentatie_Factlab_II_en_Hemelse_Modder.pdf; en Actieonderzoek Hemelse Modder http://zaanstad.notudoc. nl/cgi-bin/showdoc.cgi/env=help/action=view/id=576070/ type=pdf/Definitief_actieonderzoek_Hemelse_Modder_ Zaanstad.pdf   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen lokale en regionale politiek en zorg.Lees hier het pdf van dit artikel. Het sociaal-liberale streven naar individuele ontplooiing en vrijheid gaat hand in hand met het streven naar een duurzame samenleving. Simpel gezegd, onduurzaam gedrag tast de vrijheid van mensen nu, en vooral ook later, aan. Deze maand publiceert de Van Mierlo Stichting een essay over ‘de duurzame samenleving’. Marijn Bosman borduurt voort op een kernboodschap uit het essay: er valt letterlijk een wereld te winnen op het lokale niveau. Door Marijn Bosman Dat er iets grondig mis is met de manier waarop we met onze aarde omgaan, daar zijn we het wel met elkaar over eens. Het klimaatprobleem is reëel en urgent; we verbruiken en verbranden natuurlijke grondstoffen in een veel hoger tempo dan dat de natuur ze kan aanmaken. Duurzaam­heid is een mondiaal vraagstuk dat om oplossin­gen op wereldschaal vraagt. Echter, dit betekent niet dat op nationaal en lokaal niveau simpelweg kan worden afgewacht. Juist op het lokale niveau, dichtbij mensen om wie het uiteindelijk gaat, kan de duurzame samenleving vorm krijgen (VMS 2013). Momenteel vindt lokaal milieubeleid vaak plaats op basis van handhaving van de Wet mili­eubeheer. Op basis van die wet kan de gemeente direct of indirect afdwingen dat bedrijven minder broeikasgassen uitstoten, beter afval scheiden of meer duurzame groene stroom gebruiken. Dit beleid is vooral gericht op handhaving van uitstootnormen en milieukwaliteit. Opleggen en verbieden is echter maar één (belangrijke) kant van de medaille; de gemeente kan veel ‘slimme duurzaamheidswinst’ behalen door te investeren en te democratiseren. Groene groei De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in samenwerking met advies- en ingenieurs­bureau dhv1 gemeentelijke coalitieakkoorden uit 2010 geanalyseerd. Daaruit blijkt dat 95% van de akkoorden ingaat op het thema ‘duurzaamheid’. Dat is vaker dan thema’s als ‘veiligheid’ (93%) of ‘bezuinigingen’ (89%). Zelfs in deze turbulente tijden lijkt duurzaamheid dus vaste voet aan de grond te krijgen. Alleen het thema ‘werk’ scoort hoger, namelijk 97%. Kortom, duurzaamheid is zeker niet een thema dat alleen van sociaal-liberalen is… Dat blijkt ook uit de respectievelijke lokale verkiezingsprogramma’s van politieke partijen. De meeste politieke partijen vragen expliciet aandacht voor duurzaamheid en koppelen dit aan een andere grote zorg van deze tijd: de economie. In Amsterdam wil de PvdA haar ‘ambities voor een duurzaam Amsterdam’ sterk opschroeven en koppelt die nadrukkelijk aan ‘de economie, met innovaties in wonen, bedrijvigheid en energie.’ Ook GroenLinks in Den Haag maakt deze kop­peling tussen duurzaamheid en economie: ‘door te investeren in alternatieve energiebronnen en duurzaamheid ontstaan nieuwe banen in de groe­ne sector.’ Dat de VVD in bijvoorbeeld Winsum duurzaamheid aan economische bedrijvigheid koppelt, zal wellicht niet verbazen. ‘Groene groei’ is met andere woorden een thema dat veel politieke partijen aanspreekt en bezig­houdt. Op het koppelen van groen met groei kunnen sociaal-liberalen zich dus niet (meer) on­derscheiden. Wél op de slimme toekomstgerichtheid die sociaal-liberalen eigen is: het verknopen van langetermijndoelen aan kortetermijnsucces­sen. Hoe? Door te laten zien dat duurzaamheid nastreven op de lange termijn eigenlijk hetzelfde is als het nastreven van efficiency op korte termijn. Het is goed om hierbij te benadrukken dat voor sociaal-liberalen zowel ‘duurzaamheid’ als ‘effici­ency’ niet het einddoel is: het gaat uiteindelijk om de ontplooiingsmogelijkheden voor huidige en toekomstige individuen. Dit is wat ‘intergenerati­onele vrijheid’ wordt genoemd (VMS 2013). Efficiëntie en schaarste Zoals gezegd is duurzaamheid in principe, maar niet alleen, een efficiencyslag2. Ten eerste maakt toenemende schaarste van goedkoop winbare fossiele brandstoffen een duurzame energiehuis­houding op langere termijn goedkoper dan een energievoorziening die grotendeels op fossiele brandstoffen is gebaseerd. Ten tweede is het voorkomen van vervuiling goedkoper dan het opruimen ervan. Ten derde zal het terugwinnen van grondstoffen uiteindelijk makkelijker zijn dan het importeren ervan uit verre landen en van soms onbetrouwbare handelspartners. De winst die een eventuele duurzaamheidsslag oplevert ligt echter vaak verder in de toekomst dan de meeste politici, bedrijven, ambtenaren, accountants, en managers vooruit kijken. Zij worden afgerekend op kortetermijnresultaten behaald binnen afzienbare tijd. Echter, door die kortetermijnresultaten te verknopen met die langetermijn duurzaamheidswinst ontstaat een situatie die ook voor partijen die ‘consuminderen’ (groene partijen) of ‘marktdenken’ (conservatieve en conservatief-liberale partijen) voorstaan ook gewaardeerd kunnen worden. Neem als voorbeeld hierbij hoe de gemeente Rot­terdam met minimale investeringen woningen energiezuiniger probeert te maken. Een uitdaging waar meer gemeenten voor staan. In Rotterdam staat de gemeente garant voor de verbouwing, de bank leent de huurders het geld, de woningcor­poraties isoleren de woningen en de bewoners betalen de lening terug via hun huur (die dus gaandeweg lager wordt). Uiteindelijk verdient iedereen hier aan, terwijl de gemeente geen geld uit geeft. Dit is in mijn ogen een mooi voorbeeld van een sociaal-liberale oplossing voor de zogeheten The tragedy of the commons, naar het artikel van Gareth Hardin in Science in 1962 (VMS 2013). Water, lucht, (en het energieverbruik in een appartementen­complex) zijn van niemand en daarmee van ieder­een. In het najagen van het eigen nut worden deze ‘goederen’ overbenut en uiteindelijk uitgeput. Dit zien we dagelijks in overbeviste visstanden, overbegraasde gemeenschappelijke weides en overbenut grondwater (en verwarmingen in corporatiewoningen die niet uitgezet worden). Kort­om, om uitputting van hulpstoffen te voorkomen omdat het individu overbenutting niet ‘merkt’ is het vanuit het sociaal-liberalisme gedacht soms nodig dat de staat intervenieert om de ontplooi­ingsmogelijkheden van individuen die de hulp­bronnen niet overbenutten te beschermen. Betwistbaarheid Een ander mooi voorbeeld betreft de distributie van goederen in binnensteden. De gemeente Nijmegen bijvoorbeeld werkt samen met de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland aan een duurzame oplossing met als doel de hoeveelheid leveringen naar de binnen­stad te beperken door leveringen aan de rand van de stad te bundelen. Via het initiatief Combipakt worden de veelal kleine leveringen (anderhalf miljoen vervoersbewegingen van bestelbusjes per jaar) voortaan afgeleverd bij een beperkt aantal locaties op een bepaald bedrijventerrein. Daar worden ze gebundeld, waardoor het aantal ritjes naar de eindontvanger drastisch daalt. Het doorbreken van vastgeroeste patronen die vaak ten grondslag liggen aan niet-duurzame activiteiten, is bij uitstek een sociaal-liberale gedachte die we ‘betwistbaarheid’ noemen. Be­twistbaarheid betekent dat een domein open is voor nieuwkomers en nieuwe ideeën (VMS 2013; maar ook 2011). Hiervan is nu echter nauwelijks sprake in onze economie en maatschappij. Som­mige mensen, organisaties en bedrijven hebben ‘meer macht’ – door privileges, of door hun be­lang in de economie of politiek – dan anderen. Zij profiteren nog vaak van bestaande onduurzame structuren en kunnen ongestraft freeriden op de investeringen van anderen. Dit zien wij vaak bij belanghebbenden in inherent onduurzame mark­ten, bijvoorbeeld die van fossiele brandstoffen, energie-intensieve industrieën of de bio-indus­trie. Deze belanghebbenden zetten hun sterke lobby’s in om maatregelen gericht op duurzaam­heid tegen te houden of terug te draaien. Het organiseren van tegenmacht, of het creëren van een gelijk maatschappelijk speelveld (zoals door het steunen van Combipakt) is daarom een belangrijk element in ons streven naar een duur­zame samenleving. Door een betere informatie­voorziening, een krachtig hoorbare stem voor allen en het transparant maken en bestrijden van hindermachten wordt een vruchtbare politieke discussie over duurzaamheid mogelijk. Dit ‘de­mocratiseren’ van het duurzaamheidsvraagstuk past uiteraard goed bij de democratische uit­gangspunten van een sociaal-liberale partij, met als doel om mensen zeggenschap en invloed te geven op de inrichting van hun eigen leven. Lokaal maatwerk Bovenstaande voorbeelden laten zien dat gemeen­ten veel invloed kunnen hebben op wat er in hun omgeving gebeurt, zonder dat daarvoor de mili­euregeldruk omhoog hoeft. Gemeenten zijn veel beter in staat om maatwerk te leveren dan welke andere overheidslaag dan ook. Door efficiënter om te gaan met energie en grondstoffen kunnen langetermijnperspectieven en kortetermijnac­ties op één lijn worden gebracht. Daar profiteren inwoners, bedrijven en uiteindelijk de hele sa­menleving van.   Marijn Bosman is adviseur bij adviesbureau CREM, oud-deelnemer aan Route66, lid van de programmacommissie in Amsterdam en is redacteur van Idee.   Noten 1 Sinds 2012 bekend als Royal HaskoningDHV. 2 Bij het sociaal-liberalisme past een brede opvatting over de relatie tussen mens en natuur waarbij de bescherming van het ecologische systeem uit meer dan enkel instrumentele overwegingen voortvloeit (VMS 2013).   Referentie
  • VMS (2013). Streef naar een harmonieuze en duurzame samenleving: Sociaal-liberale grensverkenningen. Den Haag: Mr. Hans van Mierlo Stichting.
  • VMS (2011). Ordening op Orde. Een sociaal-liberale visie op de verhouding mens, markt en overheid. Den Haag: Mr. Hans van Mierlo Stichting.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij de onderwerpen duurzaamheid en lokale en regionale politiekLees hier het pdf van dit artikel. De welbekende ‘D66-richtingwijzers’ hebben de laatste jaren een vaste plek gekregen in de gedachtevorming van sociaal-liberalen. Juist op lokaal niveau bieden ze houvast om afgewogen keuzes te maken. Door Nadia Arsieni en Paul de Rook Aankomende raadsleden kunnen hun borst natmaken. Het zijn politiek interessante tijden voor gemeenten, met meer taken en minder geld. Dit brengt een fundamentele discussie met zich mee over de rol van de lokale overheid en de ver­antwoordelijkheid van mensen voor zichzelf en voor elkaar. We staan voor een forse opgave. Hoe zorgen we ervoor dat de noodzakelijke bezuini­gingen, hervormingen en ombuigingen niet met de botte bijl worden doorgevoerd? Gemeenten in heel Nederland worstelen momenteel met hun sociale gezicht. Kunnen de richtingwijzers van D66 helpen bij het maken van de keuzes over wat de overheid moet doen en wat mensen alleen of gezamenlijk kunnen regelen? Wij denken van wel. De vijf richtingwijzers De vijf richtingwijzers zijn natuurlijk (het woord zegt het al) vooral richtinggevend. Ze vormen gezamenlijk geen blauwdruk van het sociaal-liberalisme, maar ze zijn wel een kompas voor sociaal-liberalen in het denken over mens en maatschappij. Langs die meetlat kunnen we de discussie met elkaar voeren. Vertrouw op de eigen kracht van mensen is het centrale uitgangspunt in het sociaal-liberale gedachtegoed. De andere richtingwijzers bakenen dit vertrouwen af: in plaats (Denk en handel internationaal), in tijd (Streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving), en ten opzichte van anderen (Beloon prestatie en deel de welvaart en Koester de grondrechten en ge­deelde waarden). Ze zeggen allemaal iets over de verhouding tussen het individu en zijn of haar omgeving: het gaat bij het sociaal-liberalisme niet om ieder mens op zijn eigen eilandje, maar juist ook om de samenhang met anderen. Net als voor landelijke thema’s zijn deze richtingwijzers natuurlijk ook voor lokale discussies relevant. Juist in de gemeentepolitiek wordt heel duidelijk zichtbaar wat mensen voor zichzelf en voor hun omgeving kunnen betekenen en waar de overheid wel of geen rol heeft. Vertrouw op de eigen kracht van mensen Vertrouw op de eigen kracht van mensen is een veel­gebruikte parafrase in tijden van bezuinigingen. In gemeentelijk beleid steekt de term burgerkracht steeds vaker de kop op. De gedachte dat burgers op eigen kracht zaken voor elkaar krijgen is na­tuurlijk al zo oud als de weg naar Rome. Dit is nu ook in de beleidswerkelijkheid doorgedrongen. Een beetje makkelijk, zullen velen denken. Nu de overheid het niet meer kan betalen, mogen bur­gers het lekker zelf gaan doen. En het is natuurlijk geen gegeven dat er een leger aan ‘eigen-krachti­ge’ burgers klaar staat om de zaak over te nemen. Maar dat mensen veel zaken zelf kunnen doen en daar de overheid niet bij nodig hebben, staat als een paal boven water. Op lokaal niveau wordt dit duidelijk zichtbaar, bijvoorbeeld als het gaat om zorg, welzijn en vrijwilligerswerk. Juist de actieve omgeving van buren, vrienden, familie, enzovoort kan voorkomen dat de welvaartsstaat uit zijn voegen barst. Een behulpzame buurman die af en toe helpt om de financiën van het gezin op de hoek op orde te brengen, heeft vaak meer effect dan de gang naar de gemeentelijke schuld­hulpverlening. Lokale initiatieven als het Brood­fonds en Grunneger Power laten zien dat mensen samen tot veel in staat zijn. Vaak hebben dit soort initiatieven een hogere kwaliteit en lagere prijs dan de overheid voor elkaar zou kunnen krij­gen. En dit gaat vrijwel altijd gepaard, zeker in het geval van de mantelzorg, met een zeer hoge gebruikerstevredenheid. Vertrouw op de eigen kracht van mensen sluit verder aan bij onze opvatting van subsidiariteit: het idee dat ‘hogere’ vormen van ordening niet iets moeten regelen wat ‘lagere’ vormen van orde­ning ook voor hun rekening kunnen nemen. D66 onderscheidt zich door de lokale overheid niet als ‘laagste’ vorm van ordening te beschouwen. Ook verbanden van mensen onderling in wijken, buurten en straten zijn ordeningsmechanismen die kunnen en zouden moeten worden benut. Het gaat hierbij om het faciliteren van een belan­genafweging op de schaal waar de belangen ook relevant zijn. Een goed voorbeeld hiervan is de herinrichting van de Witte de Withstraat in het centrum van Rotterdam, waarbij bewoners, on­dernemers en bezoekers van de straat gezamenlijk een pakket maatregelen hebben bedacht om de straat te verbeteren. Dit heeft tot veel draagvlak voor de maatregelen geleid, wat omstreden ingre­pen mogelijk heeft gemaakt, zoals het opofferen van parkeerplaatsen om terrassen te kunnen uitbreiden. Beloon prestatie en deel de welvaart Er is nu al heel wat gezegd over de eerste rich­tingwijzer als grondhouding van het sociaal-liberalisme. De andere richtingwijzers bakenen dit vertrouwen op de eigen kracht van mensen zoals gezegd af. Beloon prestatie en deel de welvaart is de richtingwijzer die gaat over wat wij sociaal rechtvaardig vinden. Sociaal-liberalen realiseren zich dat mensen niet allemaal met dezelfde kan­sen in het leven zijn geboren. Individuele inzet en doorzettingsvermogen zijn nog geen garantie voor bepaalde prestaties. Het maakt enorm uit in welke buurt je opgroeit, wie je ouders zijn en hoeveel geld er is. Radicale kansengelijkheid is een belangrijk uitgangspunt. Het is in dit opzicht niet gek dat sociaal-liberalen vaak als eerste over onderwijs beginnen. Iedereen heeft het recht en ook de plicht om het beste van zijn leven te maken. Het ‘beste ervan maken’ is echter meer een inspannings- dan een resultaatverplichting. Ook als het even niet lukt, verdient iemand een tweede kans of in ieder geval de gelegenheid om in zijn onderhoud te voorzien. Mensen die hun nek uitsteken zijn lovenswaardig en verdienen het daar de vruchten van te plukken. Dit geldt voor een hard werkende ondernemer, maar ook voor de werkloze die vrijwilligerswerk doet of de buurt­vereniging die in zijn eigen speeltuinonderhoud voorziet. We delen onze welvaart, landelijk, maar ook lokaal waar het gaat om bijvoorbeeld het steunen van mantelzorgers of het ondersteunen van de thuiszorg, maar ook door musea, biblio­theken en theaters betaalbaar te houden voor iedereen. Koester de grondrechten en gedeelde waarden Koester de grondrechten en gedeelde waarden is de richtingwijzer die de verscheidenheid aan drijf­veren en zienswijzen van mensen in goede banen leidt. Hoe gaan we met elkaar om binnen een diverse samenleving? Diversiteit betekent dat er conflicterende waarden naast elkaar kunnen bestaan. Maar wij respecteren elkaars vrijheid en discrimineren niet. Wanneer botsingen tussen waarden tot geweld leiden, moet daartegen wor­den optreden, zoals tegen pesterijen van homo’s. Maar dit kan ook een beteugeling betekenen van de instituten die hun mandaat ontlenen aan de samenleving. D66-ers komen vaak in het verweer tegen de machtsposities die overheden zichzelf proberen te verschaffen. Zo zul je vaak D66-ers vragen horen stellen over de hoeveelheid camera­toezicht, DNA-registratie bij paspoortafgiftes en het waarborgen van vertrouwelijke gegevens bij de sociale dienst. Streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving Ons streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving lijkt bij uitstek een landelijk of zelfs internationaal thema, maar geeft ook in de lokale politiek richting. In het beschermen van indivi­duen tegen elkaar geldt dit voor het beschermen van de individuen van nu, tegen de individuen van nu maar ook tegen de individuen van ‘straks’. In hoeverre zorgt de gemeente ervoor dat zij in haar behoeften voorziet, zonder toekomstige generaties ervan te weerhouden te voorzien in hun behoeften? Het gemeentelijke duurzaam­heidsbeleid kan hierbij een rol spelen, maar ook het faciliteren van klein lokaal initiatief op het gebied van voeding, energiebesparing of stads- of dorpsgroen. Hier komen het over grenzen heen kijken en het vertrouwen op de eigen kracht van mensen mooi samen. Denk en handel internationaal Denk en handel internationaal geeft in de lokale politiek richting in de zin van ‘denk en handel over grenzen heen’. Subsidiariteit betekent niet per definitie een decentralisatie van besluitvor­ming. Het belangrijkste is dat besluitvorming zo effectief mogelijk plaatsvindt. Dat kan in het geval van de inrichting van een straat heel dichtbij zijn, maar ook wat verder weg. Sommige besluiten raken een schaal die veel groter is dan de schaal van de overheid die ze neemt. Waar het gaat over de besluitvorming is de lokale over­heid niet normstellend, dit geldt ook de andere kant op. De overheid moet ook over grenzen heen durven kijken en handelen als de effectiviteit van de besluitvorming daarmee gediend is. In wiens belang is het dat drie aangrenzende gemeenten alle drie een verlieslijdend zwembad hebben? Zou het niet veel effectiever en efficiënter zijn om met zijn drieën één goed en exploitabel zwembad te realiseren? Ondanks dat het bovenstaande misschien an­ders doet vermoeden, is de balans tussen de richtingwijzers soms lastig te bepalen. Met een andere richtingwijzer in gedachten zijn bij de voorbeelden wellicht allerlei kanttekeningen te plaatsen. Waar is bijvoorbeeld de eigen kracht van bedlegerige ouderen of van junks? En wat als het koesteren van de grondrechten de individuele vrijheid inperkt? Het is juist goed dat zulke kant­tekeningen gemaakt worden. De richtingwijzers zijn geen blauwdruk, maar zijn aanleiding tot constante discussie. Wij hebben de waarheid niet in pacht. Alleen al dat besef onderscheidt D66 van andere partijen. De grootste lokale waarde die de richtingwijzers hebben, is dan ook niet dat ze antwoorden geven op problemen, maar dat zij kunnen helpen de juiste vragen te stellen. Het vertalen van de richtingwijzers naar specifieke situaties draagt bij aan de kwaliteit en consisten­tie van het sociaal-liberale verhaal. De kunst is elkaar daarbij te blijven uitdagen, landelijk maar zeker ook lokaal.   Nadia Arsieni is politicologe en werkt als directie-secretaris en beleidsmedewerker bij de afdeling Uitvoeringsbeleid en Naleving op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij is campagneleider van D66 Rotterdam en fractie-voorzitter deelgemeente Rotterdam Centrum. Paul de Rook is werkzaam bij Gasunie en is gemeente-raadslid voor D66 in Groningen. Beiden zijn als spreker verbonden aan de Mr. Hans van Mierlo Stichting.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2013: Sociaal-liberalisme in de lokale politiek, en is te vinden bij het onderwerp lokale en regionale politiek.